Hof van Cassatie: Arrest van 28 Mei 2010 (België). RG C.09.0528.F
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-20100528-4
- Numéro de rôle :
- C.09.0528.F
Résumé :
Eventuele verschillen tussen de Nederlandse en de Franse tekst van de wetten, die, in het Nederlands en in het Frans worden gestemd, bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt, worden opgelost naar de wil van de wetgever, die bepaald wordt volgens de gewone interpretatie en zonder dat aan de ene tekst de voorkeur wordt gegeven boven de andere (1). (1) Cass., 25 mei 1982, AR 7121, A.C., 1981-82, nr. 569.
Arrêt :
Nr. C.09.0528.F
S. B.,
Mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie,
tegen
PIRONT ROLF, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 26 februari 2009 gewezen door het hof van beroep te Luik.
Voorzitter Christian Storck heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- artikel 14, eerste en vierde lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen;
- de artikelen 4 en 30 van de Grondwet;
- artikel 76 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap;
- de artikelen 1 en 7 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen.
Aangevochten beslissingen
Het arrest verklaart de vordering van de verweerster ontvankelijk en gegrond en veroordeelt de eiseres tot betaling van 19.504 euro aan de verweerster. Het verwerpt het middel waarin de eiseres aanvoerde dat verweersters vordering niet-ontvankelijk is, dit om de onderstaande redenen:
"De (eiseres) voert aan dat de oorspronkelijke vordering niet ontvankelijk is omdat de (verweerster), volgens de Kruispuntbank van Ondernemingen, ingeschreven is voor de activiteiten van ‘Exploitatie van bossen', ‘Zagen en schaven van hout'. Zij houdt staande dat zij dat middel terecht heeft aangevoerd vóór elke discussie over de zaak zelf in limine litis;
De (eiseres) verliest echter uit het oog dat de voorwaarde, waarin het oud artikel 42 van de wet van 18 augustus (lees: 20 juli) 1964 betreffende het handelsregister voorzag pour la couverture de l'irrecevabilité, namelijk dat de niet-ontvankelijkheid vóór elke discussie over de zaak zelf (‘in limine litis') aangevoerd moet worden, welke voorwaarde zij in haar samenvattende conclusie vermeldt en waarnaar de door de (eiseres) geciteerde rechtsleer en rechtspraak verwijzen, niet langer geldt sinds de inwerkingtreding, op 1 juli 2003, van artikel 14, laatste lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen;
Die bepaling luidt als volgt: (Duitse vertaling B.S. 1 december 2003): ‘Indien de handels- of ambachtsonderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming eveneens onontvankelijk. De onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de onontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen.' (In het Frans: ‘L'irrecevabilité est cependant couverte si aucune autre exception ou aucun autre moyen de défense n'est opposé comme fin de non-recevoir');
Die nieuwe wetsbepaling verwijst niet naar de voorwaarde dat het middel betreffende de ontstentenis van inschrijving moet aangevoerd worden vóór elke discussie over de zaak zelf, maar naar het opwerpen van andere middelen van niet-ontvankelijkheid van de vordering (zie Voglet B., ‘L'irrecevabilité de l'action (en justice) d'une société pour l'inadéquation de l'activité fondant cette action avec l'activité inscrite à la B.C.E. ou dans son objet social', J.D.S.C., 2004, 126-127) ;
De (eiseres) werpt geen andere gronden van niet-ontvankelijkheid op in de zin van die bepaling;
De oorspronkelijke vordering is dus ontvankelijk".
Grieven
Artikel 14, eerste en vierde lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen bepaalt dat elk op verzoek van een handels- of ambachtsonderneming betekend deurwaardersexploot steeds het ondernemingsnummer vermeldt. Indien de handels- of ambachtsonderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming onontvankelijk.
De laatste zin van artikel 14, vierde lid van die wet, bepaalt in de Franse versie ervan dat " l'irrecevabilité est cependant couverte si aucune autre exception ou aucun autre moyen de défense n'est opposé comme fin de non-recevoir".
De Nederlandse versie van de laatste zin van artikel 14, vierde lid, van die wet luidt als volgt: "de onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de onontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen".
De Duitse versie van de laatste zin van artikel 14, vierde lid, van die wet luidt als volgt: "die Unzulässigkeit ist jedoch gedeckt, wenn keine andere Einrede Beziehungsweise kein anderes Verteidigungsmittel als Unzulässigkeitsgrund geltend gemacht wird" (vrij vertaald: de vordering is evenwel ontvankelijk, indien geen enkele andere exceptie of geen enkel ander verweermiddel als grond van niet-ontvankelijkheid wordt opgeworpen).
Hoewel het Duits, volgens de artikelen 4 en 30 van de Grondwet, een van de landstalen, alsook een van de officiële talen van België is, zijn enkel de Nederlandse en de Franse tekst van de wet authentiek, terwijl de Duitse teksten officiële vertalingen zijn.
Artikel 1 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen bepaalt immers dat de wetten in het Nederlands en in het Frans worden gestemd, bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt.
