Hof van Cassatie: Arrest van 18 November 1993 (België). RG C930154F

Date :
18-11-1993
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-19931118-1
Numéro de rôle :
C930154F

Résumé :

Om als bewaarder van een dier aansprakelijk te worden gesteld voor de door dat dier veroorzaakte schade is het voldoende dat de bewaarder, op het ogenblik van het schadetoebrengend feit, het meesterschap over het dier had, wat inhoudt dat hij de macht had om, zonder inmenging van de eigenaar, het dier te leiden en toezicht erover uit te oefenen, en dat hij dezelfde macht had als de eigenaar om het dier te gebruiken; niet vereist is dat de bewaarder over een onbetwiste en ten eigen nutte uitgeoefende macht beschikt. (Art. 1385 B.W.)

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 10 december 1992 door het Hof van Beroep te Bergen gewezen;
Over het middel : schending van artikel 1385 van het Gerechtelijk Wetboek en, voor zoveel nodig, schending van artikel 20, 9°, van de hypotheekwet van 16 december 1851, dit is titel XVIII van boek III van het Gerechtelijk Wetboek,
doordat het arrest de tweede verweerder veroordeelt om aan de eerste verweerder de hoofdsom van 688.009 frank, vermeerderd met de compensatoire en moratoire interest, te betalen, "zegt dat dit arrest uitvoerbaar zal zijn op de verzekeringsvergoeding die (de tweede verweerder) van (eiseres) kan vorderen en die laatstgenoemde in handen van het slachtoffer, (de eerste verweerder), zal moeten betalen, door welke betaling de verzekeraar jegens de verzekerde zal zijn bevrijd", eiseres veroordeelt "in de kosten van het beroep dat zij op 2 april 1990 heeft ingesteld" en de beslissing van de eerste rechter bevestigt "in zoverre hij ... uitspraak heeft gedaan over de kosten" op grond "dat (de eerste verweerder) op 29 september 1994 bij de echtgenoten Juvenet-Fontaine werd geroepen om er hun hond "Nounousse" te verzorgen en dat hij bij die gelegenheid door dat dier werd gebeten; ... dat uit de behandeling op de terechtzitting en uit de door de partijen tijdens de debatten overgelegde stukken blijkt ... dat op het moment dat de eerste verweerder) bij de woning (van de tweede verweerder) aankwam deze afwezig was; dat daarentegen zijn echtgenote, Anne-Marie Fontaine, de dochter van de betrokkenen en hun schoonzoon aanwezig waren; dat, terwijl (de eerste verweerder) in de keuken wachtte, Michel Léger naar de binnenplaats, waar de hond was, is gegaan om hem te muilbanden en hem een wurgband om te doen teneinde hem in bedwang te kunnen houden; dat (de eerste verweerder) vervolgens op de binnenplaats kwam; dat, toen hij dichtbij gekomen was en zijn hand uitstak naar de oren van de hond, door Michel Léger geplaatste muilband loskwam en langs de muil van het dier gleed; dat de hond, die dus niet meer gemuilband was, in de linkerduim (van de eerste verweerder) beet; dat Michel Léger, om alle andere problemen te vermijden, (de eerste verweerder) in een bergplaats opsloot om ondertussen het dier veilig op te bergen; dat Michel Léger, zowel voor als na het ongeval, uit eigen beweging blijkt te hebben gehandeld; dat (de eerste verweerder) in elk geval geen enkele richtlijn schijnt te hebben gegeven; dat uit die feitelijke gegevens niet kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een daadwerkelijke overdracht (aan de eerste verweerder) van het volle meesterschap over het dier; dat evenmin is bewezen dat Michel Léger de hoedanigheid van bewaarder had; dat in de onderstelling dat hij inderdaad "de enige was die (het dier) goed kende en daarover daadwerkelijk de baas kon zijn" en dus ermee was belast "zoals gewoonlijk ... om het in bedwang te houden en klaar te maken" die omstandigheid niet voldoende is om hem die hoedanigheid toe te kennen; dat ook nog moet worden aangetoond dat hij beschikte "over een onbetwiste macht, en die dus ten eigen nutte werd uitgeoefend" dat een dergelijk bewijs te dezen niet is geleverd door de gegevens van het dossier",
terwijl de eerste verweerder, krachtens artikel 20, 9°, van die Hypotheekwet eiseres, verzekeraar van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de tweede verweerder, slechts kon aanspreken binnen de grenzen van de aansprakelijkheid van laatstgenoemde; artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek luidt "de eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder zijn bewaring stond, dan wel verdwaald of ontsnapt was"; de aansprakelijkheid voor de door een dier veroorzaakte schade, krachtens die bepaling, wordt overgedragen van de eigenaar op degene die het onder zijn bewaring heeft, dat wil zeggen op degene die, op het ogenblik van het schadeverwekkende feit, het volle meesterschap over het dier heeft, hetgeen een niet ondergeschikte macht van leiding en toezicht, zonder inmenging van de eigenaar, insluit, en dezelfde macht heeft als de eigenaar om het dier te gebruiken; daarentegen, om de bewaarder krachtens artikel 1385 aansprakelijk te verklaren, niet wordt vereist dat hij de niet ondergeschikte macht van leiding, toezicht en gebruik ten eigen nutte uitoefent; het arrest, dat vaststelt dat "Michel Léger, zowel voor als na het ongeval, uit eigen beweging blijkt te hebben gehandeld" en dat niet uitsluit dat hij "de enige was die het dier goed kende en daarover daadwerkelijk de baas kon zijn" en dus ermee was belast "zoals gewoonlijk om het in bedwang te houden en klaar te maken", derhalve niet naar recht heeft kunnen beslissen dat, op het ogenblik van het ongeval, de aansprakelijkheid voor de door het dier veroorzaakte schade niet van de tweede verweerder op Michel Léger was overgedragen, op grond dat niet was aangetoond dat laatstgenoemde beschikte "over een onbetwiste macht, en die dus ten eigen nutte werd uitgeoefend"; het arrest, door zijn beslissing op die grond te doen steunen, aan artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek een voorwaarde toevoegt die er niet in voorkomt :
Overwegende dat artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek alleen maar impliceert dat de bewaarder, op het ogenblik van het schadeverwekkende feit, het meesterschap over het dier had, wat inhoudt dat hij de niet ondergeschikte macht had om, zonder inmenging van de eigenaar, het dier te leiden en toezicht erover uit te oefenen, en dat hij dezelfde macht had als de eigenaar om het dier te gebruiken;
Overwegende dat het arrest vaststelt dat Michel Léger "zowel voor als na het ongeval uit eigen beweging blijkt te hebben gehandeld"; dat het arrest zegt "dat in de onderstelling dat hij inderdaad de enige was die het dier goed kende en daarover daadwerkelijk de baas kon zijn en dus zoals gewoonlijk ermee was belast om het in bedwang te houden en het klaar te maken, die omstandigheid niet voldoende was om hem (de hoedanigheid van bewaarder) toe te kennen";
Dat het arrest, door zijn beslissing dat Michel Léger, op het ogenblik van het ongeval, op het dier niet over een niet ondergeschikte macht van leiding en toezicht zonder inmenging van de eigenaar beschikte, te doen steunen op de omstandigheid dat niet was aangetoond dat hij beschikte "over een onbetwiste macht en die dus ten eigen nutte werd uitgeoefend", zijn beslissing niet naar recht verantwoordt;
Dat het middel gegrond is;