Voorafgaande beslissing nr. 2015.451 dd. 06.10.2015

Date :
06-10-2015
Language :
French Dutch
Size :
9 pages
Section :
Regulation
Type :
Prior agreements L 24.12.2002
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

verrekenprijs - abnormaal of goedgunstig voordeel - vaste inrichting

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Voorafgaande beslissing nr. 2015.451 dd. 06.10.2015
Voorafgaande beslissing nr. 2015.451 dd. 06.10.2015
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Prior agreements L 24.12.2002
Title : Voorafgaande beslissing nr. 2015.451 dd. 06.10.2015
Tax year : 2015
Document date : 06/10/2015
Keywords : verrekenprijs / abnormaal of goedgunstig voordeel / vaste inrichting
Document language : NL
Name : Voorafgaande beslissing nr. 2015.451 dd. 06.10.2015
Version : 1

Voorafgaande beslissing nr. 2015.451 dd. 06.10.2015

 

Verrekenprijzen

Abnormale of goedgunstige voordelen

Vaste inrichting

 

Samenvatting

Het Belgisch bijhuis van de buitenlandse vennootschap A zal geen abnormaal of goedgunstig verstrekken in de zin van artikel 26 WIB 92, noch verkrijgen in de zin van de artikelen 79 en 207 WIB 92, wanneer het voor de levering van logistieke diensten de bedrijfskosten (rekeningen 60 tot 64 van het M.A.R.) zal doorrekenen aan buitenlandse vennootschap B met een winstopslag van 3,5%. De voorschotkosten alsmede de netto financiële en netto uitzonderlijke kosten zullen zonder winstopslag worden doorgerekend. De activiteiten van het Belgisch bijhuis zullen op grond van de bepalingen van het relevante dubbelbelastingverdrag, geen aanleiding geven tot het ontstaan van een vaste inrichting in hoofde van de buitenlandse vennootschappen B en C.

 

I. Voorwerp van de aanvraag

De aanvraag strekt ertoe te vernemen of :

1. de voorgestelde vergoedingspolitiek voor de logistieke activiteiten van het Belgisch bijhuis van de buitenlandse vennootschap A (hierna X) geen aanleiding zal geven tot het verstrekken van een abnormaal of goedgunstig voordeel overeenkomstig artikel 26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92);

2. de voorgestelde vergoedingspolitiek voor de logistieke activiteiten van X geen aanleiding zal geven tot het verkrijgen van een abnormaal of goedgunstig voordeel overeenkomstig de artikelen 79 en 207, WIB 92;

3. het “arm’s length”-principe zoals bepaald in artikel 185 §2a) WIB met betrekking tot de voorgestelde vergoedingsmethode zal in acht genomen worden;

4. voor de toepassing van de inkomstenbelastingen, de activiteiten van X geen aanleiding zullen geven tot het ontstaan van een vaste inrichting van de buitenlandse vennootschap B en van de buitenlandse vennootschap C, overeenkomstig artikel 5 van het toepasselijke Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting.

 

II. Omschrijving van de activiteiten

II.A. Achtergrond van de onderneming

5. De groep distribueert haar producten via de detailhandel en via een mix van dochterondernemingen, filialen, onafhankelijke distributeurs en licentiehouders.

6. De Europese handelsactiviteiten zijn gecentraliseerd in de buitenlandse vennootschap B.

7. De activiteiten in België beperken zich tot logistieke dienstverlening.

II.B. Functionele analyse van X

8. X is een Belgische bijhuis van de buitenlandse vennootschap A.

9. A is opgezet als hoofdhuis – houdstermaatschappij – voor logistieke activiteiten en neemt dienaangaande beslissingen inzake strategie, investeringen en financieringen.

10. X is het Europese distributiecentrum van de groep van waaruit goederen worden geleverd aan klanten in West Europa, Centraal en Oost Europa en het Midden Oosten.

11. Het logistieke proces bestaat uit het ontvangen, opslaan verwerken en het verzenden van de goederen naar de klant. Er wordt niet geproduceerd en het uitgaand transport wordt door derde partijen afgehandeld.

12. X levert logistieke diensten aan een derde vennootschap uit de groep: nl. B en ontvangt hiervoor een service fee. In verband hiermee hebben B en A een Warehouse Service overeenkomst gesloten.

13. De berekening van de service fee gebeurt momenteel op basis van de Voorafgaande Beslissing dd. 06 juli 2010 met referentie 2010.248.

