Hof van Cassatie: Arrest van 11 Maart 1991 (België). RG 9001
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-19910311-8
- Numéro de rôle :
- 9001
Résumé :
In burgerlijke zaken is de vordering tot gedwongen tussenkomst, die geen oproeping tot vrijwaring is, en die ertoe strekt een veroordeling te doen uitspreken, die niet afhangt van de veroordeling waartoe de hoofdvordering strekt, hoewel zij daarmee samenhangt, geen ondergeschikte vordering; zij kan als een hoofdvordering blijven bestaan, als de gedinginleidende hoofdvordering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard. ( Artt. 15, tweede lid, en 16, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek. )
Arrêt :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 3 oktober 1989 door het Arbeidshof te Brussel gewezen;
II. In zoverre de voorziening gericht is tegen de vennootschap naar Amerikaans recht Intel International Inc. :
Over het middel : schending van de artikelen 1200, 1201, 1203 tot 1216, 1217 tot 1220, 1222, 1223, 1317, 1319, 1320, 1322 van het Burgerlijk Wetboek, 12, 13, 15, 16, 621 van het Gerechtelijk Wetboek en 97 van de Grondwet en miskenning van het algemeen rechtsbeginsel dat van toepassing is op de verbintenissen in solidum,
doordat het arrest, met bevestiging van het beroepen vonnis, beslist dat de vordering tot gedwongen tussenkomst van eiser tegen verweerster sub 1, om haar te betrekken bij het hangende geding tussen eiser en verweerster sub 2, en haar hoofdelijk of althans in solidum met de verweerster sub 2 te doen veroordelen tot betaling van een compensatoire opzeggingsvergoeding ten belope van 7.000.000 frank en een bedrag van 100.000 frank als morele schade, niet ontvankelijk is, op grond dat de vordering tot tussenkomst in de regel niet ontvankelijk is wanneer de hoofdvordering waaraan zij aansluit zelf niet ontvankelijk is, dat van die regel alleen kan worden afgeweken als wordt aangetoond dat de aanhef "vordering tot tussenkomst" een verschrijving is en het in werkelijkheid gaat om een onafhankelijke hoofdvordering, en dat, te dezen, de dagvaarding tot tussenkomst niet kan worden aangemerkt als een nieuwe hoofdvordering, nu eiser bewust een dagvaarding tot tussenkomst heeft gewild en geen volledige onafhankelijke hoofdveroordeling van verweerster sub 1 heeft beoogd nu zij de hoofdelijke veroordeling of de veroordeling in solidum van laatstgenoemde met de verweerster sub 2 heeft beoogd,
terwijl, eerste onderdeel, de ontvankelijkheid van de vordering tot tussenkomst strekkende tot de uitspraak van een veroordeling, in beginsel, onafhankelijk is van de ontvankelijkheid van de ontvankelijkheid van de hoofdvordering;
aldus, wanneer de vordering tot tussenkomst behoort tot de materiële en territoriale bevoegdheid van de rechter waarbij de hoofdvordering aanhangig is, de rechtsvordering tot tussenkomst bij hem aanhangig blijft, zelfs als de hoofdvordering niet ontvankelijk is, voor zover de vordering tot tussenkomst een veroordeling beoogt die onafhankelijk is van de veroordeling die bij hoofdvordering wordt gevraagd; van die beginselen alleen wordt afgeweken als de vordering tot tussenkomst, zoals de vordering tot vrijwaring, niet kan gescheiden worden van de hoofdvordering of van de beslissing daarover afhangt; zulks niet geldt voor een vordering tot gedwongen tussenkomst, die, zoals te dezen, een onafhankelijke hoofdveroordeling van de gedwongen tussenkomende partij wil bekomen; daaruit volgt dat het arrest : 1° niet wettig heeft kunnen beslissing, in algemene regel, dat de rechtsvordering tot tussenkomst niet ontvankelijk is wanneer de hoofdvordering zelf niet ontvankelijk is (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen en inzonderheid van de artikelen 12, 13, 15 en 16 van het Gerechtelijk Wetboek) en bijgevolg niet naar recht verantwoord is (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen); 2° althans de rechtsgevolgen van de tussenkomst heeft miskend, door te beslissen dat eisers rechtsvordering niet ontvankelijk was omdat de hoofdvordering niet ontvankelijk was, nu die rechtsvordering de onafhankelijke hoofdveroordeling van de verweersters beoogde (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen en inzonderheid van de artikelen 15 en 16 van het Gerechtelijk Wetboek);
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat, buiten het geval van de oproeping tot vrijwaring, de vordering tot gedwongen tussenkomst, die de uitspraak van een veroordeling beoogd die niet afhangt van de veroordeling waartoe de hoofdvordering strekt, hoewel zij daarmee samenhangt, geen ondergeschikte vordering is; dat zij als hoofdvordering kan blijven bestaan als de gedinginleidende hoofdvordering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard;
Overwegende dat het arrest vaststelt dat eisers vordering tot gedwongen tussenkomst, ertoe strekte de tot tussenkomst gedwongen partij, hoofdelijk of "in solidum" met de verweerder op de hoofdvordering te doen veroordelen;
Dat het arrest de vordering tot gedwongen tussenkomst afwist door als algemene regel te stellen dat een dergelijke vordering niet ontvankelijk is wanneer de hoofdvordering waaraan zij aansluit zelf niet ontvankelijk wordt verklaard;
Dat die voerweging de beslissing niet naar recht verantwoordt;
Dat het onderdeel gegrond is;
Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de vordering tot gedwongen tussenkomst van eiser tegen de vennootschap naar Amerikaans recht Intel Corporation over de kosten; verwerpt de voorziening in zoverre zij gericht is tegen de N.V. Intel Corporation; verklaart onderhavig arrest bindend voor die partij; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest; houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Bergen.
