Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wat de gelijkstelling van studieperiodes betreft

Date :
19-12-2017
Language :
Dutch
Size :
5 pages
Section :
Legislation
Source :
Numac 2017032135

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.
Artikel 1 In artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 september 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 3, vierde lid, wordt de bepaling onder e/1) ingevoegd, luidende:
  "e/1) een activiteit in het raam van de opleiding tot huisarts die gevolgd wordt in een ziekenhuisdienst of in de praktijk van een stagemeester, voor zover deze activiteit geen aanleiding geeft tot onderwerping aan een andere pensioenregeling;";
  2° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "In afwijking van de vorige leden vormt de uitoefening van een beroepsbezigheid evenwel geen beletsel voor de gelijkstelling van een studieperiode bedoeld in artikel 33, § 1, tweede lid, 1°, a), b),d) of e).".
  3° in paragraaf 9 wordt het tweede lid aangevuld met de volgende zin:
  "De aanvraag kan evenwel niet ingediend worden door de langstlevende echtgenoot wanneer het gaat om een studieperiode bedoeld in artikel 33.".

Artikel 2 In artikel 31, § 2, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "Wanneer de militaire dienst, binnen het jaar, gevolgd werd door een studieperiode in de zin van artikel 33 of van artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers of van artikel 2, § 2, 8°, van de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen, begint de termijn van 180 dagen bedoeld in het eerste lid slechts te lopen vanaf het einde van de studieperiode.";
  2° in het derde lid wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt:
  "2° het tijdvak begrepen tussen het einde van de militaire dienst en het begin van een studieperiode in de zin van artikel 33 of van artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers of van artikel 2, § 2, 8°, van de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen, op voorwaarde dat die een aanvang neemt binnen het jaar te rekenen vanaf het einde van de militaire dienst;".

Artikel 3 Artikel 33 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 april 1999, wordt vervangen als volgt:
  " § 1. De studieperiodes in België en in het buitenland worden met periodes van bezigheid gelijkgesteld, op voorwaarde dat er na de voltooiing ervan een diploma, een doctoraat of een beroepskwalificatie wordt behaald.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
  1° studieperiodes :
  a) de volledige periodes van één jaar tijdens welke lessen gevolgd zijn die een volledige cyclus omvatten in het universitair en niet-universitair hoger onderwijs en in het hoger technisch, beroeps-, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan, beperkt tot het minimum aantal studiejaren dat vereist werd voor het behalen van het diploma; elk studiejaar wordt, behoudens tegenbewijs, geacht een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgende jaar. De gelijkstelling kan slechts voor één enkel diploma worden toegekend. Onder één enkel diploma wordt het diploma begrepen, evenals alle andere daaraan voorafgaande diploma's die vereist waren voor het behalen van dat diploma;
  b) de periodes van maximum twee jaar tijdens welke een doctoraatsthesis wordt voorbereid;
  c) de periodes van beroepsstages waarvoor het behalen van een diploma bedoeld in de bepaling onder 2°, a) een voorwaarde is voor de uitvoering ervan, waarbij na de voltooiing ervan een wettelijk erkende beroepskwalificatie wordt toegekend, beperkt tot het minimum aantal studiejaren dat vereist werd voor het behalen van de beroepskwalificatie;
  d) de periodes die ten vroegste een aanvang nemen vanaf het jaar van de achttiende verjaardag, beperkt tot maximum één jaar, tijdens welke een leerovereenkomst loopt en die niet in aanmerking komen voor de berekening van een pensioen in een Belgisch of buitenlands stelsel van sociale zekerheid. Elk jaar wordt, behoudens tegenbewijs, geacht een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgende jaar;
  e) de volledige periodes van één jaar tijdens welke jaren van secundair onderwijs volgend op het zesde jaar secundair worden gevolgd, beperkt tot het minimum aantal studiejaren, volgend op het zesde jaar secundair onderwijs, dat vereist was voor het behalen van het diploma; elk jaar wordt geacht, behoudens tegenbewijs, een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgend jaar.
  2° diploma:
  a) het diploma van universitair en niet-universitair hoger onderwijs en het diploma van hoger technisch, beroeps-, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan;
  b) het diploma, het certificaat of de ermee gelijkgestelde titel behaald na afloop van een leerovereenkomst;
  c) het diploma, het certificaat of de ermee gelijkgestelde titel behaald na afloop van de jaren van secundair onderwijs volgend op het zesde jaar secundair;
  d) het diploma, het certificaat of de ermee gelijkgestelde titel dat in het buitenland bekomen werd en waarvan de gelijkwaardigheid aan het in de bepaling onder a), onder b) of onder c) bedoelde diploma erkend is door de bevoegde Belgische overheden.
  § 2. Dit artikel is van toepassing op de personen die de hoedanigheid van zelfstandige in de zin van artikel 28, § 2, hebben op de datum van het indienen van de aanvraag tot gelijkstelling.
  Als de betrokkene op de datum van het indienen van de aanvraag niet onderworpen is aan een wettelijk verplicht pensioenstelsel, dan is dit artikel van toepassing op voorwaarde dat hij de hoedanigheid van zelfstandige, in de zin van artikel 28, § 2, het laatst heeft verworven.".

