Decreet over het kamperen en de kampeerterreinen. -
- Section :
- Legislation
- Source :
- Numac 1994033061
Original text :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1 Dit decreet is van toepassing op het kamperen en de kampeerterreinen.
Onder " kamperen " verstaat men het als woongelegenheid gebruiken, door andere personen dan kermisexploitanten of nomaden die als zodanig handelen, van de volgende mobiele verblijven die niet ontworpen zijn om als vaste woning te dienen :
- tenten;
- wegencaravans;
- caravans van residentieel type zonder woonlaag;
- motorhomes;
- elk ander soortgelijk verblijf.
Onder " kampeerterrein " verstaat men een terrein waarop gewoonlijk of bij gelegenheid meer dan tien personen tegelijk kamperen of waarop meer dan drie van de bovengenoemde verblijven staan.
Een terrein moet ook als kampeerterrein beschouwd worden wanneer de houder van een kampeervergunning als bijkomende constructies onbeweegbare verblijven optrekt zoals chalets, bungalows, huisjes, paviljoenen of elk ander soortgelijk verblijf op voorwaarde dat ze niet ontworpen zijn om als vaste woning te dienen en eigendom van de houder van een kampeervergunning of van de eigenaar van het kameerterrein zijn en blijven.
Artikel 2 Het kamperen is op volgende plaatsen verboden :
1° op de openbare weg, gedurende een onafgebroken tijdruimte van meer dan 8 uur;
2° binnen een straal van 100 meter van plaatsen waar drinkwater gewonnen wordt;
3° in een oord geklasseerd als monument of lanschap.
De in 2 en 3 hierboven vastgestelde verbodbepalingen worden ter kennis van het publiek gebracht door middel van borden die op verzoek van de gemeenteoverheid aan de gewone toegangen tot de verboden zone worden geplaatst.
Artikel 3 Buiten de kampeerterreinen en openbare wegen is het kamperen met tenten, eenvoudige wegencaravans en motorhomes tijdelijk en naargelang het geval - in het kader van sportieve, culturele of sociale manifestaties toegelaten mits voorafgaande schriftelijke toestemming van de plaatselijke overheden.
De plaatselijke overheden zorgen ervoor dat aan alle voorwaarden voldaan wordt om de voorschriften inzake hygiëne, veiligheid, openbare rust en behoorlijke plaatselijke aanleg nageleefd worden.
Bij ernstige tekortkomingen aan de bepalingen van voorafgaand lid kunnen de beambten bedoeld in artikel 22 de onmiddellijke ontruiming bevelen.
Hoofdstuk 2. De kampeervergunning
Artikel 4 Niemand mag zonder voorafgaande vergunning, kampeervergunning genoemd, een terrein waarvan hij het genot heeft, als kampeerterrein gebruiken of laten gebruiken.
Deze kampeervergunning wordt echter niet vereist wanneer het terrein gedurende ten hoogste 70 dagen per jaar door georganiseerde groepen gebruikt wordt die aan kampen onder het toezicht van één of meerdere begeleiders deelnemen en slechts tenten als kampeerverblijf gebruiken.
De kampeervergunning wordt alleen uitgereikt wanneer de aanvrager of de persoon belast met het dagelijks beheer van een kampeerterrein in België of in het buitenland niet door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens één of meerdere overtredingen omschreven in Boek II, titel VII, hoofdstukken V, VI en VII; titel VIII, hoofdstukken I, IV en VI en titel IX, hoofdstukken I en II van het Strafwetboek, behalve indien de veroordeling voorwaardelijk is en de betrokkene het voordeel van het uitstel niet verloren heeft.
Artikel 5 Het als kampeerterrein gebruikte terrein moet met het oog op de milieuvriendelijkheid :
1° in een gezonde omgeving gelegen zijn, waarbij inzonderheid de verontreinigingen van het verleden in aanmerking moeten worden genomen;
2° door middel van afscheidingsstroken, waarvan de oppervlakte telkens wordt bepaald door de bevoegde overheid, afgescheiden zijn van de bebouwde kom, van de bossen en van de afbakening van erkende natuurreservaten;
3° indien het terrein langs een waterweg gelegen is, ervan afgescheiden zijn door een installatievrije strook van ten minste 8 m breedte, te rekenen vanaf de oever; deze breedte kan echter op 15 m worden vastgelegd wanneer, volgens het advies van de bevoegde overheid, de plaatselijke gesteldheid zulks rechtvaardigt;
4° het ongehinderd afvloeien van hemelwater en andere soorten oppervlaktewater mogelijk maken;
5° behalve in geval van natuurlijke begrenzing, met een rij gewassen harmoniërend met het landschap omgeven zijn die langs de openbare weg het terrein behoorlijk verbergen.
Behalve bij tegenstrijdig advies van de bevoegde overheid is de oprichting van een nieuw of de uitbreiding van een bestaand kampeerterrein in een bos verboden.
Artikel 6 Het kampeerterrein moet uitgerust zijn met :
1° een drinkwatervoorziening die derwijze opgevat is, dat het geleverde water niet bezoedeld kan worden, die een minimum vermogen van 100 liter per dag, per kampeerplaats heeft en die, per groep of groepsgedeelte van kampeerplaatsen, een vloer uit duurzaam materiaal telt waar water kan afgetapt worden en de waterafvoer mogelijk maakt;
2° een elektriciteitsgeleiding voor de verlichting van de gemeenschappelijke installaties, die jaarlijks door een erkende onderneming gecontroleerd wordt;
3° een dag en nacht bereikbaar telefoon;
4° een parkeerterrein gelegen nabij de hoofdingang met parkeerruimte voor een aantal wagens ten minste gelijk aan 5 % van het totaal aantal kampeerplaatsen.