II. In zoverre de voorziening gericht is tegen de vennootschap naar Amerikaans recht Intel International Inc. :
Over het middel : schending van de artikelen 1200, 1201, 1203 tot 1216, 1217 tot 1220, 1222, 1223, 1317, 1319, 1320, 1322 van het Burgerlijk Wetboek, 12, 13, 15, 16, 621 van het Gerechtelijk Wetboek en 97 van de Grondwet en miskenning van het algemeen rechtsbeginsel dat van toepassing is op de verbintenissen in solidum,
doordat het arrest, met bevestiging van het beroepen vonnis, beslist dat de vordering tot gedwongen tussenkomst van eiser tegen verweerster sub 1, om haar te betrekken bij het hangende geding tussen eiser en verweerster sub 2, en haar hoofdelijk of althans in solidum met de verweerster sub 2 te doen veroordelen tot betaling van een compensatoire opzeggingsvergoeding ten belope van 7.000.000 frank en een bedrag van 100.000 frank als morele schade, niet ontvankelijk is, op grond dat de vordering tot tussenkomst in de regel niet ontvankelijk is wanneer de hoofdvordering waaraan zij aansluit zelf niet ontvankelijk is, dat van die regel alleen kan worden afgeweken als wordt aangetoond dat de aanhef "vordering tot tussenkomst" een verschrijving is en het in werkelijkheid gaat om een onafhankelijke hoofdvordering, en dat, te dezen, de dagvaarding tot tussenkomst niet kan worden aangemerkt als een nieuwe hoofdvordering, nu eiser bewust een dagvaarding tot tussenkomst heeft gewild en geen volledige onafhankelijke hoofdveroordeling van verweerster sub 1 heeft beoogd nu zij de hoofdelijke veroordeling of de veroordeling in solidum van laatstgenoemde met de verweerster sub 2 heeft beoogd,
terwijl, eerste onderdeel, de ontvankelijkheid van de vordering tot tussenkomst strekkende tot de uitspraak van een veroordeling, in beginsel, onafhankelijk is van de ontvankelijkheid van de ontvankelijkheid van de hoofdvordering;
aldus, wanneer de vordering tot tussenkomst behoort tot de materiële en territoriale bevoegdheid van de rechter waarbij de hoofdvordering aanhangig is, de rechtsvordering tot tussenkomst bij hem aanhangig blijft, zelfs als de hoofdvordering niet ontvankelijk is, voor zover de vordering tot tussenkomst een veroordeling beoogt die onafhankelijk is van de veroordeling die bij hoofdvordering wordt gevraagd; van die beginselen alleen wordt afgeweken als de vordering tot tussenkomst, zoals de vordering tot vrijwaring, niet kan gescheiden worden van de hoofdvordering of van de beslissing daarover afhangt; zulks niet geldt voor een vordering tot gedwongen tussenkomst, die, zoals te dezen, een onafhankelijke hoofdveroordeling van de gedwongen tussenkomende partij wil bekomen; daaruit volgt dat het arrest : 1° niet wettig heeft kunnen beslissing, in algemene regel, dat de rechtsvordering tot tussenkomst niet ontvankelijk is wanneer de hoofdvordering zelf niet ontvankelijk is (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen en inzonderheid van de artikelen 12, 13, 15 en 16 van het Gerechtelijk Wetboek) en bijgevolg niet naar recht verantwoord is (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen); 2° althans de rechtsgevolgen van de tussenkomst heeft miskend, door te beslissen dat eisers rechtsvordering niet ontvankelijk was omdat de hoofdvordering niet ontvankelijk was, nu die rechtsvordering de onafhankelijke hoofdveroordeling van de verweersters beoogde (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen en inzonderheid van de artikelen 15 en 16 van het Gerechtelijk Wetboek);
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat, buiten het geval van de oproeping tot vrijwaring, de vordering tot gedwongen tussenkomst, die de uitspraak van een veroordeling beoogd die niet afhangt van de veroordeling waartoe de hoofdvordering strekt, hoewel zij daarmee samenhangt, geen ondergeschikte vordering is; dat zij als hoofdvordering kan blijven bestaan als de gedinginleidende hoofdvordering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard;
Overwegende dat het arrest vaststelt dat eisers vordering tot gedwongen tussenkomst, ertoe strekte de tot tussenkomst gedwongen partij, hoofdelijk of "in solidum" met de verweerder op de hoofdvordering te doen veroordelen;
Dat het arrest de vordering tot gedwongen tussenkomst afwist door als algemene regel te stellen dat een dergelijke vordering niet ontvankelijk is wanneer de hoofdvordering waaraan zij aansluit zelf niet ontvankelijk wordt verklaard;
Dat die voerweging de beslissing niet naar recht verantwoordt;
Dat het onderdeel gegrond is;
Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de vordering tot gedwongen tussenkomst van eiser tegen de vennootschap naar Amerikaans recht Intel Corporation over de kosten; verwerpt de voorziening in zoverre zij gericht is tegen de N.V. Intel Corporation; verklaart onderhavig arrest bindend voor die partij; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest; houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Bergen.