Hof van Cassatie: Arrest van 6 Februari 1995 (België). RG S940088F
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-19950206-1
- Numéro de rôle :
- S940088F
Résumé :
In ondernemingen die ressorteren onder het Paritair comité voor het verzekeringswezen, onderstelt de naleving van de procedure van art. 4, b, tweede lid, 2°, CAO van 9 november 1987 betreffende de vastheid van betrekking, die algemeen verbindend is verklaard bij KB van 30 maart 1988, noodzakelijk dat de twee in lid 3 en 4 van art. 35 Arbeidsovereenkomstenwet gestelde termijnen in acht zijn genomen en, in geval van ontslag zonder dat de in voormeld art. 4, bepaalde procedure is nageleefd, is de werkgever verplicht aan de werknemer een forfaitaire vergoeding uit te betalen.
Arrêt :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 16 maart 1994 door het Arbeidshof te Brussel gewezen;
Over het middel : schending van artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van de artikelen 4 en 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst, op 9 november 1987 gesloten in het Paritair Comité voor het verzekeringswezen en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 30 maart 1988 (B.S. 9 april 1988), artikel 15 zoals het is gewijzigd bij artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 1989 die algemeen verbindend is verklaard bij koninklijk besluit van 5 oktober 1989 (B.S. 26 oktober 1989),
doordat het arrest, nu vaststaat en niet wordt betwist dat verweerster op 13 april 1992 om een dringende reden werd ontslagen en dat eiseres, overeenkomstig artikel 4, b, 2°, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 november 1987, dezelfde dag de syndicale afvaardiging informeerde omtrent dat ontslag om een dringende reden, en, na erop te hebben gewezen dat "volgens artikel 15 van de op 9 november 1987 in het Paritair Comité voor het verzekeringswezen gesloten CAO 'in geval van ontslag zonder dat de in de artikelen 4 en 5 bepaalde procedure is nageleefd ... een forfaitaire vergoeding die gelijk is aan het loon van 9 maanden voor de personeelsleden met een anciënniteit van meer dan 5 jaar' is verschuldigd", beslist dat verweerster aanspraak kan maken op betaling van de vergoeding inzake vastheid van betrekking en eiseres veroordeelt om haar, met toepassing van voormeld artikel 15, het bedrag van 1.134.227 frank plus de wettelijke en gerechtelijke interest op het nettobedrag te betalen, op grond dat "(verweerster) niet om een dringende reden werd ontslagen 'in de zin zoals bedoeld in de wetgeving en in de rechtspraak inzake de arbeidsbetrekkingen' (artikel 4, b, van de CAO); het hof immers heeft beslist ... dat het ontslag om een dringende reden niet binnen de bij artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 vastgestelde termijn ter kennis was gebracht; (verweerster) dus niet om een dringende reden in de zin zoals bedoeld in de wetgeving werd ontslagen",
terwijl, eerste onderdeel, de werkgever, krachtens artikel 15 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst, slechts ertoe gehouden is de ontslagen werknemer de vastgestelde forfaitaire vergoeding inzake vastheid van betrekking te betalen indien hij de procedure van artikel 4 niet heeft nageleefd; dit artikel daarenboven niet bepaalt dat de vergoeding verschuldigd is indien de in het kader van de procedure van artikel 4, b, 2°, aangevoerde reden geen dringende reden is in de zin zoals bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of indien daarvan geen kennis werd gegeven binnen de termijn van drie dagen waarvan sprake is in laatstgenoemde bepaling, en in die gevallen de procedure geacht wordt niet te zijn nageleefd; de tardiviteit of het gebrek aan grondslag van de aangevoerde dringende reden alleen maar tot gevolg kunnen hebben dat de procedure waarbij die reden ter kennis is gebracht niet werd nageleefd; nu vaststond en niet werd betwist dat eiseres, overeenkomstig artikel 4, b, 2°, de syndicale afvaardiging op 13 april 1992 had geïnformeerd omtrent het ontslag om een dringende reden waarvan dezelfde dag aan verweerster kennis was gegeven en dus dat zij de in die bepaling bedoelde procedure had nageleefd, het arrest niet naar recht aan verweerster de vergoeding inzake vastheid van betrekking kon toekennen, op grond dat het ontslag om een dringende reden niet binnen de bij artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 bepaalde termijn ter kennis was gebracht (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen);