Het gebruik van niet drinkbaar water is alleen veroorloofd voor de werking van douches en toiletten; behalve de toiletten moeten alle plaatsen waar niet drinkbaar water kan afgetapt worden duidelijk als zodanig aangeduid worden.
Artikel 7 § 1. Om aan de vereisten inzake hygiëne te voldoen moet het kampeerterrein ten minste uitgerust zijn met een gesloten en overdekt gebouw, speciaal ingericht voor de kampeerders, met het sanitair.
Elk kampeerterrein moet ten minste over één afloop voor chemische WC's beschikken.
Voor heren en dames moeten gescheiden sanitaire installaties, met aparte toegangen, opgericht worden die ten minste bestaan uit :
1° een WC met waterspoeling en een wastafel met lopend water, spiegel en tablet per groep van ten hoogste 20 kampeerplaatsen;
2° een douche met warm en koud lopend water per groep van ten hoogste 60 kampeerplaatsen;
3° een stopcontact per groep van ten hoogste 10 kampeerplaatsen.
Elk sanitair vor heren moet bovendien, per groep van ten hoogste 40 kampeerplaatsen, over een urinoir met waterspoeling beschikken.
§ 2. Het kampeerterrein moet uitgerust zijn met een vuilstortplaats dat bij welke weeromstandigheid dan ook toegankelijke vuilniscollectoren bevat, dwz vuilniszakken met deksel, plastieken zakken of gesloten containers; kampeerterreinen met meer dan 50 kampeerplaatsen moeten beschikken over aparte verzamelbakken voor de selectieve ophaling van glas, papier en karton.
Er moet in de regelmatige en reglementaire afvoer van alle afvalstoffen worden voorzien.
§ 3. Bovendien moet het kampeerterrein uitgerust zijn met een installatie voor de afvoer van het afvalwater; men moet zich inzonderheid aan de voorgeschreven lozingsvergunning houden.
Indien het kampeerterrein over een rottingsput beschikt die niet aangesloten is aan de openbare riolen, dan moet deze rottingsput twee keer per jaar, in maart en juni, door een erkende onderneming geledigd worden.
Artikel 8Wat de vereisten inzake veiligheid betreft, moet het kampeerterrein uitgerust zijn met :
1° ten minste één brandweerpost per groep van ten hoogste 100 kampeerplaatsen; de post moet ten minste twee draagbare blusapparaten met universeel poeder, minimuminhoud 9 kg, of drie draagbare blusapparaten met universeel poeder, minimuminhoud 6 kg, tellen;
2° een verbandkist die gemakkelijk toegankelijk is en aan de voorschriften van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming voldoet;
3° een aansluiting op de openbare weg door een rijweg die zonder probleem toegankelijk is voor wagens uitgerust met brandbestrijdingsapparaten en waarop wagens met aanhangwagen zich kunnen kruisen;
4° binnen het kamp, rijwegen van drie meter breedte die in alle weer berijdbaar zijn;
5° een huishoudelijk reglement met ten minste de voorschriften bepaald door de Regering dat zichtbaar aan de hoofdingang van het terrein moet uithangen.
§ 2. De blusapparaten bedoeld in § 1, 1° moeten aan de door het letterwoord BENOR bewezen Belgische normen voldoen [1 ...].
[1 Blusapparaten die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in de handel is gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EFTA-lidstaat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER en een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau voorgeschreven in lid 1, zijn eveneens toegelaten.]1
[1 Bovendien moeten de brandblussers elk jaar door een deskundige worden gecontroleerd.]1
[1 Lid 2 dient tot de gedeeltelijke uitvoering van de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 over een inlichtingsprocedure inzake normen en technische voorschriften.]1
Het brandweermateriaal dient te worden ondergebracht in een vaste kast die gemakkelijk kan geopend worden.
De brandweerposten moeten voorzien zijn van de vermelding " Feuerlöscher " (" blusapparaten "), in letters van ten minste 8 cm hoogte in rode kleur op witte grond.
Aanwijzingsborden met de vermelding " Feuerlöscher " (" blusapparaten "), in letters van ten minste 8 cm hoogte in rode kleur op witte grond, dienen op verschillende plaatsen van het terrein aangebracht te worden om de kortste weg naar deze brandweerposten aan te duiden.
De vermelding " Feuerlöscher " (" blusapparaten ") mogen worden vervangen door gewoonlijk gebruikte wit-rode pictogrammen die door iedereen kunnen worden begrepen en een minimale oppervlakte van 100 cm2 hebben.
