Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 23.06.1998
- Section :
- Régulation
- Type :
- Belgian justice
- Sous-domaine :
- Fiscal Discipline
Résumé :
Délais spéciaux d'imposition,Eléments probants,Réponse à un avis de rectification,Signes ou indices,Dépenses de ménage,Motivation
Texte original :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
Fisconet
plus Version 5.9.23
Service Public Federal Finances |
|||||||
|
Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 23.06.1998
Document
Search in text:
Properties
Document type : Belgian justice Title : Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 23.06.1998 Tax year : 2005 Document date : 23/06/1998 Document language : FR Name : A 98/42 Version : 1 Court : appeal
ARRET A 98/42 Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 23.06.1998 FJF 99/19 Délais spéciaux d'imposition - Eléments probants - Réponse à un avis de rectification - Signes ou indices - Dépenses de ménage - Motivation L'application de l'article 263, § 1 er, 4° du CIR suppose l'existence d'éléments probants, c'est-à-dire qui permettent par eux-mêmes et sans autre investigation d'établir l'existence d'un revenu imposable. Peu importe que les éléments concernés proviennent d'un tiers ou du contribuable lui-même. En l'espèce, la déclaration spontanée du contribuable dans sa réponse à l'avis de rectification concernant l'exercice d'imposition 1985, selon laquelle il avait souscrit à un emprunt obligatoire en 1983, constitue un élément probant qui justifie une taxation sur la base de l'article 263, § 1 er, 4° du CIR pour l'exercice d'imposition 1984. L'évaluation du montant nécessaire pour les dépenses de ménage dans le cadre d'une situation indiciaire est tout à fait arbitraire lorsqu'elle est établie sur un montant déterminé sans la moindre référence concrète au mode de vie spécifique du contribuable. Dès lors, la situation indiciaire qui en est le résultat est également entachée d'une nullité. La taxation doit en conséquence être annulée. Voorzitter : Mevr. Bertrand Raadsheren : M. Thys, Mevr. Winants Advocaten : Mr. Ghekiere loco Mr. Beelen, Mr. Lernout P.P. tegen de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën Het Hof, na beraadslaging zitting houdende in openbare zitting, wijst het volgend arrest : Gelet op de aanslagen in de personenbelasting, Gemeente Zandhoven : a) Aanslagjaar 1984, inkomsten 1983, artikel 054071, supplement aan artikel 4709374, toegezonden aan de belastingschuldige op 9 maart 1990; b) Aanslagjaar 1985, inkomsten 1984, artikel 930261, supplement aan artikel 6707163, toegezonden aan de belastingschuldige op 28 december 1989; Gelet op de bezwaarschriften, tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur, op 5 juni 1990; Gelet op de beslissing genomen door de gedelegeerde ambtenaar van de directeur van de directe belastingen van de gewestelijke directie Antwerpen II op 14 april 1994, en op 15 april 1994 aangetekend verzonden aan de belastingschuldige, waardoor de bezwaren worden afgewezen; Gelet op het verzoekschrift tot voorziening, tijdig ingediend ter griffie van het Hof van beroep te Antwerpen, op 20 mei 1994 samen met het origineel van het exploot van kennisgeving d.d. 20 mei 1994; * * * Overwegende dat het Hof naar de bestreden beslissing verwijst in zoverre de aanslagprocedure, de onderliggende feiten en de bezwaren worden toegelicht; Overwegende dat de betwisting betrekking heeft op de aanslagjaren 1984 en 1985; 1) Aanslagjaar 1984Overwegende dat op grond van een bericht van wijziging d.d. 9 januari 1990 een bedrag van 315 000 fr. werd toegevoegd aan de inkomsten van eiser, bedrag dat de som vertegenwoordigt uitgegeven voor het intekenen op obligatieleningen in ECU (7 000 fr. ECU) en als inkomsten van onbepaalde oorsprong werd belast;Overwegende dat dit gegeven door de administratie werd geput uit een antwoord op een bericht van wijziging van 31 oktober 1989 met betrekking tot het aanslagjaar 1985 waarvoor een indiciaire afrekening werd opgesteld; Dat in het kader van deze indiciaire afrekening over A.J. 1985 eiser ter verantwoording van het tekort verwees naar de verkoop van de ECU - effecten aangekocht in 1983; Dat de administratie hierin gevolgd door