Artikel 4 Artikel 34 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 16 juli 1970, wordt opgeheven.

Artikel 5 Artikel 35 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt vervangen als volgt:
  " § 1. De gelijkstelling van de studieperiodes, bedoeld in artikel 33, wordt slechts toegekend indien de betrokkene daartoe een aanvraag indient en een bijdrage betaalt voor elk gelijkgesteld kwartaal.
  § 2. De bijdrage, bedoeld in § 1, wordt vastgesteld op 273,17 EUR per kwartaal. Dat bedrag wordt aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen. Het wordt gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).
  Het bedrag bedoeld in het eerste lid is datgene dat van kracht is op de datum van het indienen van de aanvraag.
  Indien de aanvraag tot gelijkstelling wordt ingediend na het verstrijken van een termijn van tien jaar vanaf het behalen van het diploma, een doctoraat of een beroepskwalificatie, komt de kwartaalbijdrage overeen met een percentage van de huidige waarde, op de datum waarop de aanvraag tot gelijkstelling werd ingediend, van de verhoging van het rustpensioenbedrag dat overeenkomt met elk gelijkgesteld kwartaal, in de veronderstelling dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 en dat het jaarlijks fictief inkomen dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het rustpensioen overeenstemt met 14.568,40 EUR. Dit fictief inkomen wordt gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).
  De huidige waarde bedoeld in het derde lid wordt bepaald rekening houdend met een interestvoet van 1 %, met de sterftetafels XR voor de levensverzekeringsactiviteit met een leeftijdscorrectie van vijf jaar, in de veronderstelling dat het bedrag van het rustpensioen wordt betaald vanaf de pensioenleeftijd die toepasselijk is op de betrokkene.
  Het percentage van de huidige waarde bedoeld in het derde lid bedraagt:
  1° 50% als de aanvraag tot gelijkstelling wordt ingediend na een termijn van tien jaar maar in een termijn van twintig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie;
  2° 70% als de aanvraag tot gelijkstelling wordt ingediend na een termijn van twintig jaar maar in een termijn van dertig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie;
  3° 85% als de aanvraag tot gelijkstelling wordt ingediend na een termijn van dertig jaar maar in een termijn van veertig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie;
  4° 95% als de aanvraag tot gelijkstelling wordt ingediend na een termijn van veertig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie.
  Wanneer er voor een gelijkgesteld kwartaal een bijdrage betaald werd in toepassing van artikel 37, § 1, eerste lid, b), van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen of van artikel 12bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38, dan wordt die bijdrage in mindering gebracht van de bijdrage die verschuldigd is in toepassing van de vorige leden.
  Voor de berekening van de verschuldigde bijdrage voor de studieperiodes bedoeld in artikel 33, § 1, tweede lid, 1°, a) en e) omvat elk studiejaar vier kwartalen. Voor de studieperiodes bedoeld in artikel 33, § 1, tweede lid, 1°, b), c) en d) wordt de verschuldigde bijdrage vastgesteld naargelang de duur van de gelijkgestelde periode.
  § 3. De aanvraag, bedoeld in § 1, wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij de sociale verzekeringskas waarbij de betrokkene aangesloten is. De aanvraag die rechtstreeks naar het Rijksinstituut wordt gezonden is evenwel ontvankelijk.
