We are very happy to see that you like our platform! At the same time, you have reached the limit of use... Sign up now to continue.
Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 11.04.2000
- Section :
- Régulation
- Type :
- Belgian justice
- Sous-domaine :
- Fiscal Discipline
Résumé :
Délais spéciaux d'imposition,Contravention en matière de précompte,Point de départ du délai
Texte original :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
Fisconet
plus Version 5.9.23
Service Public Federal Finances |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 11.04.2000
Document
Search in text:
Properties
Document type : Belgian justice Title : Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 11.04.2000 Tax year : 2005 Document date : 11/04/2000 Document language : FR Name : A 00/20 Version : 1 Court : appeal
ARRET A 00/20 Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 11.04.2000 FJF 2001/109 Le Courrier Fiscal 2000/346 Délais spéciaux d'imposition - Contravention en matière de précompte - Point de départ du délai En vertu de l'article 263, § 1er, 1º, du CIR, un supplément d'impôt peut être établi, même après l'expiration du délai prévu par l'article 259 du CIR, dans le cas où un contrôle ou une enquête se rapportant à l'application des impôts sur les revenus dans le chef d'un contribuable déterminé font apparaître que ce contribuable a contrevenu aux dispositions du code ou des articles pris pour son exécution en matière de précompte mobilier au cours d'une des cinq années qui précèdent celle de la constatation de l'infraction. L'article 263, § 2, 1º, du CIR prévoit que les suppléments d'impôt doivent être établis dans les douze mois à compter de la date à laquelle l'infraction a été constatée. Le moment de la constatation de l'infraction - moment qui doit être prouvé par l'administration et qui doit pouvoir être contrôlé par la cour - est déterminant pour apprécier si la cotisation a été enrôlée dans le délai. L'écrit unilatéral d'un fonctionnaire, établi après les faits et qui atteste que l'infraction a été constatée à un moment déterminé, ne constitue pas une preuve suffisante lorsque l'exactitude de la date de la constatation renseignée dans cet écrit ne peut pas être contrôlée à l'aide d'autres pièces et qu'il est fait état de cette date pour la première fois dans une notification d'imposition d'office adressée plusieurs mois après. A défaut de preuve de la date exacte de la constatation de l'infraction, le délai spécial de l'article 263 du CIR n'est pas applicable. Raadsheer wd. Voorzitter : Mevr. Winants Raadsheren : Mevr. Wouters Plaatsvervangend raadsheer : M. van Engelen Advocaten : Mr. Lauwers, Mr. van Lidth de Jeude N.V. S.A.O., N.V. S.A.A., N.V. S.T. tegen de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën Het Hof, na beraadslaging zitting houdende in openbare zitting, wijst het volgend arrest : Gelet op de aanslag in de roerende voorheffing - aanslagjaar 1986 : - artikel 976001 toegezonden aan de belastingplichtige op 30.3 1989; Gelet op het bezwaarschrift tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur op 17.4 1989; Gelet op de bestreden beslissing genomen door de gedelegeerde ambtenaar van de gewestelijke directeur van de directe belastingen te Hasselt op 19.12 1995 en op 20.12 1995 aangetekend verzonden aan de belastingplichtige waardoor de bezwaren werden afgewezen; Gelet op het verzoekschrift tot voorziening tijdig ingediend ter griffie van dit Hof op 26.1 1996 samen met het exploot van betekening d.d. 25.1 1996; Overwegende dat het Hof naar de bestreden beslissing verwijst in zoverre de aanslagprocedure, de onderliggende feiten en de bezwaren worden toegelicht; Dat naar de feiten toe volgende gegevens dienen onthouden te worden : - de buitengewone algemene vergadering van de NV S.A.O. beslist in oktober 1986 over te gaan tot een statutenwijziging ondermeer tot een kapitaalverhoging die volgend resultaat geeft :
De kapitaalverhoging en -vermindering gebeuren in eenzelfde notariële akte d.d. 24.10 1986; Overwegende dat de administratie de som van 23 000 000 F. (beschikbare reserve + wettelijke reserve) heeft beschouwd als een dividend in de zin van artikel 12 Wetboek van de Inkomstenbelastingen waarop derhalve een roerende voorheffing verschuldigd was berekend aan een tarief van 25 %; Overwegende dat de bestreden aanslag van ambtswege werd gevestigd wegens het niet indienen van een aangifte in de roerende voorheffing; Dat in casu deze niet-aangifte het gevolg is van het standpunt dat eiseres had ingenomen nopens de belastbaarheid van de kwestieuze som van 23 000 000 F.; Dat eiseres immers van oordeel was en nog steeds is dat er geen sprake kan zijn van belastbare dividenduitkering; Overwegende dat volgende grieven worden ingeroepen :
