Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 09.05.2006

Date :
09-05-2006
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
5 pages
Section :
Régulation
Type :
Belgian justice
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Eenmanszaak,Splitsing,Stopzettingsmeerwaarden,Tijdstip van belastbaarheid,Opschortende voorwaarden

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 09.05.2006
Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 09.05.2006
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 09.05.2006
Tax year : 0
Document date : 09/05/2006
Document language : NL
Modification date : 19/07/2007 11:55:45
Name : G 06/10
Version : 1
Court : appeal

ARREST G 06/10


Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 09.05.2006



Eenmanszaak - Splitsing - Stopzettingsmeerwaarden - Tijdstip van belastbaarheid - Opschortende voorwaarden

    Daar waar in principe de belastbaarheid van de meerwaarde ontstaat op de datum van de akte die het bestaan ervan aan het licht bracht, is de meerwaarde, wanneer de verbintenissen zijn opgeschort, slechts belastbaar in het jaar waarin aan de opschortende voorwaarde voldaan is, in casu de oprichting van de vennootschappen.



Hof van beroep te Gent

5e kamer

                                                                                                 

terechtzitting van 09-05-2006

BELASTINGEN

Nr.2005/AR/281

in de zaak van:

V.M. A.,

D. E.,

samenwonende te ...

appellanten,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. V. A. loco mr. S. J., advocaat te ...


tegen:

DE BELGISCHE STAAT, FOD Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, ..., op vervolging en benaarstiging van de Gewestelijke Directeur der directe belastingen te Gent, met kantoor te ...,

geïntimeerde,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. G. loco mr. V.A. E., advocaat te ...


spreekt het Hof het volgend arrest uit:

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 2 februari 2005 werd door de appellanten tijdig en regelmatig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis uitgesproken door de zesde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent op 16 december 2004 waarbij hun fiscale vordering tot vernietiging, minstens ontheffing van de aanslag in de personenbelasting voor het aanslagjaar 1991 (kohierartikel 3.721.566) werd afgewezen in de mate dat de stopzettingsmeerwaarde in de belastbare grondslag begrepen.

Het hoger beroep strekt er toe het bestreden vonnis te doen vernietigen en opnieuw rechtdoende de aanslag in de personen- en aanvullende gemeentebelasting voor het aanslagjaar 1991 (kohierartikel 3.721.566) te vernietigen, minstens te ontheffen in de mate dat de stopzettingsmeerwaarde begrepen wordt in de belastbare grondslag, de teruggaaf te bevelen van de op grond van de aldus vernietigde of ontheven aanslag betaalde of ingehouden sommen, meer de moratoriumintresten op grond van artikel 418 WIB/92 en in de mate dat de verschuldigde intresten tenminste voor een geheel jaar verschuldigd zijn, de kapitalisatie te bevelen in toepassing van art. 1154 B.W., dit alles met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de beide aanleggen.

De geïntimeerde vorder op zijn beurt de bevestiging van het bestreden vonnis met veroordeling van de appellanten in de kosten.

Feitelijke gegevens

Door de appellanten werd een tijdige aangifte ingediend op grond waarvan een aanslag werd gevestigd.

De appellant had een éénmanszaak met uiteenlopende activiteiten in de bank- en verzekeringssector. Aldus was de appellant gevolmachtigde voor verschillende financiële instellingen. In de richtlijn van 28 juli 1987 heeft de commissie voor Bank- en Financiewezen beslist dat de gevolmachtigde agenten slechts voor één financiële instelling mochten werken.

Teneinde daaraan te voldoen besliste de appellant zijn eenmanszaak onder te brengen in verschillende vennootschappen. Voorafgaandelijk aan de stichting der vennootschappen werd op een algemene vergadering van 5 maart 1989 beslist de activa van de eenmanszaak onder te brengen in vijf op te richten vennootschappen.

Het verslag van de algemene vergadering van 5 maar 1989 bevat volgende relevante bepalingen:
"na een tussenkomst van de aanwezige accountant die de waarderingsregels bij inbreng uiteenzet en verklaart, en na een gedetailleerde bespreking van de problematiek, besluit de vergadering bij eenparigheid van stemmen aan de heer A. V.M. voor zijn diverse quasi-inbrengen volgende vergoedingen toe te kennen :
1. voor de inbreng in de NV V. A. NMKN:
- de materiële vastliggende activa voor hun netto boekwaarde
- de verzekeringsportefeuille voor twee jaar de bruto ontvangsten aan commissieloon
- de portefeuille NMKN voor een jaar de bruto ontvangsten aan commissieloon;
2. voor de inbreng in de NV D. V.M.:
- de materiële waarde vaste activa voor hun netto boekwaarde
- de goodwill voor een tussen partijen bepaalde prijs van 4.500.000 F
Verder wordt overeengekomen dat de betaling der overnamecontracten het onderwerp zal uitmaken van een afzonderlijke overeenkomst maar dat geen aanzuivering der schuld zal geëist worden vooraleer de diverse vennootschappen over de nodige kredieten (waarover onderhandelingen reeds gevoerd werden en waarvoor de principiële toezegging reeds verkregen werd) zullen kunnen beschikken. Een en ander kan slechts plaatsgrijpen na het verlijden der stichtingsakten (waarvoor moet gewacht worden tot de goedkeuring der ontwerpen door de diverse maatschappijenopdrachtgevers in casu NMKN & NILK)"