Artikel 9 § 1. De kampeerplaatsen waar kampeerverblijven moeten worden geïnstalleerd, moeten aan volgende bepalingen voldoen :
1° de kampeerplaatsen moeten zichtbaar afgebakend, door scheidsmerken of door uniforme afsluitingen, omheind en door middel van een doorlopende nummering van elkaar onderscheiden zijn;
2° de kampeerplaatsen die voor tenten voorbehouden zijn moeten een minimale oppervlakte van 50 m2 hebben;
3° de kampeerplaatsen voor eenvoudige caravans die zonder bijzondere vergunning op de openbare weg mogen worden getrakteerd, motorhomes en andere soortgelijke verblijven die niet breder zijn dan 2,5 m en niet langer zijn dan 8 m - in voorkomend geval, dissel inbegrepen - moeten een minimale oppervlakte van 80 m2 hebben;
4° de kampeerplaatsen voor wooncaravans, dwz caravans die niet zonder bijzondere vergunning op de openbare weg mogen worden getrakteerd, waarvan de vestigingsplaatswijziging noch demontage noch sloopwerkzaamheden vereist en voor soortgelijke kampeerverblijven alsmede voor de kampeerverblijven bedoeld in artikel 1, lid 4 waarvan de op de grond gemeten bezettingsoppervlakte - luifels en uitstekken in tentendoek inbegrepen - niet hoger ligt dan 30 m2, moeten een minimale oppervlakte van 100 m2 hebben;
5° de kampeerplaatsen voor wooncaravans of soortgelijke kampeerverblijven alsmede voor de kampeerverblijven bedoeld in artikel 1, lid 4 waarvan de op de grond gemeten bezettingsoppervlakte - luifels en uitstekken in tentendoek inbegrepen - hoger ligt dan 30 m2 bij een hoogste toegelaten op de grond gemeten bezettingsoppervlakte van 40 m2, moeten een minimale oppervlakte van 120 m2 hebben.
§ 2. Ten minste 20 % van de kampeerplaatsen moeten voor de doorgangstoeristen voorbehouden worden. Onder doorgangstoeristen verstaat men de kampeerders wier verblijf op het kampeerterrein twee maanden per jaar niet overschrijdt, die voor hun verblijf tenten, eenvoudige caravans of motorhomes maar geen wooncaravans gebruiken en op het einde van hun verblijf hun kampeerverblijf niet op het kampeerterrein achterlaten.
§ 3. Op elke kampeerplaats mag slechts één kampeerverblijf worden opgericht; de houder van de kampeervergunning kan echter op de kampeerplaatsen voorbehouden voor doorgangstoeristen de oprichting van een bijkomende tent toelaten voor zover deze door gezinsleden van de huurder van de kampeerplaats bezet wordt.
De minimumafstand tussen kampeerverblijven bedraagt, op de grond gemeten, 3 m.
Elk kampeerverblijf moet ten minste door een afstand van 20 meter gescheiden zijn van eender welk woonhuis dat reeds voor de oprichting of uitbreiding van het kampeerterrein bestond.
Artikel 10 Met uitzondering van de verblijven vermeld in artikel 1, lid 4, moeten alle kampeerverblijven door bouw en bestemming, permanent verplaatsbaar zijn.
Op elk kampeerterrein moeten de verblijven vermeld in artikel 1, lid 2, en die vermeld in artikel 1, lid 4 in duidelijk afgescheiden zones gegroepeerd worden en het aantal verblijven vermeld in artikel 1, lid 4 mag niet groter zijn dan 20 % van het totaal aantal kampeerplaatsen.
Artikel 11 De kampeerterreinen worden volgens de door de Regering vastgelegde voorwaarden ingedeeld in vijf categorieën. Elk van die categorieën krijgt een bepaald aantal sterren toegewezen.
Elk terrein moet ten minste aan de voor de laagste categorie vastgelegde voorwaarden voldoen.
(opgeheven) <DDG 2000-02-14/40, Art. 1, 003; En vigueur : 07-07-2000>
Om rekening te houden met lokale of bijzondere situaties kan de Regering afwijkingen toestaan wat de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgelegde voorwaarden betreft.
Artikel 12 De aanvraag om kampeervergunning ingediend door een privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon wordt gericht aan het gemeentebestuur op het te dien einde voorgeschreven formulier.
Binnen tien dagen na de ontvangst van de aanvraag wordt de aanvrager een ontvangstbewijs toegestuurd of wordt hem ter kennis gebracht dat zijn aanvraag onvolledig is.
Artikel 13 De aanvraag om kampeervergunning ingediend door een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt gericht aan het Ministerie op het te dien einde voorgeschreven formulier.
Binnen tien dagen na de ontvangst van de aanvraag stuurt het Ministerie aan de aanvrager een ontvangstbewijs of brengt hem ter kennis dat zijn aanvraag onvolledig is; afschrift van het ontvangstbewijs wordt op dezelfde dag aan het College van burgemeester en schepenen van de gemeente gestuurd waar het kampeerterrein moet worden opgericht, tenzij het College de aanvrager is.
Artikel 14 De overheid die de kampeervergunning heeft uitgereikt, mag deze in volgende gevallen schorsen of intrekken :
1° wanneer aan de uitreikingsvoorwaarden niet meer voldaan wordt;
2° wanneer de houder van de kampeervergunning de verplichtingen niet nakomt die hem door de Regering worden opgelegd;
3° wanneer het in artikel 22 bedoelde toezicht geweigerd of belemmerd wordt;
4° wanneer de houder van een vergunning of de persoon belast met het dagelijks beheer van een kampeerterrein, in België of in het buitenland door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens één of meerdere overtreding omschreven in Boek II, titel VII, hoofdstukken V, VI en VII; titel VIII, hoofdstukken I, IV en VI en titel IX, hoofdstukken I en II van het Strafwetboek, behalve indien de veroordeling voorwaardelijk is en de betrokkene het voordeel van het uitstel niet verloren heeft.
Artikel 15 De opschorsingsduur van een kampeervergunning moet beperkt zijn en de houder van de kampeervergunning in staat stellen om zijn toestand in orde te brengen. Zo niet wordt de intrekking van de kampeervergunning na het verstrijken van de vastgelegde termijn uitgesproken.