14. Belangrijk in het logistieke proces is dat X op geen enkel ogenblik juridisch eigenaar wordt van de producten. Deze blijven eigendom van B tot de eigendomsoverdracht aan de klant.

15. X is verantwoordelijk voor de dagdagelijkse contacten met de transporteurs, maar in het kader dat B hiervoor creëert (raamcontracten, algemene principes waaraan de carrier moet voldoen...). Het contracteren van carriers valt onder de verantwoordelijkheid van B.

16. X verleent logistieke diensten voor rekening en risico van B. Als gevolg hiervan loopt X geen enkel zakelijk risico, waaronder marktrisico, debiteurenrisico, voorraadrisico, wisselkoersrisico en productrisico.

II.C. Functionele analyse van B

17. B vervult de functie van centrale distributeur en is verantwoordelijk voor de verkopen ten behoeve van de markten in Europa en het Midden Oosten.

18. Alle Europese verkopen worden verricht voor rekening en risico van B.

19. B doet enkel beroep op X voor de logistieke diensten en doet momenteel geen beroep op andere vennootschappen binnen de groep voor het uitoefenen van logistieke functies.

20. De kern van de business van de groep betreft ontwerp, ontwikkeling en wereldwijde marketing van hoge kwaliteit goederen. De functies uitgevoerd door B of in opdracht van B kunnen als volgt worden weergegeven:

• General management, inclusief operaties

• Verkoop, werven van nieuwe klanten, aannemen en verwerken van orders

• Klantenservice

• Inkoop planning

• Inkoop

• Marketing

• Adverteren en andere promotionele activiteiten zoals sports marketing

• Financiën, inclusief debiteuren beheer

21. Voor bepaalde functies, zoals verkoop, krijgt B ondersteuning van de groep agenten vennootschappen.

22. B als centrale distributeur voor de markten in Europa en Midden Oosten neemt de volgende risico’s voor haar rekening:

• Marktrisico, prijsfluctuaties en valutarisico aan de verkoopzijde

• Wisselkoersrisico

• Debiteurenrisico

• Voorraadrisico

• Productrisico

II.D. De voorstelling van CD

II.D.1 Identificatie CD structuur

23. De CD is  opgericht via de volgende 2 entiteiten:

• C , is een buitenlandse vennootschap, die beschikt over een inrichting in een Aziatisch land (hierna “CS”); en

• D, deze onderneming is gevestigd in een Aziatisch land en volgens het recht van dat land opgericht.

II.D.2 Beschrijving van de CD structuur

24. In het kader van het voortdurend streven van de groep naar meer gecentraliseerde controle en meer consistentie in haar activiteiten heeft de groep gepland om bepaalde intragroep transacties aan te passen zodat deze beter aansluiten bij het globale bedrijfsmodel en de bestaande juridische relaties van de groep.

25. De groepsdistributeurs doen hun aankopen bij CD die de goederen heeft aangekocht bij de producenten. CD kan op deze manier het financiële risicomanagement en werkkapitaal management optimaliseren. CD creëert ook een flexibele strategie creëren voor samenwerking en betaling aan handelspartners van de groep (in casu de producenten).

26. Enkele landen en B kopen aan van CS, terwijl alle andere landen zullen aankopen bij D. De voornaamste activiteit van CS en D bestaat uit het coördineren van de productie met de producenten.

II.E. Conclusie

27. X verleent logistieke diensten voor de markten in Europa en Midden Oosten aan B. Deze dienstverlening vindt plaats voor rekening en risico van B. Als gevolg hiervan loopt X geen zakelijke risico’s zoals marktrisico, debiteurenrisico, voorraadrisico, wisselkoersrisico, sluitingsrisico en productrisico.

 

III. Motivering van de aanvraag

III.A Verrekenprijzen methodologie

III.A.1 De OESO-richtlijnen

28. De door de OESO uitgevaardigde ‘Richtlijnen inzake verrekenprijzen voor de multinationale ondernemingen en voor de belastingadministraties’ (de 'OESO-richtlijnen') voorzien in een kader om belastingadministraties en multinationale ondernemingen te begeleiden wanneer die geconfronteerd worden met moeilijke vraagstukken die op verrekenprijzen betrekking hebben. De OESO-richtlijnen beschrijven een aantal methoden die gebruikt kunnen worden voor de beoordeling van verrekenprijzen door toetsing aan het 'arm's length'-principe.

