Ministeriële omzendbrief nr. 008 betreffende de afgifte van stedebouwkundige inlichtingen in toepassing van artikel 174 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw.
- Section :
- Legislation
- Source :
- Numac 1995801621
Original text :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
Artikel M1 I. Gebruik van het formulier betreffende de stedebouwkundige inlichtingen.
Pro memorie hernemen we hier de rubrieken die uw diensten moeten invullen met de aard van de informatie die in deze rubrieken zullen voorkomen.
a) Wat de bestemming betreft.
Onder de vigerende bepalingen moeten deze herhaald worden die de duidelijkste definitie van de bestemming van het goed inhouden;
naar gelang van het geval gaat het om :
- het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan of het gewestelijk ontwikkelingsplan;
- het gewestplan van de Brusselse agglomeratie;
- het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan of het gewestelijk bestemmingsplan;
- het gemeentelijk ontwikkelingsplan;
- een bijzonder bestemmingsplan;
- een goedgekeurd basisdossier van een bijzonder bestemmingsplan;
- een niet-vervallen verkavelingsvergunning;
- een goedgekeurde doch op de datum waarop de stedebouwkundige inlichtingen afgegeven worden vervallen verkavelingsvergunning waarvan de uitvoering aangevat werd;
- een vigerend rooiplan.
b) Wat de voorwaarden betreft waaraan een bouwproject onderworpen zou zijn.
Hier worden de bepalingen in het bijzonder betreffende voornoemde voorwaarden vermeld; het betreft, naar gelang van het geval :
- een vigerend rooiplan;
- een niet-vervallen verkavelingsvergunning;
- een goedgekeurd doch op de datum waarop de stedebouwkundige inlichtingen afgegeven worden vervallen verkavelingsvergunning waarvan de uitvoering aangevat werd;
- een gewestelijke stedebouwkundige verordening;
- een gemeentelijke stedebouwkundige verordening.
c) Wat de eventuele onteigening van een goed betreft.
Deze rubriek vereist geen commentaar daar de formulieren dienaangaande expliciet zijn.
d) Andere inlichtingen.
Naar gelang van het geval dient vermeld te worden :
- dat het goed het voorwerp uitgemaakt heeft van een stedebouwkundig attest of van een stedebouwkundige vergunning die afgegeven werd binnen drie jaar vóór de aanvraag om inlichtingen;
- dat het goed als monument of landschap beschermd is, op de bewaarlijst ingeschreven is, in de inventaris ingeschreven is of het voorwerp uitmaakt van een beschermingsvoorstel of een inschrijvingsvoorstel op de bewaarlijst, of gelegen is binnen de vrijwaringszone van een beschermd goed in toepassing van de wetgeving over het behoud van het onroerend erfgoed;
- dat het goed gedeeltelijk of volledig in een natuurreservaat gelegen is in toepassing van de wetgeving over het natuurbehoud;
- dat het goed ongezond en onbewoonbaar verklaard werd bij besluit van de burgemeester;
- dat het goed gelegen is binnen de perimeter voor wijkherwaardering zoals bedoeld in de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende organisatie van de herwaardering van de wijken;
- dat het goed belast is met een voorkooprecht krachtens de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende de bevordering van de toegang tot middelgrote woningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Onder dit punt moeten bijgevolg alle handelingen opgenomen worden die het gebruik van het betrokken goed rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloeden.
In verband met de informaties gegeven onder punt 8, b en d moeten vanzelfsprekend de overheid die de bedoelde plannen, verordeningen en handelingen goedgekeurd of aangenomen heeft alsmede de datum van deze goedkeuring of aanneming vermeld worden.
Artikel M2 II. Bevestiging van de regelmatigheid van de gebruikswijziging. Sinds een paar jaar is er onzekerheid ontstaan bij personen privé of openbare personen over het onzeker stedebouwkundig statuut van de goederen die ze moeten beheren of waarvoor zij akten moeten opmaken. We denken onder meer aan de vastgoedmakelaars en aan de notarissen.
Deze onzekerheid betreft onder meer het gebruik van woongebouwen als kantoor wanneer dit gebruik doorgevoerd werd zonder werken als dusdanig onderworpen aan een bouwvergunning. Deze gebruikswijziging kon bovendien uitgevoerd worden zonder zichtbaar te zijn van op de openbare weg.
De gebruikswijziging komt vaak enkel aan het licht ter gelegenheid van een aanvraag om stedebouwkundige vergunning betreffende werken onderworpen aan een vergunning of gedurende een onderzoek ter plaatse.