Artikel 16 Bij intrekking van de kampeervergunning of bij sluiting van het kampeerterrein moet de houder van de kampeervergunning de vergunning en alle gelijkluidende afschriften ervan binnen tien dagen per aangetekende brief aan de overheid die de vergunning heeft uitgereikt en het schild aan het Ministerie terugzenden.
Wordt het kampeerterrein in een lagere categorie gerangschikt, dan moet de houder van de kampeervergunning het schild dat hij tot nog toe had, binnen tien dagen aan het Ministerie terugzenden.
Artikel 17 Wanneer wijzigingen aan de infrastructuur van het terrein waarvoor een vergunning werd uitgereikt een vermindering of een toename van het aantal kampeerplaatsen of een uitbreiding van het terrein tot gevolg hebben, moet de houder van de vergunning ofwel een nieuwe vergunning ofwel een bijkomende vergunning mbt de wijzigingen hebben gekregen voordat hij de nieuwe installaties in dienst stelt.
Artikel 18 Bij overname van het kampeerterrein moet binnen drie maanden een nieuwe kampeervergunning aangebraagd worden. Sterft de houder van de vergunning, dan wordt de termijn op zes maanden gebracht.
Intussen en totdat de beslissing over de aanvraag wordt medegedeeld mag de exploitatie van het kampeerterrein voortgaan.
Artikel 19 De Regering bepaalt de procedure voor de uitreiking, de weigering, de schorsing of de intrekking van de kampeervergunning. Zij kan in beroepsmogelijkheden voorzien.
De geldigheidsduur van de kampeervergunning kan beperkt zijn.
Artikel 20De Regering legt de bepalingen vast mbt :
1° het schild (herkenningskenmerk) dat de vergunninghouder uitgereikt wordt alsmede de procedure voor het verlenen, weigeren of intrekken van dit schild;
2° de normen en de procedure voor de rangschikking van het kampeerterrein;
3° de normen en de aard van de controle op de kampeerders op de kampeerterreinen;
4° [1 ...]1
5° de procedure voor het verkrijgen van de afwijkingen bedoeld in artikel 11.
Hoofdstuk 3. Premies
Artikel 21 (opgeheven) <DDG 2002-03-18/35, Art. 46, 004; En vigueur : 01-01-2002>
Hoofdstuk 4. Bepalingen betreffende het toezicht en strafbepalingen
Artikel 22 § 1. De te dien einde door de Regering aangewezen beambten houden toezicht op de toepassing van dit decreet.
Voor de uitoefening van hun opdracht mogen deze beambten alle inspecties, controles en opsporingen uitvoeren die zij voor noodzakelijk achten, en inzonderheid :
1° alle personen over feiten ondervragen waarvan de bekendheid nuttig kan zijn om het toezicht uit te oefenen;
2° zich ter plaatse alle door dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten voorgeschreven documenten laten geven of afschriften of uittreksels ervan laten maken;
3° om het even welk uur overdag de kampeerterreinen bezoeken.
§ 2. De ernstige tekortkomingen alsmede de aanmaning om er binnen een redelijke termijn een einde aan te maken worden in een verslag vastgesteld door een bevoegde beambte van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap; de termijn wordt door de beambte van geval tot geval vastgelegd en ook in het verslag vermeld.
Dit verslag wordt binnen de 5 dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder, de eigenaar van het kampeerterrein, indien het niet om dezelfde persoon gaat, en de Regering toegezonden.
§ 3. Indien er na het verstrijken van de termijn geen einde is gemaakt aan de tekortkomingen, dan wordt een nieuw verslag opgesteld dat binnen de vijf dagen aan de personen bedoeld in § 2 van dit artikel alsmede aan het parket betekend wordt.
§ 4. Bij zware overtredingen van de uitbatingsvoorwaarden en in spoedeisende gevallen mogen de in § 1 bedoelde beambten het gebruik van het kampeerterrein onmiddellijk verbieden, zo nodig voor de schorsing of de intrekking van de vergunning. Daarvoor mogen ze een beroep doen op de openbare macht.
Artikel 23 Met een geldboete van 100 tot 3 000 frank wordt gestraft hij die :
1° zonder kampeervergunning of zonder de minimale voorwaarden bepaald in artikel 11, lid 2, te vervullen een kampeerterrein uitbaat;
2° wederrechtelijk gebruik maakt of heeft gemaakt van het in artikel 20, 1° bedoeld schild of misbruik maakt van de hem toegewezen categorie;
3° de inspectie waarin dit decreet voorziet weigert of belemmert.
Hoofdstuk 5. Opheffings, overgangsen slotbepalingen
Artikel 24 De wet van 30 april 1970 op het kamperen wordt opgeheven wat de Duitstalige Gemeenschap betreft.
Artikel 25 Het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 25 januari 1988 houdende toekenning van premies om de schepping, de modernisering en de vergroting van kampeerterreinen te bevorderen wordt opgeheven.
Artikel 26 De Regering legt de overgangsbepalingen vast voor de kampeerterreinen die reeds in uitbating zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet.
Ten laatste vijf jaar na de inwerkingtreding van dit decreet moeten alle kampeerterreinen aan de nieuwe bepalingen voldoen.
Artikel 27 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1994.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Eupen, op 9 mei 1994.
De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap,
J. MARAITE
De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur, Jeugd en Wetenschappelijk Onderzoek,
B. GENTGES
De Minister van Media, Volwassenenvorming, Gehandicaptenbeleid, Sociale Hulp en Beroepsomscholing,
K.-H. LAMBERTZ
Artikel 1 Dit decreet is van toepassing op het kamperen en de kampeerterreinen.