III.A.2 Keuze van de verrekenprijsmethode

29. De OESO-richtlijnen stellen tot doel de methode te selecteren die geschikt is om de beste evaluatie van een 'arm's length'-prijs te geven in een bepaald geval. Daartoe dient in het selectieproces rekening gehouden te worden met:

29.1. de respectieve sterke en zwakke punten van de vijf OESO-methoden;

29.2. de geschiktheid van de in aanmerking genomen methode gelet op de aard van de verbonden transactie, inzonderheid bepaald door middel van een functionele analyse;

29.3. de beschikbaarheid van informatie die voldoende betrouwbaar is (inzonderheid over niet-verbonden vergelijkingselementen) om de gekozen methode en/of andere methoden toe te passen; en

29.4. de mate van vergelijkbaarheid van verbonden en vrijemarkttransacties, daarin begrepen de betrouwbaarheid van aanpassingen met het oog op vergelijkbaarheid die mogelijk nodig zijn om verschillen ertussen op te heffen.

30. De 'tested party' (hierna ook ‘getoetste partij’ genoemd) is de deelnemer aan een verbonden transactie waarvan de (betaalde of aangerekende) prijzen of winsten aan de 'arm’s length'-standaard getoetst zullen worden. Bij een transactie tussen groepsvennootschappen is de getoetste partij doorgaans de deelnemer waarvan de exploitatiewinst (i.e. operationele winst) die aan de verbonden transacties toerekenbaar is, geverifieerd kan worden aan de hand van de meest betrouwbare gegevens en die de minste en meest betrouwbare aanpassingen vergt, en waarvoor betrouwbare gegevens betreffende niet-verbonden ondernemingen gevonden kunnen worden.

31. In het merendeel van de gevallen zal de getoetste partij de minst complexe van de verbonden belastingplichtigen zijn en zal ze niet in het bezit zijn van waardevolle immateriële goederen of unieke activa die haar onderscheiden van eventuele niet-verbonden vergelijkbare ondernemingen. Op grond van de functionele analyse voor X en B kan worden geconcludeerd dat X de minst complexe partij bij de transacties tussen verbonden partijen is. X werd daarom uitgekozen als getoetste partij.

III.A.3. Toepassing op de situatie van de groep

32. De berekening van de service fee gebeurt momenteel op basis van de Voorafgaande Beslissing dd. 06 juli 2010 met referentie 2010.248.

33. In deze Voorafgaande Beslissing heeft de Dienst Voorafgaande Beslissingen beslist dat X geen abnormaal of goedgunstig voordeel zal verstrekken in de zin van artikel 26 WIB 92, noch zal verkrijgen in de zin van de artikelen 79 en 207 WIB 92, ingevolge de uiteengezette vergoedingspolitiek.

34. Dit dossier is bedoeld om een voorafgaande beslissing te verkrijgen voor de toepassing van een marktconforme vergoeding vanaf 1 juni 2015 voor een periode van 5 jaar.

35. Voor de validatie van het arm’s length karakter van bestudeerde intercompany transacties, dient men, in dit kader, X of B te onderzoeken. Door toepassing van de “onderzochte partij” theorie, werd X geselecteerd als te onderzoeken partij. De toegepaste verrekenprijzen-methodologie zal bij X worden getest, rekening houdend met haar functioneel en risico profiel. Deze partij is immers de minst complexe van beiden.

36. De TNMM toetst het ‘arm’s length’ karakter van een verrekenprijs in een verbonden transactie door de operationele winst die wordt verkregen door één van de bij de verbonden transactie betrokken partijen te vergelijken met de operationele winst die wordt verkregen door niet-verbonden partijen die bij gelijkaardige handelsactiviteiten betrokken zijn. De TNMM bepaalt het totale rendement dat wordt behaald uit de door de verbonden belastingplichtige gevoerde, restrictief gedefinieerde handelsactiviteit waarvoor betrouwbare gegevens beschikbaar zijn die de onderzochte verbonden transactie omvatten. Vergelijkbaarheid hangt in het kader van de TNMM dan ook in de eerste plaats af van de vergelijkbaarheid van het kapitaal dat wordt geïnvesteerd, respectievelijk de risico’s die worden gedragen, door de verbonden en niet-verbonden partijen met betrekking tot dergelijke activiteiten. In het kader van de TNMM volstaat het dat de vergeleken elementen ruim genomen gelijkaardig zijn; diversiteit qua producten en functies tussen de verbonden en de niet-verbonden partijen is aanvaardbaar.

