Hof van Cassatie: Arrest van 20 September 1999 (België). RG S980056F
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-19990920-4
- Numéro de rôle :
- S980056F
Résumé :
De feitenrechter die zijn beslissing op de rechtspraak grondt zonder de redenen te vermelden waarom hij zich ernaar schikt, geeft aan die rechtspraak een algemene en als regel geldende draagwijdte en schendt art. 6 GerW.
Arrêt :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 27 november 1997 gewezen door het Arbeidshof te Luik, afdeling Namen;
Over het middel: schending van de artikelen 6, 23, 1120 van het Gerechtelijk Wetboek en 149 van de Grondwet,
doordat het bestreden arrest eraan herinnert dat "het (arbeids)hof in zijn arrest van 6 mei 1997 naging of het hoger beroep wel ontvankelijk was, aangezien er meer dan een maand was verlopen tussen het tijdstip waarop de griffie van het vonnis waarbij het getuigenverhoor was toegestaan, had kennis gegeven conform artikel 919, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en dat waarop het hoger beroep is ingesteld (...)", dat het vervolgens het hoofdberoep van verweerder, en bijgevolg het incidenteel beroep van eiseres, ontvankelijk verklaart, op de enige grond dat "het Hof van Cassatie, in zijn arrest van 19 maart 1997 (lees 17 maart 1997) (...) voor het eerst een standpunt over dat probleem heeft ingenomen en beslist heeft dat 'in tegenstelling tot hetgeen de arresten beslissen, de kennisgeving van het vonnis dat het getuigenverhoor heeft toegestaan of bevolen, die met toepassing van artikel 919, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek is gedaan, de appèltermijn tegen dat vonnis niet doet lopen'" en dat "krachtens die leer, die het (arbeids)hof nog niet bekend kon zijn toen het zich beraadde over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, moet worden geoordeeld dat de met toepassing van artikel 919, tweede lid, gedane kennisgeving van het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Namen waarbij de getuigenverhoren worden toegestaan, de beroepstermijn niet heeft doen ingaan",
terwijl (...)
tweede onderdeel, de rechter in de zaken die aan zijn oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak mag doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking; de feitenrechter, behoudens het geval, bedoeld in artikel 1120 van het Gerechtelijk Wetboek, dat met deze zaak geen verband houdt, nooit verplicht is zich te schikken naar de rechtspraak van het Hof; daaruit volgt dat het arrest, indien zijn in de aanhef het middel weergegeven redenen betekenen dat de feitenrechters geoordeeld hebben dat zij wettig verplicht waren zich te schikken naar de leer van het Hof inzake de gevolgen van de conform artikel 919, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek gedane kennisgeving van het vonnis dat het getuigenverhoor toestaat of beveelt, m.b.t.
het hoger beroep tegen die beslissing, aan die beslissing van het Hof van 19 maart 1997 (lees 17 maart 1997) een algemene en als regel geldende draagwijdte geeft en bijgevolg de artikelen 6, 23 en 1120 van het Gerechtelijk Wetboek schendt;
Wat het tweede onderdeel betreft:
Overwegende dat de appèlrechters beslist hebben dat "krachtens (de) leer van een arrest van het Hof" van 17 maart 1997", "moet worden geoordeeld dat de met toepassing van artikel 919, tweede lid, (van het Gerechtelijk Wetboek) gedane kennisgeving van het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Namen waarbij de getuigenverhoren worden toegestaan, de beroepstermijn niet heeft doen ingaan",
Overwegende dat de appèlrechters, aangezien zij de redenen niet vermelden waarom zij zich naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie hebben geschikt, aan die rechtspraak een algemene en als regel geldende draagwijdte geven en derhalve artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek schenden;
Dat, in zoverre, het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Bergen.
Gelet op het bestreden arrest, op 27 november 1997 gewezen door het Arbeidshof te Luik, afdeling Namen;
Over het middel: schending van de artikelen 6, 23, 1120 van het Gerechtelijk Wetboek en 149 van de Grondwet,
doordat het bestreden arrest eraan herinnert dat "het (arbeids)hof in zijn arrest van 6 mei 1997 naging of het hoger beroep wel ontvankelijk was, aangezien er meer dan een maand was verlopen tussen het tijdstip waarop de griffie van het vonnis waarbij het getuigenverhoor was toegestaan, had kennis gegeven conform artikel 919, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en dat waarop het hoger beroep is ingesteld (...)", dat het vervolgens het hoofdberoep van verweerder, en bijgevolg het incidenteel beroep van eiseres, ontvankelijk verklaart, op de enige grond dat "het Hof van Cassatie, in zijn arrest van 19 maart 1997 (lees 17 maart 1997) (...) voor het eerst een standpunt over dat probleem heeft ingenomen en beslist heeft dat 'in tegenstelling tot hetgeen de arresten beslissen, de kennisgeving van het vonnis dat het getuigenverhoor heeft toegestaan of bevolen, die met toepassing van artikel 919, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek is gedaan, de appèltermijn tegen dat vonnis niet doet lopen'" en dat "krachtens die leer, die het (arbeids)hof nog niet bekend kon zijn toen het zich beraadde over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, moet worden geoordeeld dat de met toepassing van artikel 919, tweede lid, gedane kennisgeving van het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Namen waarbij de getuigenverhoren worden toegestaan, de beroepstermijn niet heeft doen ingaan",
terwijl (...)
tweede onderdeel, de rechter in de zaken die aan zijn oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak mag doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking; de feitenrechter, behoudens het geval, bedoeld in artikel 1120 van het Gerechtelijk Wetboek, dat met deze zaak geen verband houdt, nooit verplicht is zich te schikken naar de rechtspraak van het Hof; daaruit volgt dat het arrest, indien zijn in de aanhef het middel weergegeven redenen betekenen dat de feitenrechters geoordeeld hebben dat zij wettig verplicht waren zich te schikken naar de leer van het Hof inzake de gevolgen van de conform artikel 919, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek gedane kennisgeving van het vonnis dat het getuigenverhoor toestaat of beveelt, m.b.t.
het hoger beroep tegen die beslissing, aan die beslissing van het Hof van 19 maart 1997 (lees 17 maart 1997) een algemene en als regel geldende draagwijdte geeft en bijgevolg de artikelen 6, 23 en 1120 van het Gerechtelijk Wetboek schendt;
Wat het tweede onderdeel betreft:
Overwegende dat de appèlrechters beslist hebben dat "krachtens (de) leer van een arrest van het Hof" van 17 maart 1997", "moet worden geoordeeld dat de met toepassing van artikel 919, tweede lid, (van het Gerechtelijk Wetboek) gedane kennisgeving van het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Namen waarbij de getuigenverhoren worden toegestaan, de beroepstermijn niet heeft doen ingaan",
Overwegende dat de appèlrechters, aangezien zij de redenen niet vermelden waarom zij zich naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie hebben geschikt, aan die rechtspraak een algemene en als regel geldende draagwijdte geven en derhalve artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek schenden;
Dat, in zoverre, het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Bergen.