  Indien de betrokkene, op het ogenblik van het indienen van de aanvraag, niet onderworpen is aan een wettelijk verplicht pensioenstelsel, dient de aanvraag te worden ingediend bij de sociale verzekeringskas waarbij hij het laatst in België als zelfstandige was aangesloten.
  Indien de betrokkene, op het ogenblik van de indiening van de aanvraag, in het buitenland een activiteit uitoefent of daar gedomicilieerd is, en hij in België niet bij een sociale verzekeringskas is aangesloten, dient de aanvraag te worden ingediend bij de sociale verzekeringskas waarbij hij het laatst in België als zelfstandige was aangesloten.
  De sociale verzekeringskas stuurt de aanvraag onverwijld door aan het Rijksinstituut.
  Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag ingediend worden vóór de eerste effectieve ingangsdatum van het rustpensioen.
  De datum van de ontvangst van de aanvraag door de sociale verzekeringskas geldt als datum van het indienen van de aanvraag tot gelijkstelling. Wanneer de aanvraag rechtstreeks bij het Rijksinstituut wordt ingediend, geldt de datum van de ontvangst door het Rijksinstituut als datum van indiening.
  Een aanvraag is mogelijk voor alle of voor een deel van de studieperiodes.
  Voor de studieperiodes bedoeld in artikel 33, § 1, tweede lid, 1°, a) of e), kan een aanvraag tot gelijkstelling uitsluitend ingediend worden voor volledige studieperiodes van één jaar, die overeenstemmen met vier opeenvolgende kwartalen van onderwerping.
  De betrokkene kan maximum twee aanvragen indienen, in alle pensioenstelsels samen.
  Een aanvraag tot gelijkstelling wordt niet aanvaard in de mate dat zij betrekking heeft op studieperiodes die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een regularisatie in het pensioenstelsel van de werknemers of in het pensioenstelsel van de openbare sector.
  Het Rijksinstituut onderzoekt de aanvraag tot gelijkstelling, uitgebreid naar de volledige studieperiode en betekent zijn beslissing aan de betrokkene. Terzelfdertijd verstuurt het een kopie van zijn beslissing aan de sociale verzekeringskas.
  De sociale verzekeringskas brengt de betrokkene op de hoogte van het totale bedrag van de bijdrage die hij moet betalen, enerzijds voor de gevraagde periode en in voorkomend geval ook voor de volledige periode.
  De betrokkene deelt aan zijn sociale verzekeringskas zijn keuze mee om het geheel of een deel van zijn studieperiodes gelijk te stellen of om niet gelijk te stellen.
  Indien de betrokkene kiest om het geheel of een deel van zijn studieperiodes gelijk te stellen, berekent de sociale verzekeringskas de verschuldigde bijdrage op basis van de keuze van de betrokkene en deelt dit bedrag aan de betrokkene mee.
  De betaling van de bijdrage gebeurt in één keer, op de rekening van de sociale verzekeringskas, binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van de mededeling bedoeld in het veertiende lid.
  Indien de betrokkene de verschuldigde bijdrage niet betaalt binnen de termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de mededeling bedoeld in het veertiende lid, dan wordt de aanvraag definitief afgesloten en put hij aldus een aanvraag, bedoeld in het negende lid, uit.
  De betaalde bijdrage mag niet terugbetaald worden, behalve wanneer de onverschuldigde betaling betrekking heeft op onregelmatig betaalde bijdragen en voor zover ze voortvloeit uit een juridische of materiële vergissing van de bevoegde instelling van sociale zekerheid. Die uitzondering is enkel van toepassing wanneer de betrokkene niet wist of niet kon weten dat de instelling van sociale zekerheid een vergissing had begaan. De bijdrage wordt ook terugbetaald wanneer hij is betaald na de termijn, bedoeld in het vijftiende lid.

