Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 12 Maart 1992 (België). RG 279

Date :
12-03-1992
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
1 page
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-19920312-1
Numéro de rôle :
279

Résumé :

Het Hof zegt voor recht : artikel 3 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, schendt artikel 6 van de Grondwet niet, in zoverre het de politierechtbank niet toestaat de opschorting van de uitspraak te gelasten voor de dader van een of meer misdrijven die met toepassing van artikel 4 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden naar dat gerecht is verwezen. (IV. In rechte 1. Met elkaar gecombineerd impliceren de voormelde wetsbepalingen dat beklaagden voor dezelfde misdrijven om opschorting van de uitspraak kunnen vragen of integendeel niet kunnen vragen naargelang zij voor de correctionele rechtbank worden gedagvaard dan wel, bij beschikking van de raadkamer met aanneming van verzachtende omstandigheden, naar de politierechter worden verwezen. 2. De grondwettelijke regels van de gelijkheid der Belgen voor de wet en van de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling volgens bepaalde categorieën van personen zou worden ingesteld, voor zover voor het criterium van onderscheid een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld met betrekking tot het doel en de gevolgen van de ter beoordeling staande norm alsmede van de aard van de in het geding zijnde beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat de aangewende middelen redelijkerwijze niet evenredig zijn met het beoogde doel. 3. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, kunnen, op grond van artikel 3 van de wet van 29 juni 1964, verdachten die voor de correctionele rechtbank zijn verwezen, aanspraak maken op opschorting van de uitspraak, en kunnen zij dat niet wanneer zij bij beschikking van de raadkamer, al is het wegens dezelfde feiten, naar de politierechtbank worden verwezen. Dat verschil in behandeling naargelang van het rechtscollege waarvoor verdachten dienen te verschijnen moet, zoals in 2. is aangegeven, op een objectieve en redelijke verantwoording berusten. 4. Door de verdachten die naar de correctionele rechtbank zijn verwezen toe te staan de opschorting van de uitspraak van de veroordelingen te vragen heeft de wetgever diegenen zonder een zwaar strafrechtelijk verleden, die kans maken op beterschap, aan de gevolgen van een veroordeling en een vermelding in hun strafregister en, in voorkomend geval, aan het opzien dat de behandeling op een openbare terechtzitting kan baren, willen onttrekken. Zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden kan de wetgever van de aanspraak op zulk een maatregel uitsluiten de daders van misdrijven die tot een veroordeling leiden waardoor geen declassering wordt opgelopen of waarbij de reclassering niet in het gedrang komt, alsook de beklaagden die tot een zware straf kunnen worden veroordeeld. 5. De vraag betreft de discriminatie waarvan diegene het slachtoffer mocht zijn, aan wie een wanbedrijf is ten laste gelegd dat met toepassing van artikel 4 van de wet van 4 oktober 1867 door de raadkamer is gecontraventionaliseerd. 6. Wie een gecontraventionaliseerd wanbedrijf is ten laste gelegd wordt in ruime mate gelijkgesteld met degene wie een overtreding is ten laste gelegd en hij geniet dezelfde behandeling als deze laatste : hij verschijnt voor de politierechtbank en niet voor de correctionele rechtbank, hij kan enkel lichte straffen oplopen en hij geniet kortere verjaringstermijnen. Het gelijkheidsbeginsel eist niet dat hij bovendien over de mogelijkheid zou kunnen beschikken om de opschorting van de uitspraak van de veroordeling te vragen, welke mogelijkheid de wet voorbehoudt aan diegenen die voor de correctionele rechtbank verschijnen. Mocht hij die wegens een in een overtreding omgezet wanbedrijf wordt vervolgd bovendien voor de politierechtbank om de opschorting van de uitspraak van de veroordeling kunnen vragen, dan zou hij onder een gunstiger regeling vallen dan degene die wegens een overtreding wordt vervolgd. 7. Doordat de wetgever ervan uitging dat er geen aanleiding is om in geval van lichtere misdrijven opschorting van de uitspraak toe te staan, heeft hij daders van een wanbedrijf en van een overtreding of van een in een overtreding omgezet wanbedrijf aan een verschillende behandeling onderworpen die steunt op een objectief en redelijk onderscheid tussen de twee categorieën van beklaagden. De aangelegde maatstaf staat niet los van het streefdoel. De door de wetgever genomen regeling is niet onevenredig met die doelstelling.)

Arrêt :

La version intégrale et consolidée de ce texte n'est pas disponible.