Onder " kamperen " verstaat men het als woongelegenheid gebruiken, door andere personen dan kermisexploitanten of nomaden die als zodanig handelen, van de volgende mobiele verblijven die niet ontworpen zijn om als vaste woning te dienen :
- tenten;
- wegencaravans;
- caravans van residentieel type zonder woonlaag;
- motorhomes;
- elk ander soortgelijk verblijf.
Onder " kampeerterrein " verstaat men een terrein waarop gewoonlijk of bij gelegenheid meer dan tien personen tegelijk kamperen of waarop meer dan drie van de bovengenoemde verblijven staan.
Een terrein moet ook als kampeerterrein beschouwd worden wanneer de houder van een kampeervergunning als bijkomende constructies onbeweegbare verblijven optrekt zoals chalets, bungalows, huisjes, paviljoenen of elk ander soortgelijk verblijf op voorwaarde dat ze niet ontworpen zijn om als vaste woning te dienen en eigendom van de houder van een kampeervergunning of van de eigenaar van het kameerterrein zijn en blijven.
Artikel 2 Het kamperen is op volgende plaatsen verboden :
1° op de openbare weg, gedurende een onafgebroken tijdruimte van meer dan 8 uur;
2° binnen een straal van 100 meter van plaatsen waar drinkwater gewonnen wordt;
3° in een oord geklasseerd als monument of lanschap.
De in 2 en 3 hierboven vastgestelde verbodbepalingen worden ter kennis van het publiek gebracht door middel van borden die op verzoek van de gemeenteoverheid aan de gewone toegangen tot de verboden zone worden geplaatst.
Artikel 3 Buiten de kampeerterreinen en openbare wegen is het kamperen met tenten, eenvoudige wegencaravans en motorhomes tijdelijk en naargelang het geval - in het kader van sportieve, culturele of sociale manifestaties toegelaten mits voorafgaande schriftelijke toestemming van de plaatselijke overheden.
De plaatselijke overheden zorgen ervoor dat aan alle voorwaarden voldaan wordt om de voorschriften inzake hygiëne, veiligheid, openbare rust en behoorlijke plaatselijke aanleg nageleefd worden.
Bij ernstige tekortkomingen aan de bepalingen van voorafgaand lid kunnen de beambten bedoeld in artikel 22 de onmiddellijke ontruiming bevelen.
Hoofdstuk 2. De kampeervergunning
Artikel 4 Niemand mag zonder voorafgaande vergunning, kampeervergunning genoemd, een terrein waarvan hij het genot heeft, als kampeerterrein gebruiken of laten gebruiken.
Deze kampeervergunning wordt echter niet vereist wanneer het terrein gedurende ten hoogste 70 dagen per jaar door georganiseerde groepen gebruikt wordt die aan kampen onder het toezicht van één of meerdere begeleiders deelnemen en slechts tenten als kampeerverblijf gebruiken.
De kampeervergunning wordt alleen uitgereikt wanneer de aanvrager of de persoon belast met het dagelijks beheer van een kampeerterrein in België of in het buitenland niet door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens één of meerdere overtredingen omschreven in Boek II, titel VII, hoofdstukken V, VI en VII; titel VIII, hoofdstukken I, IV en VI en titel IX, hoofdstukken I en II van het Strafwetboek, behalve indien de veroordeling voorwaardelijk is en de betrokkene het voordeel van het uitstel niet verloren heeft.
Artikel 5 Het als kampeerterrein gebruikte terrein moet met het oog op de milieuvriendelijkheid :
1° in een gezonde omgeving gelegen zijn, waarbij inzonderheid de verontreinigingen van het verleden in aanmerking moeten worden genomen;
2° door middel van afscheidingsstroken, waarvan de oppervlakte telkens wordt bepaald door de bevoegde overheid, afgescheiden zijn van de bebouwde kom, van de bossen en van de afbakening van erkende natuurreservaten;
3° indien het terrein langs een waterweg gelegen is, ervan afgescheiden zijn door een installatievrije strook van ten minste 8 m breedte, te rekenen vanaf de oever; deze breedte kan echter op 15 m worden vastgelegd wanneer, volgens het advies van de bevoegde overheid, de plaatselijke gesteldheid zulks rechtvaardigt;
4° het ongehinderd afvloeien van hemelwater en andere soorten oppervlaktewater mogelijk maken;
5° behalve in geval van natuurlijke begrenzing, met een rij gewassen harmoniërend met het landschap omgeven zijn die langs de openbare weg het terrein behoorlijk verbergen.
Behalve bij tegenstrijdig advies van de bevoegde overheid is de oprichting van een nieuw of de uitbreiding van een bestaand kampeerterrein in een bos verboden.
Artikel 6 Het kampeerterrein moet uitgerust zijn met :
1° een drinkwatervoorziening die derwijze opgevat is, dat het geleverde water niet bezoedeld kan worden, die een minimum vermogen van 100 liter per dag, per kampeerplaats heeft en die, per groep of groepsgedeelte van kampeerplaatsen, een vloer uit duurzaam materiaal telt waar water kan afgetapt worden en de waterafvoer mogelijk maakt;
2° een elektriciteitsgeleiding voor de verlichting van de gemeenschappelijke installaties, die jaarlijks door een erkende onderneming gecontroleerd wordt;
3° een dag en nacht bereikbaar telefoon;
4° een parkeerterrein gelegen nabij de hoofdingang met parkeerruimte voor een aantal wagens ten minste gelijk aan 5 % van het totaal aantal kampeerplaatsen.