Artikel 6 In hetzelfde besluit wordt een artikel 35bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 35bis. Wanneer de aanvraag tot gelijkstelling van de studieperiodes, bedoeld in artikel 33, regelmatig wordt ingediend vóór 1 december 2020 maar na het verstrijken van een termijn van tien jaar vanaf het behalen van het diploma, een doctoraat of een beroepskwalificatie, wordt zij beschouwd als zijnde ingediend binnen de termijn van tien jaar bedoeld in artikel 35, § 2, derde lid.
  In dat geval kunnen enkel de studieperiodes na 31 december van het jaar gelegen voor dit van de 20e verjaardag van de aanvrager, gelijkgesteld worden.".

Artikel 7 Artikel 37 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt opgeheven.

Artikel 8 In artikel 46bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1997, worden de woorden "met uitzondering van deze bedoeld in artikel 33" ingevoegd tussen de woorden "op gelijkgestelde kwartalen" en de woorden "die gelegen zijn".

Artikel 9 In artikel 46ter, eerste paragraaf, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd door het koninklijk besluit van 21 juli 2016, wordt de bepaling onder D. opgeheven.

Artikel 10 In hetzelfde besluit wordt een artikel 46ter/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 46ter/1. Voor de berekening van het pensioen dat betrekking heeft op de in artikel 33, § 1, bedoelde gelijkgestelde studieperiodes, is het fictief inkomen gelijk aan 14.568,40 EUR. Dat bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996=100).".

Artikel 11 In artikel 46quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2014, worden de woorden "de artikelen 46bis en 46ter" vervangen door de woorden "de artikelen 46bis, 46ter en 46ter/1".

Artikel 12 In artikel 53quater van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de bestaande tekst van het artikel zal paragraaf 1 vormen;
  2° in het eerste lid, dat paragraaf 1, eerste lid wordt, worden de woorden "de artikelen 46bis en 46ter" vervangen door de woorden "de artikelen 46bis en 46ter, § 1, A, B, C, E en F en § 2";
  3° de bestaande tekst die paragraaf 1 zal vormen wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende:
  § 2. De inkomsten die in aanmerking genomen worden voor ieder gelijkgesteld jaar waarvoor de bijdragen, bedoeld in artikel 35, betaald werden, worden vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 103,14 (basis 1996 = 100) is en waarvan de teller gelijk is aan het spilindexcijfer dat, voor de maand waarin het recht op het pensioen wordt vastgesteld, de uitbetaling van de in de artikelen 9 en 11 van het koninklijk besluit nr. 72 bedoelde pensioenen bepaalt.

Artikel 13 De artikelen 28, 33, 34, 35, 46bis, 46ter en 53quater van hetzelfde besluit blijven van toepassing in hun versie die van toepassing was voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, indien de aanvrager vóór 1 december 2020 ervoor kiest om de aanvraag tot gelijkstelling onder de voorwaarden van de voormelde artikelen in te dienen.

Artikel 14 Dit besluit is van toepassing op de aanvragen tot gelijkstelling die vanaf 1 december 2017 ingediend worden, voor de pensioenen die daadwerkelijk ten vroegste op 1 december 2018 ingaan, met uitzondering van de overlevingspensioenen berekend op basis van rustpensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 november 2018 ingegaan zijn.

Artikel 15 Dit koninklijk besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2017.

Artikel 16 De minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.