Ten opzichte van degenen, vastgoedmakelaars of notarissen, die tot een overdracht van zakelijke rechten op een goed moeten overgaan, is geen verordenend instrument voorzien dat met een betrekkelijke zekerheid kan stellen dat de operatie die op een bepaald ogenblik plaatsgevonden heeft, regelmatig was.
Men weet dat de stedebouwkundige vergunning geen bewijs is :
ze schept rechten door het algemene verbod om handelingen of werken, ingesteld bij artikel 84 van de ordonnantie houdende organisatie van de planning en de stedebouw, op te heffen, reden waarvoor de vergunning de uitvoering van de handelingen en werken voorafgaat. Dit beginsel was reeds vervat in het artikel 44 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw.
Wat het stedebouwkundig attest betreft, heeft het enkel tot doel, wanneer het facultatief is - dit betekent buiten de hypothese van het tweede lid van artikel 156 van de organieke ordonnantie -, inlichtingen in te winnen naar het lot van een eventuele aanvraag om stedebouwkundige vergunning.
Er ontbrak bijgevolg een instrument voor de informatie van zowel de vastgoedmakelaars, die hun klanten zo goed mogelijk moeten inlichten, en de notarissen, die hun informatieplicht tegenover de partijen met zo veel mogelijk waarborgen moeten vervullen, als van elke persoon die het statuut van een onroerend goed wenst te kennen.
In plaats van een nieuw document op te stellen werd het opportuun geacht het besluit van 3 juli 1992 betreffende de stedebouwkundige inlichtingen te benutten en de aanvraag- en afgifteformulieren ervan aan te passen ten einde de regelmatigheid van de verrichte gebruikswijziging te bevestigen. In dit opzicht herhalen we dat onjuiste stedebouwkundige inlichtingen een onregelmatig gebruik (bijvoorbeeld in strijd met een vigerend plan) niet vernietigen.
Het formulier van stedebouwkundige inlichtingen maakt het nu mogelijk informatie te verkrijgen over het feit dat een gebruikswijziging plaatsvond zonder dat een overtreding gepleegd werd.
Er wordt evenwel gevraagd aan de aanvrager dat hij, ter staving van zijn aanvraag, met alle rechtsmiddelen het gewoonlijk gebruik van het goed aantoont.
Naast het afschrift van de geregistreerde huurovereenkomsten kan het gebruik van een onroerend goed voor een bepaalde bestemming bevestigd worden door de gegevens van het bevolkingsregister (afwezigheid van ingeschreven personen of inschrijving van één enkele beheerder van een vennootschap), door het ontbreken van een belastingsaangifte van natuurlijke personen op het adres, door de kwalificatie van het goed op het register van het kadaster en door alle andere stukken die de niet-verdoken aard van de activiteit bewijzen.
De bevoegde overheid zal het formulier van stedebouwkundige inlichtingen behoorlijk ingevuld afgeven en het gebruik van het goed vermelden dat uit een regelmatig verrichte gebruikswijziging kan voortvloeien.
We vestigen bijgevolg uw aandacht op het feit dat de bevestiging door de stedebouwkundige inlichtingen geen stedebouwkundig recht op zich is waarmee aan het goed met terugwerkende kracht de verklaarde bestemming verleend wordt en waarmee deze bestemming van rechtswege voor de toekomst verworven en als dusdanig overdraagbaar zou zijn. Deze bevestiging maakt het alleen mogelijk de onzekerheid te doen verdwijnen over de regelmatigheid van de gebruikswijziging die op een bepaald ogenblik plaatsgevonden heeft.
De draagwijdte van een stedebouwkundig recht, met rechtsgevolgen, verlenen aan dit formulier van stedebouwkundige inlichtingen, zou onwettig zijn daar het met de ordonnantie en de grondslag van de stedebouwkundige wetgeving strijdig zou zijn.
Artikel M3 III. De volgende overwegingen dienen ook onderstreept te worden.
1° Artikel 174 legt de afgifte van de stedebouwkundige inlichtingen op binnen dertig dagen volgend op de aanvraag. De inachtneming van deze bepaling is dwingend.
2° Het verplicht doorsturen van het afschrift van de door de gemeenteoverheid afgegeven stedebouwkundige inlichtingen aan de gemachtigde ambtenaar of van de door de gemachtigde ambtenaar afgegeven inlichtingen aan de gemeenteoverheid speelt een belangrijke rol met het oog op een coherent administratief beheer.
3° Bij de afgifte van deze inlichtingen is het belangrijk, wat de bestemming of het gebruik van een goed betreft, de woorden te gebruiken van de verklarende woordenlijsten van de vigerende plannen ten einde elk misverstand te vermijden.
Brussel, 17 februari 1995.