1. Rechtsgeldigheid der aanslag :Overwegende dat eiseres stelt dat de bestreden aanslag, uitvoerbaar verklaard op 29 maart 1989, gevestigd werd buiten de termijn van drie jaar (artikel 259 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964) die op 31.12 1988 verstreek;Dat verweerder evenwel voorhoudt dat de aanslag tijdig gevestigd werd overeenkomstig artikel 263, § 1, 1º Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 nu een controle het bestaan van een overtreding inzake de roerende voorheffing aan het licht bracht; Overwegende dat artikel 263, § 1, 1º Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 bepaalt dat de belasting of de aanvullende belasting mag gevestigd worden zelfs nadat de in artikel 259 Wetboek van de Inkomstenbelastingen bepaalde termijn is verstreken, ingeval een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de inkomstenbelastingen ten name van een bepaalde belastingplichtige uitwijst dat die belastingplichtige de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten inzake roerende voorheffing heeft overtreden in de loop van een der vijf jaren voor het jaar van de vaststelling der inbreuk; Dat overeenkomstig artikel 263, § 2, 1º Wetboek van de Inkomstenbelastingen de (aanvullende) belasting in dit geval moet gevestigd worden binnen de twaalf maanden te rekenen vanaf de datum der vaststelling der inbreuk; Overwegende dat het tijdstip van de vaststelling der overtreding bepalend is voor de beoordeling van het tijdig karakter der aanslag; Dat immers het feit dat de toepassing van artikel 263 Wetboek van de Inkomstenbelastingen toelaat de vaststelling der overtreding is en de aanvangsdatum van de bijzondere aanslagtermijn van 12 maanden moet overeenstemmen met de datum van vaststelling der inbreuk; Dat het tijdig karakter der aanslag en derhalve de juiste datum waarop de overtreding werd vastgesteld door de administratie moet bewezen worden en dit bewijs door de belastingplichtige en in voorkomend geval door het Hof moet kunnen gecontroleerd worden; Overwegende dat verweerder ten bewijze van de juiste datum der vaststelling der inbreuk verwijst naar een eigenhandig schrijven van een ambtenaar die op 16.1 1989 attesteert dat de inbreuk werd vastgesteld op 19.8 1988 tijdens een onderzoek ter controle van de aangifte in de vennootschapsbelasting van aanslagjaar 1987; (stuk 155) Overwegende dat eiseres terecht stelt dat dergelijk post factum eigenhandig door de administratie opge steld document niet het vereiste bewijs van de juiste datum waarop de overtreding werd vastgesteld levert; Dat de exactheid van deze datum niet kan gecontroleerd worden aan de hand van andere stukken en de op die zelfde datum verzonden vraag om inlichtingen niet het bewijs inhoudt van een op 19.8 1988 vastgestelde inbreuk; Dat voormeld bericht van de administratie geenszins verwijst naar enige inbreuk die aanleiding geeft tot de toepassing van artikel 263 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 en er slechts voor de eerste maal wordt verwezen naar een op 19.8 1988 vastgestelde inbreuk en de toepassing van artikel 263 Wetboek van de Inkomstenbelastingen in de kennisgeving van aanslag van ambtswege d.d. 19.1 1989; Dat niet kan aanvaard worden dat een louter eenzijdige vermelding van een datum die bepalend is voor de tijdigheid van een aanslag het bewijs van deze aanvangsdatum levert nu dergelijke bewering geen enkele controle toelaat; Overwegende dat bij gebreke aan bewijs van de exacte datum van vaststelling der inbreuk de bijzondere aanslagtermijn van artikel 263 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 niet van toepassing is; Dat de kwestieuze aanslag derhalve buiten de aanslagtermijn van drie jaar werd gevestigd en gezien deze laattijdigheid dient vernietigd te worden; Dat de overige grieven geen nader onderzoek meer vergen; Dat de voorziening dan ook gegrond is; Om deze redenen, Het Hof, recht doende op tegenspraak : Gelet op artikel 24bis van de wet van 15 juni 1935; Gehoord in openbare zitting het verslag van raadsheer A. Winants; Verklaart de voorziening ontvankelijk en gegrond; Hervormt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende : Doet de bestreden aanslag wegens laattijdige vestiging te niet; Beveelt de teruggave van de onterecht geïnde bedragen meer de moratoriumintresten op de belastingen; Verwijst verweerder in de kosten. |
|||||||||||||||||||||||||||||