Het gebruik van niet drinkbaar water is alleen veroorloofd voor de werking van douches en toiletten; behalve de toiletten moeten alle plaatsen waar niet drinkbaar water kan afgetapt worden duidelijk als zodanig aangeduid worden.
Artikel 7 § 1. Om aan de vereisten inzake hygiëne te voldoen moet het kampeerterrein ten minste uitgerust zijn met een gesloten en overdekt gebouw, speciaal ingericht voor de kampeerders, met het sanitair.
Elk kampeerterrein moet ten minste over één afloop voor chemische WC's beschikken.
Voor heren en dames moeten gescheiden sanitaire installaties, met aparte toegangen, opgericht worden die ten minste bestaan uit :
1° een WC met waterspoeling en een wastafel met lopend water, spiegel en tablet per groep van ten hoogste 20 kampeerplaatsen;
2° een douche met warm en koud lopend water per groep van ten hoogste 60 kampeerplaatsen;
3° een stopcontact per groep van ten hoogste 10 kampeerplaatsen.
Elk sanitair vor heren moet bovendien, per groep van ten hoogste 40 kampeerplaatsen, over een urinoir met waterspoeling beschikken.
§ 2. Het kampeerterrein moet uitgerust zijn met een vuilstortplaats dat bij welke weeromstandigheid dan ook toegankelijke vuilniscollectoren bevat, dwz vuilniszakken met deksel, plastieken zakken of gesloten containers; kampeerterreinen met meer dan 50 kampeerplaatsen moeten beschikken over aparte verzamelbakken voor de selectieve ophaling van glas, papier en karton.
Er moet in de regelmatige en reglementaire afvoer van alle afvalstoffen worden voorzien.
§ 3. Bovendien moet het kampeerterrein uitgerust zijn met een installatie voor de afvoer van het afvalwater; men moet zich inzonderheid aan de voorgeschreven lozingsvergunning houden.
Indien het kampeerterrein over een rottingsput beschikt die niet aangesloten is aan de openbare riolen, dan moet deze rottingsput twee keer per jaar, in maart en juni, door een erkende onderneming geledigd worden.
Artikel 8Wat de vereisten inzake veiligheid betreft, moet het kampeerterrein uitgerust zijn met :
1° ten minste één brandweerpost per groep van ten hoogste 100 kampeerplaatsen; de post moet ten minste twee draagbare blusapparaten met universeel poeder, minimuminhoud 9 kg, of drie draagbare blusapparaten met universeel poeder, minimuminhoud 6 kg, tellen;
2° een verbandkist die gemakkelijk toegankelijk is en aan de voorschriften van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming voldoet;
3° een aansluiting op de openbare weg door een rijweg die zonder probleem toegankelijk is voor wagens uitgerust met brandbestrijdingsapparaten en waarop wagens met aanhangwagen zich kunnen kruisen;
4° binnen het kamp, rijwegen van drie meter breedte die in alle weer berijdbaar zijn;
5° een huishoudelijk reglement met ten minste de voorschriften bepaald door de Regering dat zichtbaar aan de hoofdingang van het terrein moet uithangen.
§ 2. De blusapparaten bedoeld in § 1, 1° moeten aan de door het letterwoord BENOR bewezen Belgische normen voldoen [1 ...].
[1 Blusapparaten die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in de handel is gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EFTA-lidstaat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER en een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau voorgeschreven in lid 1, zijn eveneens toegelaten.]1
[1 Bovendien moeten de brandblussers elk jaar door een deskundige worden gecontroleerd.]1
[1 Lid 2 dient tot de gedeeltelijke uitvoering van de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 over een inlichtingsprocedure inzake normen en technische voorschriften.]1
Het brandweermateriaal dient te worden ondergebracht in een vaste kast die gemakkelijk kan geopend worden.
De brandweerposten moeten voorzien zijn van de vermelding " Feuerlöscher " (" blusapparaten "), in letters van ten minste 8 cm hoogte in rode kleur op witte grond.
Aanwijzingsborden met de vermelding " Feuerlöscher " (" blusapparaten "), in letters van ten minste 8 cm hoogte in rode kleur op witte grond, dienen op verschillende plaatsen van het terrein aangebracht te worden om de kortste weg naar deze brandweerposten aan te duiden.
De vermelding " Feuerlöscher " (" blusapparaten ") mogen worden vervangen door gewoonlijk gebruikte wit-rode pictogrammen die door iedereen kunnen worden begrepen en een minimale oppervlakte van 100 cm2 hebben.
