Hof van Cassatie: Arrest van 4 Juni 2015 (België). RG C.14.0479.F
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-20150604-1
- Numéro de rôle :
- C.14.0479.F
Résumé :
Conclusie van eerste advocaat-generaal Henkes.
Arrêt :
Nr. C.14.0479.F
M. B.,
Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie,
tegen
KIDENT bvba,
Mr. Paul Alain Foriers, advocaat bij het Hof van Cassatie.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 18 februari 2014.
Eerste advocaat-generaal André Henkes heeft op 12 mei 2015 een schriftelijke conclusie neergelegd op de griffie.
Raadsheer Michel Lemal heeft verslag uitgebracht en eerste advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert de volgende twee middelen aan.
Eerste middel
Geschonden wettelijke bepalingen
- artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek;
- artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek.
Aangevochten beslissingen
Het arrest beslist dat de eiser de verweerster 10.499,18 euro verschuldigd is, een bedrag dat overeenstemt met de inkomsten die de eiser in 1998 als kinesitherapeut heeft verkregen, om alle redenen die hier als volledig weergegeven worden beschouwd en inzonderheid om de volgende redenen:
"Het hof [van beroep] kan niet aannemen dat de klacht betreffende het verschil tussen de inkomsten die [de eiser] in 1998 voor zijn activiteit als kinesitherapeut heeft verkregen en zijn stortingen op de rekening van de [verweerster] werd verworpen. De [verweerster] heeft vanaf 9 augustus 2000 zeer duidelijk gewezen op het verschil van 423.536 frank tussen de inkomsten van [de eiser], die in totaal 1.279.483 frank bedroegen en waarvan hij de echtheid erkent, en de gedane stortingen op de rekening van de vennootschap tot beloop van een bedrag van 855.947 frank. De eerste rechters stellen weliswaar terecht de lange duur van de rechtspleging en de teloorgang van de bewijzen aan de kaak, maar het blijft niettemin een feit dat de partijen loyaal moeten meewerken aan de bewijsvoering. Toen de eiser geconfronteerd werd met de klacht van de [verweerster], had hij moeten aantonen - wat hij destijds makkelijk had kunnen doen - dat hij de ven-nootschap hogere bedragen had terugbetaald dan de stortingen waarvan hij de echtheid heeft erkend. Dat bewijs levert hij echter niet.
Die post moet bijgevolg worden gehandhaafd op het debet van zijn rekening-courant."
Grieven
De verweerster voerde aan dat de eiser moest worden veroordeeld tot betaling van de bedragen die overeenstemden met zijn inkomsten als kinesitherapeut in 1998 en die de eiser, vanaf oktober van datzelfde jaar, niet meer op de rekening van de vennootschap maar op een andere rekening zou hebben gestort. Zij betoogde dat, indien van zijn totaalinkomsten van kinesitherapeut (1.279.[4]83 frank) het bedrag van de stortingen op de rekening van de vennootschap (855.947 frank) werd afge-trokken, er een saldo van 423.536 frank of 10.499,18 euro overbleef en dat zij haar beweringen kon staven met een document dat zij neerlegde in stuk 12 van haar dossier.
De eiser vorderde de bevestiging van het beroepen vonnis, op grond dat de eerste rechter terecht "gezegd h[ad][...] dat de [verweerster] slechts een handgeschreven document overlegde waarvan zij noch de aard preciseerde noch de oorsprong aan-toonde, zodat de eerste rechter het niet als betrouwbaar kon beschouwen".
De verweerster had krachtens de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek moeten aantonen dat de eiser die bedragen diende terug te betalen.
Hoewel vaststaat dat de partijen loyaal moeten meewerken aan de bewijsvoering, staat even zo goed vast dat die plicht de omkering van die bewijslast niet tot gevolg kan hebben.
Het arrest, dat niet beslist dat het enige document dat de verweerster overlegt - en dat door de eerste rechter was verworpen - de echtheid van de door de eiseres aangevoerde schuldvordering en van het bedrag ervan aantoont maar de eiser verwijt dat hij het tegendeel niet had bewezen, "wat hij makkelijk had kunnen doen", schendt bijgevolg de wetsbepalingen betreffende de bewijslast, namelijk de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek.
(...)
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
Luidens artikel 1315 Burgerlijk Wetboek moet degene die de uitvoering van een verbintenis vordert, het bestaan daarvan bewijzen; omgekeerd moet hij die be-weert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het te-nietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.
Artikel 870 Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat iedere partij het bewijs moet leveren van de feiten die zij aanvoert.
De verplichting van de partijen om mee te werken aan de bewijsvoering kan de omkering van de bewijslast niet tot gevolg hebben.
Het arrest stelt vast dat er op het debet van "de vennotenrekening van de [eiser]" de post "van 14 september tot 28 december 1998 bewaarde fondsen" tot beloop van 423.536 frank voorkomt en wijst vervolgens erop dat "de [verweerster] vanaf 9 augustus 2000 zeer duidelijk heeft gewezen op het verschil van 423.536 frank tussen de inkomsten van [de eiser], die in totaal 1.279.483 frank bedroegen en waarvan hij de echtheid erkent, en de gedane stortingen op de rekening van de vennootschap tot beloop van een bedrag van 855.947 frank". Het arrest overweegt dat "de eerste rechters weliswaar terecht de lange duur van de rechtspleging en de teloorgang van de bewijzen aan de kaak stellen, maar het niettemin een feit blijft dat de partijen loyaal moeten meewerken aan de bewijsvoering" en dat "[de eiser], [toen hij] geconfronteerd werd met de klacht van de [verweerster], had moeten aantonen - wat hij destijds makkelijk had kunnen doen - dat hij de vennootschap hogere bedragen had terugbetaald dan de stortingen waarvan hij de echtheid heeft erkend. Dat bewijs levert hij echter niet".
Het arrest, dat de eiser zodoende opdraagt de schuldvordering van de verweerster te bewijzen, schendt de voormelde wetsbepalingen.
Het middel is gegrond.
(...)
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre het de hogere beroepen en het incidenteel beroep ontvankelijk verklaart en de hoofdvordering van de verweer-ster, met bevestiging van het beroepen vonnis, ontvankelijk verklaart.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeel-telijk vernietigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Bergen.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afde-lingsvoorzitter Christian Storck, de raadsheren Martine Regout, Michel Lemal, Marie-Claire Ernotte en Sabine Geubel, en in openbare terechtzitting van 4 juni 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Antoine Lievens en over-geschreven met assistentie van griffier Kristel Vanden Bossche.
De griffier, De raadsheer,