Wat het eerste onderdeel betreft:
Overwegende dat artikel 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 november 1987, gesloten in het Paritair Comité voor het verzekeringswezen en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 30 maart 1988, bepaalt dat de werkgever verplicht is de werknemer de erin bepaalde forfaitaire vergoeding uit te betalen onder meer in geval van ontslag zonder dat de in artikel 4 bepaalde procedure is nageleefd; dat artikel 4, b, 2°, van die collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt dat indien de werkgever de arbeidsovereenkomst om een dringende reden verbreekt in de zin zoals bedoeld in de wetgeving en in de rechtspraak inzake de arbeidsbetrekkingen, hij de syndicale afvaardiging informeert zodra het ontslag aan de betrokkene "wettelijk" wordt betekend;
Dat, krachtens artikel 35, derde en vierde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ontslag om een dringende reden niet meer zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn mag worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert tenminste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept, welke dringende reden binnen drie werkdagen na het ontslag ter kennis moet worden gebracht; dat uit die bepalingen volgt dat de kennisgeving van de dringende reden aan de betrokkene wettelijk is op voorwaarde dat ze geschiedt binnen drie werkdagen na het ontslag dat moet worden gegeven binnen drie werkdagen nadat het feit bekend is; dat de naleving van de procedure van artikel 4, b, 2°, van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst, derhalve, noodzakelijk onderstelt dat de twee in het derde en vierde lid van de wet van 3 juli 1978 gestelde termijnen in acht zijn genomen;
Overwegende dat het arrest oordeelt dat het ontslag om een dringende reden niet binnen de in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 gestelde termijn ter kennis werd gebracht;
Dat het aldus vaststelt dat de procedure van artikel 4, b, 2°, van de collectieve arbeidsovereenkomst niet kon zijn nageleefd, daar er binnen de wettelijke termijn geen kennisgeving van het ontslag om een dringende reden aan de betrokkene is geschied;
Dat het middel niet kan worden aangenomen;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt het cassatieberoep;
Veroordeelt eiseres in de kosten.
Gelet op het bestreden arrest, op 16 maart 1994 door het Arbeidshof te Brussel gewezen;
Over het middel : schending van artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van de artikelen 4 en 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst, op 9 november 1987 gesloten in het Paritair Comité voor het verzekeringswezen en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 30 maart 1988 (B.S. 9 april 1988), artikel 15 zoals het is gewijzigd bij artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 1989 die algemeen verbindend is verklaard bij koninklijk besluit van 5 oktober 1989 (B.S. 26 oktober 1989),
doordat het arrest, nu vaststaat en niet wordt betwist dat verweerster op 13 april 1992 om een dringende reden werd ontslagen en dat eiseres, overeenkomstig artikel 4, b, 2°, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 november 1987, dezelfde dag de syndicale afvaardiging informeerde omtrent dat ontslag om een dringende reden, en, na erop te hebben gewezen dat "volgens artikel 15 van de op 9 november 1987 in het Paritair Comité voor het verzekeringswezen gesloten CAO 'in geval van ontslag zonder dat de in de artikelen 4 en 5 bepaalde procedure is nageleefd ... een forfaitaire vergoeding die gelijk is aan het loon van 9 maanden voor de personeelsleden met een anciënniteit van meer dan 5 jaar' is verschuldigd", beslist dat verweerster aanspraak kan maken op betaling van de vergoeding inzake vastheid van betrekking en eiseres veroordeelt om haar, met toepassing van voormeld artikel 15, het bedrag van 1.134.227 frank plus de wettelijke en gerechtelijke interest op het nettobedrag te betalen, op grond dat "(verweerster) niet om een dringende reden werd ontslagen 'in de zin zoals bedoeld in de wetgeving en in de rechtspraak inzake de arbeidsbetrekkingen' (artikel 4, b, van de CAO); het hof immers heeft beslist ... dat het ontslag om een dringende reden niet binnen de bij artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 vastgestelde termijn ter kennis was gebracht; (verweerster) dus niet om een dringende reden in de zin zoals bedoeld in de wetgeving werd ontslagen",