Artikel 9 § 1. De kampeerplaatsen waar kampeerverblijven moeten worden geïnstalleerd, moeten aan volgende bepalingen voldoen :
1° de kampeerplaatsen moeten zichtbaar afgebakend, door scheidsmerken of door uniforme afsluitingen, omheind en door middel van een doorlopende nummering van elkaar onderscheiden zijn;
2° de kampeerplaatsen die voor tenten voorbehouden zijn moeten een minimale oppervlakte van 50 m2 hebben;
3° de kampeerplaatsen voor eenvoudige caravans die zonder bijzondere vergunning op de openbare weg mogen worden getrakteerd, motorhomes en andere soortgelijke verblijven die niet breder zijn dan 2,5 m en niet langer zijn dan 8 m - in voorkomend geval, dissel inbegrepen - moeten een minimale oppervlakte van 80 m2 hebben;
4° de kampeerplaatsen voor wooncaravans, dwz caravans die niet zonder bijzondere vergunning op de openbare weg mogen worden getrakteerd, waarvan de vestigingsplaatswijziging noch demontage noch sloopwerkzaamheden vereist en voor soortgelijke kampeerverblijven alsmede voor de kampeerverblijven bedoeld in artikel 1, lid 4 waarvan de op de grond gemeten bezettingsoppervlakte - luifels en uitstekken in tentendoek inbegrepen - niet hoger ligt dan 30 m2, moeten een minimale oppervlakte van 100 m2 hebben;
5° de kampeerplaatsen voor wooncaravans of soortgelijke kampeerverblijven alsmede voor de kampeerverblijven bedoeld in artikel 1, lid 4 waarvan de op de grond gemeten bezettingsoppervlakte - luifels en uitstekken in tentendoek inbegrepen - hoger ligt dan 30 m2 bij een hoogste toegelaten op de grond gemeten bezettingsoppervlakte van 40 m2, moeten een minimale oppervlakte van 120 m2 hebben.
§ 2. Ten minste 20 % van de kampeerplaatsen moeten voor de doorgangstoeristen voorbehouden worden. Onder doorgangstoeristen verstaat men de kampeerders wier verblijf op het kampeerterrein twee maanden per jaar niet overschrijdt, die voor hun verblijf tenten, eenvoudige caravans of motorhomes maar geen wooncaravans gebruiken en op het einde van hun verblijf hun kampeerverblijf niet op het kampeerterrein achterlaten.
§ 3. Op elke kampeerplaats mag slechts één kampeerverblijf worden opgericht; de houder van de kampeervergunning kan echter op de kampeerplaatsen voorbehouden voor doorgangstoeristen de oprichting van een bijkomende tent toelaten voor zover deze door gezinsleden van de huurder van de kampeerplaats bezet wordt.
De minimumafstand tussen kampeerverblijven bedraagt, op de grond gemeten, 3 m.
Elk kampeerverblijf moet ten minste door een afstand van 20 meter gescheiden zijn van eender welk woonhuis dat reeds voor de oprichting of uitbreiding van het kampeerterrein bestond.
Artikel 10 Met uitzondering van de verblijven vermeld in artikel 1, lid 4, moeten alle kampeerverblijven door bouw en bestemming, permanent verplaatsbaar zijn.
Op elk kampeerterrein moeten de verblijven vermeld in artikel 1, lid 2, en die vermeld in artikel 1, lid 4 in duidelijk afgescheiden zones gegroepeerd worden en het aantal verblijven vermeld in artikel 1, lid 4 mag niet groter zijn dan 20 % van het totaal aantal kampeerplaatsen.
Artikel 11 De kampeerterreinen worden volgens de door de Regering vastgelegde voorwaarden ingedeeld in vijf categorieën. Elk van die categorieën krijgt een bepaald aantal sterren toegewezen.
Elk terrein moet ten minste aan de voor de laagste categorie vastgelegde voorwaarden voldoen.
(opgeheven) <DDG 2000-02-14/40, Art. 1, 003; En vigueur : 07-07-2000>
Om rekening te houden met lokale of bijzondere situaties kan de Regering afwijkingen toestaan wat de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgelegde voorwaarden betreft.
Artikel 12 De aanvraag om kampeervergunning ingediend door een privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon wordt gericht aan het gemeentebestuur op het te dien einde voorgeschreven formulier.
Binnen tien dagen na de ontvangst van de aanvraag wordt de aanvrager een ontvangstbewijs toegestuurd of wordt hem ter kennis gebracht dat zijn aanvraag onvolledig is.
Artikel 13 De aanvraag om kampeervergunning ingediend door een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt gericht aan het Ministerie op het te dien einde voorgeschreven formulier.
Binnen tien dagen na de ontvangst van de aanvraag stuurt het Ministerie aan de aanvrager een ontvangstbewijs of brengt hem ter kennis dat zijn aanvraag onvolledig is; afschrift van het ontvangstbewijs wordt op dezelfde dag aan het College van burgemeester en schepenen van de gemeente gestuurd waar het kampeerterrein moet worden opgericht, tenzij het College de aanvrager is.
Artikel 14 De overheid die de kampeervergunning heeft uitgereikt, mag deze in volgende gevallen schorsen of intrekken :
1° wanneer aan de uitreikingsvoorwaarden niet meer voldaan wordt;
2° wanneer de houder van de kampeervergunning de verplichtingen niet nakomt die hem door de Regering worden opgelegd;
3° wanneer het in artikel 22 bedoelde toezicht geweigerd of belemmerd wordt;
4° wanneer de houder van een vergunning of de persoon belast met het dagelijks beheer van een kampeerterrein, in België of in het buitenland door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens één of meerdere overtreding omschreven in Boek II, titel VII, hoofdstukken V, VI en VII; titel VIII, hoofdstukken I, IV en VI en titel IX, hoofdstukken I en II van het Strafwetboek, behalve indien de veroordeling voorwaardelijk is en de betrokkene het voordeel van het uitstel niet verloren heeft.
Artikel 15 De opschorsingsduur van een kampeervergunning moet beperkt zijn en de houder van de kampeervergunning in staat stellen om zijn toestand in orde te brengen. Zo niet wordt de intrekking van de kampeervergunning na het verstrijken van de vastgelegde termijn uitgesproken.