37. De activiteiten, zoals beschreven in de functionele analyse, tonen aan dat X moet worden beschouwd als een dienstverlener met zeer beperkte risico’s. Inderdaad X heeft duidelijk een ondersteunende rol in de supply chain van de groep. De activiteiten beperken zich tot de ondersteuning van het logistieke proces en de bijhorende administratie, in het kader dat B hiervoor creëert. X speelt totaal geen rol in het aankoopproces, productieproces, verkopen, marketing, etc. en neemt op geen enkel ogenblik de eigendom van de te distribueren goederen.

38. Daar de OESO Richtlijnen de TNMM beschouwen als een geschikte en betrouwbare methode om het arm’s length karakter van dienstengerelateerde intra-groep transacties te beoordelen en te valideren, werd deze methode in casu weerhouden als een aanvaardbare verrekenprijsmethode.

Hoogte van de vergoeding

39. X zal voor haar diensten een vergoeding ontvangen welke zal worden vastgesteld op basis van de TNMM met de full cost mark-up als PLI.

40. De totale vergoeding die door X zal worden aangerekend aan B, wordt als volgt berekend:

 

Doorberekening van 

 

 

100% van de  Bedrijfskosten

(#60/64 van het Belgisch Minimumindeling Algemeen Rekeningstelsel)

 

100% van de netto Financiële kosten

(#65 min # 75 van het Belgisch Minimumindeling Algemeen Rekeningstelsel, voor zover de financiële kosten de financiële opbrengsten overschrijden)

 

100% van de netto Uitzonderlijke kosten

(#66 min # 76 van het Belgisch Minimumindeling Algemeen Rekeningstelsel, voor zover de uitzonderlijke kosten de uitzonderlijke opbrengsten overschrijden)

 

Winstopslag

 

 

 

3,5% winstopslag berekend op:

 

Alle bedrijfskosten, uitgezonderd:

 “disbursements” (voorschotkosten), in essentie zijn dit zijn kosten die niet als werkingskosten of bedrijfskosten aanzien worden en evengoed rechtstreeks kunnen gefactureerd worden.

 

41. De bedrijfskosten worden berekend op basis van de statutaire jaarrekeningen van X. Ze bevatten alle directe en indirecte bedrijfskosten voor het verstrekken van X’s diensten.

42. De netto financiële kosten van X zullen worden doorgerekend aan B, de begunstigde van de diensten. De aanvrager noteert dat X de geleverde diensten op een regelmatige basis zal factureren. Bijgevolg zal de voorfinanciering onder normale omstandigheden zeer beperkt zijn.

43. De 3,5% winstopslag, zoals hierboven berekend, heeft tot doel een gepast rendement te verschaffen in hoofde van X, rekeninghoudend met de door haar uitgevoerde functies en genomen risico’s.

“Arm’s length” karakter van de X vergoedingspolitiek

44. Een uitgevoerde benchmarkinganalyse van logistieke diensten onderbouwt het voorgestelde 3,5% winstopslag percentage.

45. De voorgestelde 3,5% winstopslag percentage bevindt zich in het interkwartiel interval net onder de mediaan van vergelijkbare ondernemingen en kan als dusdanig geacht worden marktconform te zijn.

De uitsluiting van de “disbursements” uit de winstopslagbasis

46. Indien een onderneming bij het verlenen van diensten slechts als tussenpersoon optreedt, is het bij de toepassing van de “TNMM” methode belangrijk dat de opslag gepast is voor de uitoefening van de functies als tussenpersoon, en niet voor het verrichten van de dienst zelf.  In een dergelijk geval zou het niet gepast kunnen zijn de ”arm’s length” prijs vast te stellen door middel van een opslag op de kosten van de diensten, maar kan het juister zijn de “arm’s length”-prijs vast te stellen op de kosten van de functie van tussenpersoon.

47. Dit principe werd tevens bevestigd door de Belgische fiscale administratie:

• Bekrachtiging van de OESO Richtlijnen (zie ook de Belgische administratieve richtlijnen inzake verrekenprijzen);

• De regimes voor Distributiecentra en Dienstencentra, voorheen ingesteld door de Belgische fiscale administratie.

48. In overeenstemming met dit principe, zal X geen winstopslag toepassen op “voorschotkosten” of “disbursements”. Als “disbursements” zullen de kosten beschouwd worden die niet als werkingskosten of bedrijfskosten aanzien worden en evengoed rechtstreeks aan B kunnen geherfactureerd worden

49. Kosten welke zullen gemaakt worden door X in het kader van haar eigen algemene operaties zullen niet kwalificeren als voorschotkosten. Zij worden met een winstopslag doorgerekend.