verweerder stelt dat het intekenen op de obligatieleningen in ECU en nieuw gegeven uitmaakt dat overeenkomstig art. 263, par. 1, 4º W.I.B. '64 mag aangewend worden tot herziening van de fiscale toestand over aanslagjaar 1984 nu de inkomsten aangegeven voor het jaar 1983 niet volstonden om dergelijke belegging te verantwoorden; Overwegende dat eiser daarentegen stelt dat de door hem gegeven informatie met betrekking tot de verkoop der ECU-effecten geen nieuw gegeven is in de zin van art. 263, par. 1, 4º W.I.B. '64; Overwegende dat voornoemd artikel bepaalt dat de belasting of aanvullende belasting mag gevestigd worden zelfs nadat de in art. 259 W.I.B. '64 bepaalde termijn is verstreken in geval bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van een der vijf jaren voor het jaar waarin de administratie kennis krijgt van die gegevens; Overwegende dat om te beantwoorden aan de voorwaarden van art. 263, par. 1, 4º W.I.B. '64 het gegeven bewijskrachtig moet zijn hetgeen inhoudt dat het op zichzelf en zonder aanvullend onderzoek het bestaan van een belastbaar inkomen uitwijst; Dat het te dezen irrelevant is of dergelijk gegeven bekomen werd van een derde dan wel van de belastingplichtige zelf; Overwegende dat in casu de spontane verklaring van eiser omtrent het intekenen op de bewuste ECU - obligaties , een bewijskrachtig gegeven is dat geen aanvullend onderzoek meer behoeft en gezien het door eiser zelf werd aangebracht niet voor betwisting vatbaar is; Dat het feit dat dit gegeven aan het licht kwam tijdens de taxatieprocedure over het volgende aanslagjaar de toepassing van art. 263, par. 1, 4º W.I.B. '64 geenszins uitsluit gesteld dat de overige voorwaarden zoals in casu vervuld zijn; Dat eiser tevergeefs verwijst naar een arrest van het Hof van beroep te Luik van 29 juni 1988 dat volgens hem in een gelijkaardige zaak de toepassing van art. 263, par. 1, 4º W.I.B. zou uitsluiten; Overwegende dat eiser evenwel uit het oog verliest dat het geviseerde bewijskrachtig gegeven te dezen zijn eigen spontane verklaring is geweest en dit gegeven niet werd geput uit een indiciaire afrekening; Dat evenmin een indiciair tekort voor een welbepaald aanslagjaar werd aangewend als bewijskrachtig gegeven in de zin van art. 263, par. 1, 4º W.I.B; '64; Overwegende dat het bezwaar van eiser dan ook terecht werd afgewezen; 2) Aanslag 1985Overwegende dat voor dit aanslagjaar een indiciaire vermogensafrekening werd opgesteld resulterend in een tekort van 908 346 fr.;Dat ondermeer als indiciën werden opgenomen in deze afrekening een belegging van 1 000 000 fr. in B. en een levensonderhoud van 300 000 fr.; Overwegende dat eiser zowel in zijn bezwaarschrift als in zijn voorziening staande houdt dat het indiciair tekort volledig door hem wordt weerlegd aan de hand van de bijgebrachte stukken en de raming van het bedrag nodig voor zijn levensonderhoud volkomen willekeurig is; Overwegende dat zo deze laatste grief gegrond zou zijn de indiciaire afrekening in het eindresultaat ook door willekeur is aangetast; Overwegende dat uit de berichten van wijziging blijkt dat de raming van het bedrag nodig voor levensonderhoud zonder één enkele concrete verwijzing naar de specifieke leefomstandigheden van eiser geraamd werd op 300 000 fr.; Dat dergelijke oncontroleerbare raming volstrekt arbitrair is en derhalve de vermogensafrekening ook willekeurig maakt; Dat deze aanslag dan ook dient teniet gedaan te worden; Dat de voorziening deels gegrond is; * * * Om die redenen, Het Hof, Recht doende op tegenspraak : Gelet op art. 24 bis van de Wet van 15 juni 1935; Gehoord in openbare terechtzitting het rapport van Raadsheer A. Winants; Verklaart de voorziening ontvankelijk en deels gegrond; Hervormt de bestreden beslissing in zoverre het bezwaar met betrekking tot aanslagjaar 1985 - artikel 930261 ongegrond werd verklaard en opnieuw wijzende verklaart dit bezwaar gegrond; Doet de bestreden aanslag artikel 930261 teniet en beveelt de teruggave van de eventueel onterecht geïnde bedragen vermeerderd met de moratoriumintresten op de belastingen; Bevestigt de bestreden beslissing met betrekking tot de aanslag artikel 054071 (aanslagjaar 1984); Verwijst elk der partijen in de helft der kosten. |
|||||||