De Minister-Voorzitter belast met Ruimtelijke Ordening, Plaatselijke Besturen en Tewerkstelling,
Ch. PICQUE
De Staatssecretaris,
R. HOTYAT
Pro memorie hernemen we hier de rubrieken die uw diensten moeten invullen met de aard van de informatie die in deze rubrieken zullen voorkomen.
a) Wat de bestemming betreft.
Onder de vigerende bepalingen moeten deze herhaald worden die de duidelijkste definitie van de bestemming van het goed inhouden;
naar gelang van het geval gaat het om :
- het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan of het gewestelijk ontwikkelingsplan;
- het gewestplan van de Brusselse agglomeratie;
- het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan of het gewestelijk bestemmingsplan;
- het gemeentelijk ontwikkelingsplan;
- een bijzonder bestemmingsplan;
- een goedgekeurd basisdossier van een bijzonder bestemmingsplan;
- een niet-vervallen verkavelingsvergunning;
- een goedgekeurde doch op de datum waarop de stedebouwkundige inlichtingen afgegeven worden vervallen verkavelingsvergunning waarvan de uitvoering aangevat werd;
- een vigerend rooiplan.
b) Wat de voorwaarden betreft waaraan een bouwproject onderworpen zou zijn.
Hier worden de bepalingen in het bijzonder betreffende voornoemde voorwaarden vermeld; het betreft, naar gelang van het geval :
- een vigerend rooiplan;
- een niet-vervallen verkavelingsvergunning;
- een goedgekeurd doch op de datum waarop de stedebouwkundige inlichtingen afgegeven worden vervallen verkavelingsvergunning waarvan de uitvoering aangevat werd;
- een gewestelijke stedebouwkundige verordening;
- een gemeentelijke stedebouwkundige verordening.
c) Wat de eventuele onteigening van een goed betreft.
Deze rubriek vereist geen commentaar daar de formulieren dienaangaande expliciet zijn.
d) Andere inlichtingen.
Naar gelang van het geval dient vermeld te worden :
- dat het goed het voorwerp uitgemaakt heeft van een stedebouwkundig attest of van een stedebouwkundige vergunning die afgegeven werd binnen drie jaar vóór de aanvraag om inlichtingen;
- dat het goed als monument of landschap beschermd is, op de bewaarlijst ingeschreven is, in de inventaris ingeschreven is of het voorwerp uitmaakt van een beschermingsvoorstel of een inschrijvingsvoorstel op de bewaarlijst, of gelegen is binnen de vrijwaringszone van een beschermd goed in toepassing van de wetgeving over het behoud van het onroerend erfgoed;
- dat het goed gedeeltelijk of volledig in een natuurreservaat gelegen is in toepassing van de wetgeving over het natuurbehoud;
- dat het goed ongezond en onbewoonbaar verklaard werd bij besluit van de burgemeester;
- dat het goed gelegen is binnen de perimeter voor wijkherwaardering zoals bedoeld in de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende organisatie van de herwaardering van de wijken;
- dat het goed belast is met een voorkooprecht krachtens de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende de bevordering van de toegang tot middelgrote woningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Onder dit punt moeten bijgevolg alle handelingen opgenomen worden die het gebruik van het betrokken goed rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloeden.
In verband met de informaties gegeven onder punt 8, b en d moeten vanzelfsprekend de overheid die de bedoelde plannen, verordeningen en handelingen goedgekeurd of aangenomen heeft alsmede de datum van deze goedkeuring of aanneming vermeld worden.
Artikel M2 II. Bevestiging van de regelmatigheid van de gebruikswijziging. Sinds een paar jaar is er onzekerheid ontstaan bij personen privé of openbare personen over het onzeker stedebouwkundig statuut van de goederen die ze moeten beheren of waarvoor zij akten moeten opmaken. We denken onder meer aan de vastgoedmakelaars en aan de notarissen.
Deze onzekerheid betreft onder meer het gebruik van woongebouwen als kantoor wanneer dit gebruik doorgevoerd werd zonder werken als dusdanig onderworpen aan een bouwvergunning. Deze gebruikswijziging kon bovendien uitgevoerd worden zonder zichtbaar te zijn van op de openbare weg.
De gebruikswijziging komt vaak enkel aan het licht ter gelegenheid van een aanvraag om stedebouwkundige vergunning betreffende werken onderworpen aan een vergunning of gedurende een onderzoek ter plaatse.
Ten opzichte van degenen, vastgoedmakelaars of notarissen, die tot een overdracht van zakelijke rechten op een goed moeten overgaan, is geen verordenend instrument voorzien dat met een betrekkelijke zekerheid kan stellen dat de operatie die op een bepaald ogenblik plaatsgevonden heeft, regelmatig was.