II.B. Afwezigheid van vaste inrichting

II.B.1. Afwezigheid van vaste inrichting voor B

II.B.1.1. Afwezigheid van een materiële vaste inrichting

50. Het verlenen van X’s diensten zal, volgens de aanvrager, geen aanleiding geven tot een Belgische ‘materiële’ vaste inrichting in hoofde van B.

• De genieter van de diensten (i.e. B) is gelegen in een land waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft afgesloten.

• De materiële aanwezigheid in België van de begunstigde van de diensten zal steeds beperkt zijn tot situaties waarin:

a) het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de B toebehorende goederen of koopwaar;

b) het aanhouden van een voorraad van aan B  toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

c) het aanhouden van een voorraad van aan B toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een X;

d) het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor B enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

• Er zal geen andere materiële aanwezigheid zijn van de begunstigden van de diensten in België dan deze ressorterend onder a), b), c) of d).

51. Op basis van de toepasselijke overeenkomsten tot vermijding van dubbele belasting zal de voormelde materiële aanwezigheid geen aanleiding geven tot een in de Inkomstenbelastingen belastbare vaste inrichting in België. De aanvrager verwijst hiervoor naar artikel 5 paragraaf 4 van het Verdrag.

52. Gezien de enige materiële aanwezigheid van B in België beperkt is tot de gevallen zoals beschreven in artikel 5, paragraaf 4 van het Verdrag, heeft B geen materiële vaste inrichting in België.

53. Het douane-entrepot type D en de AEO-vergunning zijn op naam van X en zijn een onderdeel van de logistieke activiteiten die X uitoefent voor B. Het douane-entrepot en de AEO-vergunning kunnen geen aanleiding geven tot een materiële aanwezigheid van B in België.

II.B.1.2. Afwezigheid van een personele vaste inrichting

54. Bij het verlenen van haar diensten, komt X op geen enkele wijze tussen in B’s aankoopproces van de producten of grondstoffen, in het productieproces, noch in de verkopen en marketing aan klanten. 

55. X is verantwoordelijk voor de dagdagelijkse contacten met de transporteurs en andere logistieke dienstverleners, maar in het kader dat B hiervoor creëert (raamcontracten, algemene principes waaraan de carrier moet voldoen, etc.). Het negotiëren en afsluiten van raamcontracten met de carriers valt onder de verantwoordelijkheid van B. De uitvoering en opvolging van sommige van deze contracten gebeurt door X.

56. Artikel 5 paragraaf 5 van het Verdrag vermeldt in dit opzicht dat:

“Indien een persoon -niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is- voor een onderneming werkzaam is en in een verdragsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepalingen van die paragraaf.”

57. X kan B niet verbinden voor haar “core business” activiteiten. I.v.m. de logistieke diensten van derde partijen, is X verantwoordelijk voor de opvolging en de uitvoering van raamcontracten door B onderhandeld en ondertekend. Indien X B al zou kunnen verbinden m.b.t. deze laatste activiteiten, hebben deze activiteiten het karakter van “bijkomende of hulpwerkzaamheden” zoals omschreven in artikel 5 paragraaf 4 van het verdrag.

58. Op basis van bovenstaande, kunnen de activiteiten van X geen aanleiding geven tot een personele vaste inrichting van B in België.

II.B.2. Afwezigheid van vaste inrichting voor C.

II.B.2.1. CD structuur

59. De CD structuur bestaat enerzijds uit C en anderzijds uit D.

60. De distributeurs doen hun aankopen bij CD die op haar beurt de goederen heeft aangekocht bij de producenten. Bepaalde landen en B kopen aan bij C, via haar inrichting in een Aziatisch land. Alle andere landen zullen aankopen bij D.

61. Gezien het feit dat B aankoopt bij C en de eigendom van de goederen overgaat van C naar B op het moment dat de goederen ingeklaard worden in het bonded warehouse van X, kan er geen Belgische vaste inrichting van C bestaan. Evenwel heeft C een Belgisch BTW-nummer.

II.B.2.2. Afwezigheid van een materiële vaste inrichting voor C

62. Gezien het feit dat B aankoopt bij C, en de eigendom van de goederen tussen B en C overgaat op het moment dat de goederen ingeklaard worden in het bonded warehouse van X zal men vanuit Belgisch oogpunt enkel de afwezigheid van een vaste inrichting in hoofde van B dienen aan te tonen aangezien B een goederenvoorraad in België heeft.

