Hof van Cassatie: Arrest van 12 Januari 1995 (België). RG F940061F
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-19950112-1
- Numéro de rôle :
- F940061F
Résumé :
De voorwaarden en het doel van de voorziening voor het hof van beroep inzake inkomstenbelastingen, alsmede de rol van dat rechtscollege zijn in de bijzondere bepalingen van de artt. 278 tot 286 W.I.B. (1964) en niet in art. 1068 Ger.W. vastgelegd.
Arrêt :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 6 mei 1994 door het Hof van Beroep te Bergen gewezen;
Over het middel :
In zoverre het middel schending van artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek aanvoert :
Overwegende dat de voorwaarden en het doel van het beroep inzake inkomsten belastingen bij het hof van beroep, alsmede de rol van dat rechtscollege zijn vastgelegd in de bijzondere bepalingen van de artikelen 278 tot 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)
Dat, nu artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing is op die rechtspleging, het middel faalt naar recht inzoverre het schending van die bepaling aanvoert;
In zoverre het middel schending van artikel 278 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) aanvoert :
Overwegende dat, daar het hof van beroep in eerste en laatste aanleg uitspraak doet over het beroep van de belastingplichtige en de belastingen de openbare orde raken, het zelf over de zaak ten gronde uitspraak moet doen binnen de perken van het geschil waarvan het kennis neemt, welke ook de nietigheid zij van de beslissing van de directeur;
Dat het arrest zich derhalve ten onrechte beperkt tot nietigverklaring van die beslissing;
Dat het middel in zoverre gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre het de beslissing van de gewestelijk directeur der belastingen nietig verklaart;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Luik.
Het O.M. had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, daar het van oordeel was dat het middel, op grond van art. 388 W.I.B. (1992) niet ontvankelijk was, omdat het alleen schending van art. 278 W.I.B. (1964) aanvoerde, terwijl het hof van beroep in 1994 uitspraak had gedaan, zodat het middel zich had moetenberoepen op schending van art. 377 W.I.B. (1992), nu laatstbedoeld art. 377, althans wat het tweede lid betreft, krachtens art. 3 Ger.W., van toepassing is op de hangende rechtsgedingen. (Art. 46 W. van 28 juli 1992; Cass., 17 maart en 3 okt. 1989, A.C., 1988-89, nr. 408, en 1989-90, nr. 93; zie ook Cass., 18 sept. 1992, A.R. nr. F.1944.N, en 10 dec. 1992, A.R. nr. F.1210.N, Cass., 1991-92, nrs. 622 en 784, en Cass., 24 feb. 1994, A.R. nr. C.93.0106.F, Cass., 1994, nr. 94.)
Gelet op het bestreden arrest, op 6 mei 1994 door het Hof van Beroep te Bergen gewezen;
Over het middel :
In zoverre het middel schending van artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek aanvoert :
Overwegende dat de voorwaarden en het doel van het beroep inzake inkomsten belastingen bij het hof van beroep, alsmede de rol van dat rechtscollege zijn vastgelegd in de bijzondere bepalingen van de artikelen 278 tot 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)
Dat, nu artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing is op die rechtspleging, het middel faalt naar recht inzoverre het schending van die bepaling aanvoert;
In zoverre het middel schending van artikel 278 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) aanvoert :
Overwegende dat, daar het hof van beroep in eerste en laatste aanleg uitspraak doet over het beroep van de belastingplichtige en de belastingen de openbare orde raken, het zelf over de zaak ten gronde uitspraak moet doen binnen de perken van het geschil waarvan het kennis neemt, welke ook de nietigheid zij van de beslissing van de directeur;
Dat het arrest zich derhalve ten onrechte beperkt tot nietigverklaring van die beslissing;
Dat het middel in zoverre gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre het de beslissing van de gewestelijk directeur der belastingen nietig verklaart;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Luik.
Het O.M. had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, daar het van oordeel was dat het middel, op grond van art. 388 W.I.B. (1992) niet ontvankelijk was, omdat het alleen schending van art. 278 W.I.B. (1964) aanvoerde, terwijl het hof van beroep in 1994 uitspraak had gedaan, zodat het middel zich had moetenberoepen op schending van art. 377 W.I.B. (1992), nu laatstbedoeld art. 377, althans wat het tweede lid betreft, krachtens art. 3 Ger.W., van toepassing is op de hangende rechtsgedingen. (Art. 46 W. van 28 juli 1992; Cass., 17 maart en 3 okt. 1989, A.C., 1988-89, nr. 408, en 1989-90, nr. 93; zie ook Cass., 18 sept. 1992, A.R. nr. F.1944.N, en 10 dec. 1992, A.R. nr. F.1210.N, Cass., 1991-92, nrs. 622 en 784, en Cass., 24 feb. 1994, A.R. nr. C.93.0106.F, Cass., 1994, nr. 94.)