Men weet dat de stedebouwkundige vergunning geen bewijs is :
ze schept rechten door het algemene verbod om handelingen of werken, ingesteld bij artikel 84 van de ordonnantie houdende organisatie van de planning en de stedebouw, op te heffen, reden waarvoor de vergunning de uitvoering van de handelingen en werken voorafgaat. Dit beginsel was reeds vervat in het artikel 44 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw.
Wat het stedebouwkundig attest betreft, heeft het enkel tot doel, wanneer het facultatief is - dit betekent buiten de hypothese van het tweede lid van artikel 156 van de organieke ordonnantie -, inlichtingen in te winnen naar het lot van een eventuele aanvraag om stedebouwkundige vergunning.
Er ontbrak bijgevolg een instrument voor de informatie van zowel de vastgoedmakelaars, die hun klanten zo goed mogelijk moeten inlichten, en de notarissen, die hun informatieplicht tegenover de partijen met zo veel mogelijk waarborgen moeten vervullen, als van elke persoon die het statuut van een onroerend goed wenst te kennen.
In plaats van een nieuw document op te stellen werd het opportuun geacht het besluit van 3 juli 1992 betreffende de stedebouwkundige inlichtingen te benutten en de aanvraag- en afgifteformulieren ervan aan te passen ten einde de regelmatigheid van de verrichte gebruikswijziging te bevestigen. In dit opzicht herhalen we dat onjuiste stedebouwkundige inlichtingen een onregelmatig gebruik (bijvoorbeeld in strijd met een vigerend plan) niet vernietigen.
Het formulier van stedebouwkundige inlichtingen maakt het nu mogelijk informatie te verkrijgen over het feit dat een gebruikswijziging plaatsvond zonder dat een overtreding gepleegd werd.
Er wordt evenwel gevraagd aan de aanvrager dat hij, ter staving van zijn aanvraag, met alle rechtsmiddelen het gewoonlijk gebruik van het goed aantoont.
Naast het afschrift van de geregistreerde huurovereenkomsten kan het gebruik van een onroerend goed voor een bepaalde bestemming bevestigd worden door de gegevens van het bevolkingsregister (afwezigheid van ingeschreven personen of inschrijving van één enkele beheerder van een vennootschap), door het ontbreken van een belastingsaangifte van natuurlijke personen op het adres, door de kwalificatie van het goed op het register van het kadaster en door alle andere stukken die de niet-verdoken aard van de activiteit bewijzen.
De bevoegde overheid zal het formulier van stedebouwkundige inlichtingen behoorlijk ingevuld afgeven en het gebruik van het goed vermelden dat uit een regelmatig verrichte gebruikswijziging kan voortvloeien.
We vestigen bijgevolg uw aandacht op het feit dat de bevestiging door de stedebouwkundige inlichtingen geen stedebouwkundig recht op zich is waarmee aan het goed met terugwerkende kracht de verklaarde bestemming verleend wordt en waarmee deze bestemming van rechtswege voor de toekomst verworven en als dusdanig overdraagbaar zou zijn. Deze bevestiging maakt het alleen mogelijk de onzekerheid te doen verdwijnen over de regelmatigheid van de gebruikswijziging die op een bepaald ogenblik plaatsgevonden heeft.
De draagwijdte van een stedebouwkundig recht, met rechtsgevolgen, verlenen aan dit formulier van stedebouwkundige inlichtingen, zou onwettig zijn daar het met de ordonnantie en de grondslag van de stedebouwkundige wetgeving strijdig zou zijn.
Artikel M3 III. De volgende overwegingen dienen ook onderstreept te worden.
1° Artikel 174 legt de afgifte van de stedebouwkundige inlichtingen op binnen dertig dagen volgend op de aanvraag. De inachtneming van deze bepaling is dwingend.
2° Het verplicht doorsturen van het afschrift van de door de gemeenteoverheid afgegeven stedebouwkundige inlichtingen aan de gemachtigde ambtenaar of van de door de gemachtigde ambtenaar afgegeven inlichtingen aan de gemeenteoverheid speelt een belangrijke rol met het oog op een coherent administratief beheer.
3° Bij de afgifte van deze inlichtingen is het belangrijk, wat de bestemming of het gebruik van een goed betreft, de woorden te gebruiken van de verklarende woordenlijsten van de vigerende plannen ten einde elk misverstand te vermijden.
Brussel, 17 februari 1995.
De Minister-Voorzitter belast met Ruimtelijke Ordening, Plaatselijke Besturen en Tewerkstelling,
Ch. PICQUE
De Staatssecretaris,
R. HOTYAT