63. Aangezien C geen goederenvoorraad in België heeft, is er geen materiële vaste inrichting in België

II.B.2.3. Afwezigheid van een personele vaste inrichting voor C

64. Bij het verlenen van haar diensten, komt X op geen enkele wijze tussen in C’s aankoopproces van producten.

65. C is verantwoordelijk voor de algemene centralisatie van de aankooptransacties, (management van het aankoopbeleid, logistiek van de aankopen, kwaliteitsstandaarden, etc). Het negotiëren en afsluiten van overeenkomsten met de producenten valt onder de verantwoordelijkheid van C.

66. Artikel 5 paragraaf 5 van het Verdrag vermeldt in dit opzicht dat:

“Indien een persoon –niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is- voor een onderneming werkzaam is en in een verdragsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepaling van die paragraaf.”

67. X kan C niet verbinden voor haar “core business” activiteiten. X komt zelfs niet tussen in verband met de logistieke diensten van derde partijen voor C.

68. Op basis van bovenstaande, kunnen de activiteiten van X geen aanleiding geven tot een personele vaste inrichting van C in België.

 

IV. Beslissing

IV.A. Verrekenprijs

69. Gelet op de hiernavolgende overwegingen kan de aard van activiteiten in combinatie met het niveau van dergelijke vergoeding niet resulteren in het verlenen of verkrijgen van een abnormaal en goedgunstig voordeel :

69.1. De activiteiten die X nu uitoefent - en in de toekomst zal uitoefenen – zijn niet gewijzigd ten opzichte van de activiteiten beschreven in de voorafgaande beslissing met kenmerk 2010.248.

69.2. De verrekenprijsmethode en studie ligt in dezelfde lijn als deze beschreven in de voorafgaande beslissing met kenmerk 2010.248.

69.3. Er werd een economische analyse uitgevoerd om het arm's length karakter van de voorgestelde verrekenprijs aan te tonen. In de analyse werd gebruik gemaakt van het arm's length principe zoals vooropgesteld in de Richtlijnen inzake verrekenprijzen voor de Multinationale ondernemingen en voor de Belastingadministraties (OESO richtlijnen met betrekking tot verrekenprijzen).  Hierbij werd de “Transactional Net Margin Method” weerhouden als de meest geschikte methode met een mark-up op de bedrijfskosten.

69.4. De verrekenprijsstudie die als bijlage bij de aanvraag werd gevoegd, toont aan dat op basis van de uit de databank Amadeus gehaalde set van vergelijkbare ondernemingen een at arm’s length range (25ste tot 75ste percentiel) werd vastgesteld van 1,8 tot 8,5 met een mediaan gelijk aan 3,7%.

69.5. X zal op regelmatige basis alle bedrijfskosten (rekeningen 60 tot en met 64 van het M.A.R.), met uitsluiting van de voorschotkosten, doorrekenen aan B met een winstopslag van 3,5 %.

69.6. Als voorschotkosten kunnen worden aangemerkt, de kosten van diensten die door derden aan het centrum worden geleverd, mits het gaat om diensten die rechtstreeks hadden kunnen worden gefactureerd aan de vennootschappen van de groep, en die door de verstrekker tegen een prijs met inbegrip van een normale winstmarge worden gefactureerd.

69.7. De netto financiële kosten (zijnde het positieve verschil tussen de rekening 65 en 75 van het MAR) en de netto uitzonderlijke kosten (zijnde het positieve verschil tussen de rekening 66 en 76 van het MAR) zullen zonder winstopslag worden doorgerekend.

IV.B. Afwezigheid van een vaste inrichting

70. De materiële aanwezigheid van B in België zal beperkt zijn tot de gevallen zoals beschreven in artikel 5, § 4 van het toepasselijke dubbelbelastingverdrag.

71. X heeft niet de bevoegdheid om contracten af te sluiten in naam van B of op te treden als afhankelijke vertegenwoordiger van B.

72. Gezien het feit dat B aankoopt bij C en de eigendom van de goederen overgaat van C naar B op het moment dat de goederen ingeklaard worden in het bonded warehouse van X, zal er geen Belgische vaste inrichting van C bestaan. C heeft geen goederenvoorraad in België. X kan C niet verbinden voor haar "core business" activiteiten. X komt zelfs niet tussen in verband met de logistieke diensten van derde partijen voor C.