terwijl, eerste onderdeel, de werkgever, krachtens artikel 15 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst, slechts ertoe gehouden is de ontslagen werknemer de vastgestelde forfaitaire vergoeding inzake vastheid van betrekking te betalen indien hij de procedure van artikel 4 niet heeft nageleefd; dit artikel daarenboven niet bepaalt dat de vergoeding verschuldigd is indien de in het kader van de procedure van artikel 4, b, 2°, aangevoerde reden geen dringende reden is in de zin zoals bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of indien daarvan geen kennis werd gegeven binnen de termijn van drie dagen waarvan sprake is in laatstgenoemde bepaling, en in die gevallen de procedure geacht wordt niet te zijn nageleefd; de tardiviteit of het gebrek aan grondslag van de aangevoerde dringende reden alleen maar tot gevolg kunnen hebben dat de procedure waarbij die reden ter kennis is gebracht niet werd nageleefd; nu vaststond en niet werd betwist dat eiseres, overeenkomstig artikel 4, b, 2°, de syndicale afvaardiging op 13 april 1992 had geïnformeerd omtrent het ontslag om een dringende reden waarvan dezelfde dag aan verweerster kennis was gegeven en dus dat zij de in die bepaling bedoelde procedure had nageleefd, het arrest niet naar recht aan verweerster de vergoeding inzake vastheid van betrekking kon toekennen, op grond dat het ontslag om een dringende reden niet binnen de bij artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 bepaalde termijn ter kennis was gebracht (schending van alle in het middel aangewezen bepalingen);
Wat het eerste onderdeel betreft:
Overwegende dat artikel 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 november 1987, gesloten in het Paritair Comité voor het verzekeringswezen en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 30 maart 1988, bepaalt dat de werkgever verplicht is de werknemer de erin bepaalde forfaitaire vergoeding uit te betalen onder meer in geval van ontslag zonder dat de in artikel 4 bepaalde procedure is nageleefd; dat artikel 4, b, 2°, van die collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt dat indien de werkgever de arbeidsovereenkomst om een dringende reden verbreekt in de zin zoals bedoeld in de wetgeving en in de rechtspraak inzake de arbeidsbetrekkingen, hij de syndicale afvaardiging informeert zodra het ontslag aan de betrokkene "wettelijk" wordt betekend;
Dat, krachtens artikel 35, derde en vierde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ontslag om een dringende reden niet meer zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn mag worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert tenminste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept, welke dringende reden binnen drie werkdagen na het ontslag ter kennis moet worden gebracht; dat uit die bepalingen volgt dat de kennisgeving van de dringende reden aan de betrokkene wettelijk is op voorwaarde dat ze geschiedt binnen drie werkdagen na het ontslag dat moet worden gegeven binnen drie werkdagen nadat het feit bekend is; dat de naleving van de procedure van artikel 4, b, 2°, van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst, derhalve, noodzakelijk onderstelt dat de twee in het derde en vierde lid van de wet van 3 juli 1978 gestelde termijnen in acht zijn genomen;
Overwegende dat het arrest oordeelt dat het ontslag om een dringende reden niet binnen de in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 gestelde termijn ter kennis werd gebracht;
Dat het aldus vaststelt dat de procedure van artikel 4, b, 2°, van de collectieve arbeidsovereenkomst niet kon zijn nageleefd, daar er binnen de wettelijke termijn geen kennisgeving van het ontslag om een dringende reden aan de betrokkene is geschied;
Dat het middel niet kan worden aangenomen;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt het cassatieberoep;
Veroordeelt eiseres in de kosten.