Bij bericht van wijziging van aangifte van 24 juni 1993 werd aan de appellanten medegedeeld dat zij onder meer de stopzettingsmeerwaarden ten bedrage van 36.000.000 BEF (892.416,69 EUR) niet hebben aangegeven en dat 15.136.303 BEF (375.219,15 EUR) afzonderlijk zal belast worden op grond van artikel 93, §1,2°, b WIB/64 tegen een aanslagvoet van 16,5 % en dat het resterend bedrag of 20.863.697 BEF (517.197,54 EUR) gezamenlijk zal worden belast tegen het progressief tarief.

Uit inlichtingen ontvangen van de controle Gent vennootschappen was namelijk gebleken dat 4.500.000 BEF (111.552,09 EUR) werd betaald door de NV Dienstenkantoor en 31.500.000 BEF (780.864,60 EUR) door het NV V. . Volgens ditzelfde bericht van wijziging van aangifte zijn bij toepassing van art. 63, §1, 2° b WIB/64 meerwaarden verwezenlijkt op immateriële vaste activa ter gelegenheid van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid afzonderlijk belastbaar tegen een aanslagvoet van 16,5 % voor zover zij niet meer bedragen dan de belastbare nettowinst die in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting zijn verkregen.

De appellanten lieten weten daar niet mee akkoord te kunnen gaan daar zij als het ware gedwongen werden door de bankcommissie goodwill af te staan terwijl de stopzetting gebeurde in het jaar dat de appellant de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. De appellanten voegden er aan toe dat het aanslagstelsel van toepassing is op de stopzettingsmeerwaarde dat bestond op het ogenlik dat alle schikkingen werden getroffen hetzij in het jaar 1989. De appellanten verklaarden tevens niet akkoord te kunnen gaan met de aangekondigde belastingverhoging van 10 %.

Niettegenstaande het niet akkoord van de appellanten werd de aanslag gevestigd zoals aangekondigd.

Door de appellanten werd tegen deze aanslag bezwaar ingediend. De appellanten stelden dat de stopzettingsmeerwaarde belastbaar is in het aanslagjaar 1990 omdat op 5 maart 1989 een algemene vergadering preliminair aan de stichting van de vennootschappen werd gehouden, alwaar beslist werd dat de appellant zijn bedrijfsactiviteit zal stopzetten en zijn bedrijfspatrimonium zal inbrengen in diverse vennootschappen, hetgeen voor gevolg heeft dat het volledige bedrag belastbaar is tegen een aanslagvoet van 16,5 %.

Bij de directoriale beslissing van 11 februari 2002 werd dit bezwaar afgewezen omdat in het verslag van de algemene vergadering, door de appellanten overeenkomst genoemd, een schorsende voorwaarde werd opgenomen alwaar werd bedongen dat "een en ander slechts kan plaatsgrijpen na het verlijden der stichtingsakten die aan de goedkeuring van de diverse maatschappijen opdrachtgevers waren onderworpen". Vermits, aldus de gewestelijke directeur, de verschillende vennootschappen pas werden opgericht in 1990 ontstaat de belastbaarheid van de meerwaarde in 1990 zodat de meerwaarde terecht in de belastbare basis werd opgenomen voor het aanslagjaar 1991.

Door de appellanten werd een fiscaal verhaal ingesteld. Zij lieten gelden dat stopzettingsmeerwaarden niet moeten zijn verwezenlijkt om belastbaar te zijn. Een stopzettingsmeerwaarde is ook belastbaar van zodra het bedrag werd vastgelegd in enigerlei akte. De belastbaarheid ontstaat op datum van de akte die het bestaan ervan aan het licht heeft gebracht. Daar de stopzettingsmeerwaarde werd vastgelegd in 1989 is zij niet belastbaar in 1991.

Bij het bestreden vonnis werd het fiscaal verhaal afgewezen omdat in de overeenkomst een opschortende voorwaarde is opgenomen die het bestaan zelf van de stopzetting opschort. Volgens de eerste rechter is de meerwaarde belastbaar in het jaar waarin de opschortende voorwaarde is voldaan.

In hun beroepsakte blijven de appellanten erbij dat, alhoewel geen datum van stopzetting werd bepaald, dit niet wegneemt dat de meerwaarde is vastgelegd naar aanleiding van de stopzetting. de beweerde opschortende voorwaarde moet als een tijdsbepaling worden beschouwd.