Artikel 76 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap bepaalt dat de wetten afkomstig van de federale overheid, binnen de perken van de begrotingskredieten, in het Duits worden vertaald. De Centrale Dienst voor Duitse vertaling van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken staat in voor die vertaling (artikel 1 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen).
Eventuele verschillen tussen de Nederlandse en de Franse tekst hebben zonder onderscheid betrekking op alle adressaten van de wet. Die verschillen worden opgelost naar de wil van de wetgever, die bepaald wordt volgens de gewone interpretatie en zonder dat aan de ene tekst de voorkeur wordt gegeven boven de andere (artikel 7 van die wet van 31 mei 1961).
In de memorie van toelichting voor het ontwerp van wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen heeft de wetgever vermeld dat hij het vroegere artikel 42 van het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende het handelsregister niet wilde wijzigen maar die bepaling enkel wilde herformuleren. Artikel 42 van de op 20 juli 1964 gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister luidt als volgt: "Onontvankelijk is elke hoofdeis, tegeneis of eis tot tussenkomst welke zijn grond vindt in een handelswerkzaamheid waarvoor de verzoeker niet ingeschreven was bij het instellen van de vordering. De niet-ontvankelijkheid is gedekt indien zij niet vóór iedere manier exceptie of verweermiddel wordt voorgesteld".
Nog steeds in de memorie van toelichting voor het ontwerp van wet tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen heeft de wetgever uitdrukkelijk gepreciseerd dat in het geval waarin de handels- of ambachtsonderneming in die hoedanigheid in de Kruispuntbank van Ondernemingen is ingeschreven, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven, de onontvankelijkheid voor elke andere exceptie of verweermiddel moet worden ingeroepen (Doc. Kamer 50 2058/001, p. 23).
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dus dat de wetgever wel degelijk wilde dat de uit artikel 14, vierde lid, de wet van 16 januari 2003 voortvloeiende grond van niet-ontvankelijkheid in limine litis aangevoerd moest zijn, en niet dat voornoemde grond van niet-ontvankelijkheid gepaard moest gaan met andere gronden van niet-ontvankelijkheid.
Het arrest beslist dat de uit artikel 14, vierde lid, van de wet van 16 januari 2003 afgeleide onontvankelijkheid gedekt is, op grond dat er geen enkele andere exceptie of geen enkel ander verweermiddel als grond van niet-ontvankelijkheid is opgeworpen.
Het arrest schendt bijgevolg artikel 14, eerste en vierde lid, van de wet van 16 januari 2003, naar luid waarvan de onontvankelijkheid gedekt is, indien zij niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen, en, voor zoveel als nodig, de artikelen 4 en 30 van de Grondwet, 76 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, 1 en 7 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen.
III BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Het middel
Krachtens artikel 14, vierde lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, is, indien de handels- of ambachtsonderneming in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming eveneens onontvankelijk. "De onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de onontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen", wat betekent dat de vordering wel ontvankelijk is als zij niet vóór elke andere exceptie of verweer wordt opgeworpen.
De Franse tekst van die bepaling luidt echter als volgt: "L'irrecevabilité est cependant couverte si aucune autre exception ou aucun autre moyen de défense n'est opposé comme fin de non-recevoir".
Overeenkomstig artikel 7 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, worden eventuele verschillen tussen de Nederlandse en de Franse tekst van de wetten, die overeenkomstig artikel 1, eerste lid, van die wet, in het Nederlands en in het Frans worden gestemd, bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt, opgelost naar de wil van de wetgever, die bepaald wordt volgens de gewone interpretatie en zonder dat aan de ene tekst de voorkeur wordt gegeven boven de andere.
Bijgevolg moet worden nagegaan welke bedoeling de wetgever had, veeleer dan te blijven vasthouden aan de letterlijke betekenis van de gebruikte bewoordingen.
Blijkens de parlementaire voorbereiding wilde de wetgever dat de in artikel 14, vierde lid, van de wet van 16 januari 2003 bedoelde grond van niet-ontvankelijkheid slechts vóór elke andere exceptie of elk ander verweer mocht worden aangevoerd.
Indien die grond van niet-ontvankelijkheid enkel zou worden aangenomen als er andere gronden van niet-ontvankelijkheid zouden worden aangevoerd, zou trouwens de bepaling waarin zulks is vastgelegd elke betekenis verliezen.
Het arrest dat de grond van niet-ontvankelijkheid, aangevoerd tegen de rechtsvordering verwerpt op grond dat "de eiseres geen andere grond van niet-ontvankelijkheid opwerpt", schendt artikel 14, vierde lid, van de wet van 16 januari 2003.
Het middel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre dit het principaal hoger beroep ontvankelijk verklaart.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het anders samengestelde hof van beroep te Luik.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, afdelingsvoorzitter Paul Mathieu, de raadsheren Albert Fettweis, Christine Matray en Sylviane Velu, en in openbare terechtzitting van 28 mei 2010 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Robert Boes en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols.
De griffier, De afdelingsvoorzitter,