Vraag nr. 25 van de heer Van Campenhout dd. 02.09.2003

Date :
02-09-2003
Language :
French Dutch
Size :
2 pages
Section :
Regulation
Type :
Parliamentary questions
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

Diensten verricht door advocaten,Vrijstelling,Buitenland

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Vraag nr. 25 van de heer Van Campenhout dd. 02.09.2003
Vraag nr. 25 van de heer Van Campenhout dd. 02.09.2003
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Parliamentary questions
Title : Vraag nr. 25 van de heer Van Campenhout dd. 02.09.2003
Tax year : 2005
Document date : 02/09/2003
Keywords : Diensten verricht door advocaten / Vrijstelling / Buitenland
Document language : NL
Name : 03/025
Version : 1
Question asked by : Van Campenhout

VRAAG 03/025

Vraag nr. 25 van de heer Van Campenhout dd. 02.09.2003


Vr. en Antw., Kamer, 2003-2004, nr. 012, blz. 1599-1601

Diensten verricht door advocaten - Vrijstelling - Buitenland

VRAAG

    Ingevolge de bepalingen van artikel 44, § 1, 1°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde zijn van de BTW vrijgesteld, de diensten verricht door advocaten in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid. In haar aanschrijving nr. 4 van 9 november 2000 geeft de administratie commentaar op deze vrijstelling.

    Sedert de invoering van de BTW heeft de administratie steeds gesteld dat enkel de diensten verricht door advocaten in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid de vrijstelling konden genieten voor zover zij ingeschreven waren bij een Belgische balie. De in het buitenland gevestigde advocaten die niet ingeschreven waren bij een Belgische balie konden bijgevolg nooit van de vrijstelling genieten.

    De Europese Commissie, die van oordeel was dat er in ons land een discriminerende toepassing van de BTW bestond ten aanzien van de advocaten gevestigd in andere lidstaten van de Europese Unie, heeft op 22 oktober 1999 aan België een ingebrekestelling gericht, die enkel betrekking heeft op de occasionele diensten die door in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde advocaten worden verricht.

    De administratie besliste het voordeel van artikel 44, § 1, 1°, van het BTW-Wetboek uit te breiden tot alle diensten verricht in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid door in het buitenland gevestigde advocaten die zijn ingeschreven bij een balie of een gelijkaardige organisatie van een lidstaat van de Europese Unie en die er gerechtigd zijn om een beroepstitel te dragen die overeenstemt met die van advocaat in België.

    1. Bent u niet van mening dat het standpunt van de administratie in strijd is met de standstilclausule, voorzien in artikel 28 (3) (b) van de Zesde BTW-Richtlijn, aangezien de vrijstelling duidelijk wordt uitgebreid?

    2. Welke maatregelen neemt u tegen de nieuwe discriminaties die hierdoor zullen ontstaan tussen advocaten die ingeschreven zijn bij een balie van de Europese Unie?

    Zo zal een niet in België gevestigde advocaat identiek dezelfde diensten kunnen leveren als zijn Belgische confrater, maar dan wel met verschillende BTW-heffing/ statuut.

    Zo heeft een advocaat, gevestigd in een andere lidstaat dan België, maar niet in België, recht op teruggaaf van de Belgische BTW, geheven op de aan hem verrichte leveringen van goederen en dienstprestaties, terwijl een advocaat, zowel in een andere lidstaat als in België gevestigd, geen recht heeft op teruggaaf van Belgische BTW aan hem geheven.

ANTWOORD (minister van Financiën, 08.12.2003)

    1. In haar ingebrekestelling van 22 oktober 1999 stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen dat België de bepalingen van artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 4 van de richtlijn 77/249/EEG van 22 maart 1977 met betrekking tot het vrij verrichten van diensten van advocaten heeft geschonden. De Commissie heeft België verweten de bepalingen van artikel 44, § 1, 1°, van het BTW-Wetboek, toegelaten door artikel 28, 3, b), van de Zesde Richtlijn, discriminerend toe te passen door deze te beperken tot de advocaten ingeschreven bij een Belgische balie, terwijl volgens de Commissie deze vrijstelling, sinds de inwerkingtreding van de BTW, eveneens van toepassing had moeten zijn ten aanzien van de advocaten van andere lidstaten.

    Teneinde zich te schikken naar de argumenten van de Commissie, heeft mijn administratie het toepassingsgebied van voornoemde vrijstelling niet uitgebreid tot andere categorieën van dienstverrichters dan advocaten, wat inderdaad in strijd zou zijn met de bepalingen van artikel 28, 3, b), van de Zesde Richtlijn, maar heeft eenvoudigweg het voordeel van de vrijstelling toegekend aan dienstverrichters die tot dezelfde categorie behoren en waaraan zij, op basis van voornoemde communautaire bepalingen, dit voordeel ab initio had moeten toekennen.

    2. In tegenstelling tot hetgeen het geachte lid beweert, kan een in een andere lidstaat gevestigde advocaat geen teruggaaf vorderen van de belasting geheven van de aan hem in België geleverde goederen en verleende diensten, en dit, niettegenstaande hij de hoedanigheid van belastingsplichtige met recht op aftrek zou hebben in zijn land van vestiging.

    In het arrest van 13 juli 2000 heeft het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen voor recht gezegd dat de bepalingen van de Achtste Richtlijn 79/ 1072/EEG van de Raad, van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, aldus moeten uitgelegd worden dat het bedrag van de terug te geven BTW in die zin wordt berekend dat, in de eerste plaats, de handelingen worden bepaald die recht op aftrek geven in de lidstaat van vestiging en, in de tweede plaats, enkel rekening wordt gehouden met de handelingen die ook in de lidstaat van teruggaaf recht op aftrek zouden geven indien zij aldaar waren verricht, alsook met de uitgaven die in deze Staat recht op aftrek geven.

    In dat opzicht bestaat er dus geen enkele discriminatie.