Beoordeling

Te dezen heeft de betwisting betrekking op het tijdstip van belastbaarheid van de stopzettingsmeerwaarden.

Art.31, 1° WIB/64 omschrijft stopzettingsmeerwaarden als "Winsten en baten die worden behaald of vastgesteld uit hoofde of ter gelegenheid van de volledige en definitieve stopzetting, door de belastingplichtige van de exploitatie van zijn bedrijf of van een vrij beroep, een ambt, post of winstgevende bezigheid en die voortkomen van meerwaarden op lichamelijke of onlichamelijke activa, met inbegrip van grondstoffen, producten en koopwaren, die voor de exploitatie, dat beroep of die bezigheid werden gebruikt"; ..."

Met de appellanten kan worden aangenomen dat ook een stopzettingsmeerwaarde belastbaar is wanneer een bedrag werd vastgesteld in bv. een akte opgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid waarvoor die activa werden gebruikt.

In het verslag van 5 maart 1989 wordt onder meer beslist dat de appellant zijn bedrijfsactiviteit wil stopzetten en zijn bedrijfspatrimonium wil inbrengen tegen bepaalde vergoedingen in nog op te richten vennootschappen, met dien verstande dat de betaling van de overnamecontracten het onderwerp zal uitmaken van een afzonderlijke overeenkomst en dat geen aanzuivering van schuld zal geëist worden vooraleer de diverse vennootschappen over de nodige kredieten zullen beschikken. Bovendien werd bedongen dat één en anders slechts kan plaatsgrijpen na het verlijden van de stichtingsakten die moeten goedgekeurd worden door de maatschappijen-opdrachtgevers.

Deze laatste clausule werd door de gewestelijke directeur, daarin bijgetreden door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, als een opschortende voorwaarde beschouwd.

Krachtens artikel 1168 B.W. is een verbintenis voorwaardelijk wanneer men deze doet afhangen van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De overeenkomst waarbij een verbintenis onder opschortende voorwaarde is aangegaan bestaat ook al is de verbintenis tot uitvoering opgeschort. Te dezen blijken de belangrijkste verbintenissen te zijn opgeschort zowel van de kant van de appellanten (de inbreng) als van de kant van de overnemers (de betaling) en dit totdat de vennootschappen daadwerkelijk werden opgericht, welke stichtingsakten daarenboven nog moeten goedgekeurd worden door de maatschappijen-opdrachtgevers.

Niet alleen zijn een aantal verbintenissen afhankelijk van de daadwerkelijke oprichting van de vennootschappen, doch bovendien is de oprichting van de vennootschappen afhankelijk van de goedkeuring der ontwerpen door de diverse maatschappijen-opdrachtgevers hetgeen als een dubbele opschortende voorwaarde moet worden aangemerkt.

Tevergeefs zetten de appellanten uiteen dat het een verbintenis met tijdsbepaling betreft. Een verbintenis met tijdsbepaling is die waarbij voor het begin of voor het einde van de verplichting een termijn bepaald is, waarbij de uitvoering van de verbintenis wordt uitgesteld (art.1185 B.W.). De voorwaarde schort echter de verbintenissen op.

Te dezen echter worden de verbintenissen opgeschort tot een toekomstige gebeurtenis zal plaats vinden (de oprichting van vennootschappen) op een niet te bepalen tijdstip (onzeker).

Daar waar in principe de belastbaarheid van de meerwaarde ontstaat op de datum van de akte die het bestaan ervan aan het licht bracht, is de meerwaarde, wanneer de verbintenissen zijn opgeschort, slechts belastbaar in het jaar waarin aan de opschortende voorwaarde voldaan is. Dit heeft voor gevolg dat vermits de oprichtingsakten zich alle in het jaar 1990 situeren, de stopzettingsmeerwaarde slechts belastbaar is in het aanslagjaar 1991.

Het bestreden vonnis dient derhalve te worden bevestigd.

OP DIE GRONDEN,

HET HOF, recht doende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Verklaart het hoger beroep toelaatbaar, doch wijst het af als ongegrond.

Bevestigt derhalve het bestreden vonnis.

Verwijst de appellanten in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten als volgt:
- aan de zijde van de appellanten:
* uitgavenvergoeding                                          58,25 EUR
* rechtsplegingvergoeding hoger beroep        475,96 EUR
- aan de zijde van de geïntimeerde:
* rechtsplegingvergoeding hoger beroep        475,96 EUR


Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, vijfde kamer, op NEGEN MEI TWEEDUIZEND EN ZES.

Aanwezig de Heren:

A. D.M., Kamervoorzitter, Voorzitter,
G. T. en D. V., Raadsheren,
M. V., griffier.