Artikel 16 Bij intrekking van de kampeervergunning of bij sluiting van het kampeerterrein moet de houder van de kampeervergunning de vergunning en alle gelijkluidende afschriften ervan binnen tien dagen per aangetekende brief aan de overheid die de vergunning heeft uitgereikt en het schild aan het Ministerie terugzenden.
Wordt het kampeerterrein in een lagere categorie gerangschikt, dan moet de houder van de kampeervergunning het schild dat hij tot nog toe had, binnen tien dagen aan het Ministerie terugzenden.
Artikel 17 Wanneer wijzigingen aan de infrastructuur van het terrein waarvoor een vergunning werd uitgereikt een vermindering of een toename van het aantal kampeerplaatsen of een uitbreiding van het terrein tot gevolg hebben, moet de houder van de vergunning ofwel een nieuwe vergunning ofwel een bijkomende vergunning mbt de wijzigingen hebben gekregen voordat hij de nieuwe installaties in dienst stelt.
Artikel 18 Bij overname van het kampeerterrein moet binnen drie maanden een nieuwe kampeervergunning aangebraagd worden. Sterft de houder van de vergunning, dan wordt de termijn op zes maanden gebracht.
Intussen en totdat de beslissing over de aanvraag wordt medegedeeld mag de exploitatie van het kampeerterrein voortgaan.
Artikel 19 De Regering bepaalt de procedure voor de uitreiking, de weigering, de schorsing of de intrekking van de kampeervergunning. Zij kan in beroepsmogelijkheden voorzien.
De geldigheidsduur van de kampeervergunning kan beperkt zijn.
Artikel 20De Regering legt de bepalingen vast mbt :
1° het schild (herkenningskenmerk) dat de vergunninghouder uitgereikt wordt alsmede de procedure voor het verlenen, weigeren of intrekken van dit schild;
2° de normen en de procedure voor de rangschikking van het kampeerterrein;
3° de normen en de aard van de controle op de kampeerders op de kampeerterreinen;
4° [1 ...]1
5° de procedure voor het verkrijgen van de afwijkingen bedoeld in artikel 11.
Hoofdstuk 3. Premies
Artikel 21 (opgeheven) <DDG 2002-03-18/35, Art. 46, 004; En vigueur : 01-01-2002>
Hoofdstuk 4. Bepalingen betreffende het toezicht en strafbepalingen
Artikel 22 § 1. De te dien einde door de Regering aangewezen beambten houden toezicht op de toepassing van dit decreet.
Voor de uitoefening van hun opdracht mogen deze beambten alle inspecties, controles en opsporingen uitvoeren die zij voor noodzakelijk achten, en inzonderheid :
1° alle personen over feiten ondervragen waarvan de bekendheid nuttig kan zijn om het toezicht uit te oefenen;
2° zich ter plaatse alle door dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten voorgeschreven documenten laten geven of afschriften of uittreksels ervan laten maken;
3° om het even welk uur overdag de kampeerterreinen bezoeken.
§ 2. De ernstige tekortkomingen alsmede de aanmaning om er binnen een redelijke termijn een einde aan te maken worden in een verslag vastgesteld door een bevoegde beambte van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap; de termijn wordt door de beambte van geval tot geval vastgelegd en ook in het verslag vermeld.
Dit verslag wordt binnen de 5 dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder, de eigenaar van het kampeerterrein, indien het niet om dezelfde persoon gaat, en de Regering toegezonden.
§ 3. Indien er na het verstrijken van de termijn geen einde is gemaakt aan de tekortkomingen, dan wordt een nieuw verslag opgesteld dat binnen de vijf dagen aan de personen bedoeld in § 2 van dit artikel alsmede aan het parket betekend wordt.
§ 4. Bij zware overtredingen van de uitbatingsvoorwaarden en in spoedeisende gevallen mogen de in § 1 bedoelde beambten het gebruik van het kampeerterrein onmiddellijk verbieden, zo nodig voor de schorsing of de intrekking van de vergunning. Daarvoor mogen ze een beroep doen op de openbare macht.
Artikel 23 Met een geldboete van 100 tot 3 000 frank wordt gestraft hij die :
1° zonder kampeervergunning of zonder de minimale voorwaarden bepaald in artikel 11, lid 2, te vervullen een kampeerterrein uitbaat;
2° wederrechtelijk gebruik maakt of heeft gemaakt van het in artikel 20, 1° bedoeld schild of misbruik maakt van de hem toegewezen categorie;
3° de inspectie waarin dit decreet voorziet weigert of belemmert.
Hoofdstuk 5. Opheffings, overgangsen slotbepalingen
Artikel 24 De wet van 30 april 1970 op het kamperen wordt opgeheven wat de Duitstalige Gemeenschap betreft.
Artikel 25 Het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 25 januari 1988 houdende toekenning van premies om de schepping, de modernisering en de vergroting van kampeerterreinen te bevorderen wordt opgeheven.
Artikel 26 De Regering legt de overgangsbepalingen vast voor de kampeerterreinen die reeds in uitbating zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet.
Ten laatste vijf jaar na de inwerkingtreding van dit decreet moeten alle kampeerterreinen aan de nieuwe bepalingen voldoen.
Artikel 27 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1994.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Eupen, op 9 mei 1994.
De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap,
J. MARAITE
De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur, Jeugd en Wetenschappelijk Onderzoek,
B. GENTGES
De Minister van Media, Volwassenenvorming, Gehandicaptenbeleid, Sociale Hulp en Beroepsomscholing,
K.-H. LAMBERTZ