Hof van Cassatie: Arrest van 6 Juli 1999 (België). RG P990834N
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-19990706-3
- Numéro de rôle :
- P990834N
Résumé :
Wanneer de raadkamer een verdachte naar de correctionele rechtbank verwezen heeft wegens een als wanbedrijf omschreven feit en de rechtbank zich onbevoegd verklaard heeft omdat het feit als misdaad had moeten worden omschreven, stelt het Hof, op een verzoek tot regeling van rechtsgebied, vast dat er vooralsnog tegen de beschikking geen enkel rechtsmiddel openstaat, dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en dat de beslissing van het vonnis gegrond lijkt, waarna het de beschikking van de raadkamer vernietigt en de zaak verwijst naar de kamer van inbeschuldigingstelling.
Arrêt :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
HET HOF,
Gelet op het verzoekschrift tot regeling van rechtsgebied, gedagtekend 19 april 1999 en ter griffie van het Hof ontvangen op 4 juni 1999, van de procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt en waarvan een door de griffier van het Hof voor eensluidend verklaarde kopie aan dit arrest is gehecht en ervan deel uitmaakt;
Overwegende dat de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt, bij beschikking van 23 mei 1997,
1. Klingestein Roland J.J., geboren te Maastricht (Nederland) op 19 mei 1970, chauffeur, wonende te Maastricht (Nederland), Grote Gracht 19/B,
2. Adamczyk Eugène, Johannes, geboren te Genk op 24 september 1960, chauffeur, wonende te Peer, Cremerdijk 19,
3. Dops Alice, Claudine, Christiane, geboren te Genk op 9 september 1957, arbeidster, wonende te Peer, Cremerdijk 19/B,
4. Dops Paola, Albertine, Florence, geboren te Genk op 6 mei 1963, arbeidster, wonende te Geetbets, Araanstraat 4,
naar de correctionele rechtbank heeft verwezen wegens:
"hetzij door het misdrijf te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks te hebben meegewerkt, hetzij door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat het misdrijf zonder zijn bijstand niet had kunnen worden gepleegd, hetzij door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, het misdrijf rechtstreeks te hebben uitgelokt; minstens als medeplichtige, hetzij door onderrichtingen gegeven te hebben om het misdrijf te plegen, hetzij door wapens, werktuigen of enig ander middel te hebben verschaft die tot het misdrijf hebben gediend, wetende dat ze daartoe zouden dienen, hetzij buiten het geval van artikel 66, § 3, van het Strafwetboek, met zijn weten de dader of daders te hebben geholpen of bijgestaan in daden die het misdrijf hebben voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid:
A. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2-12-1988 aangevuld bij KB van 12-2-1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, § 1, 4 en 6 van de wet van 24-2-1921, gewijzigd door de wet van 9-7-1975 en verbeterd door de wet van 1-7-1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit gehad te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33 - KB 2/12/1988);
B. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2-12-1988 aangevuld bij KB van 12-2-1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, § 1, 4 en 6 van de wet van 24-2-1921, gewijzigd door de wet van 9-7-1975 en verbeterd door de wet van 1-7-1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit gehad te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33 - KB 2/12/1988) en N-ethyl M.D.A. (art. 1.35 - KB 2/12/1988);
C. deel uitgemaakt te hebben van een vereniging met het oogmerk om een aanslag te plegen op personen of op eigendommen, bestaande door het enkele feit van het inrichten der bende, de vereniging ten doel hebbend wanbedrijven te plegen namelijk de inbreuken vermeld sub A en B op de wetgeving inzake verdovende middelen";
Overwegende dat bij dezelfde beschikking Schepers Johannes, Franciscus, Antonius, geboren te Melbourne (Australië) op 14 juni 1958, groothandelaar, wonende te Lanaken, Van Kerckemstraat 6, verdacht van dezelfde feiten, buiten vervolging werd gesteld;
Overwegende dat de voornoemden Roland Klingestein, Eugène Adamczyk en Alice Dops bij dezelfde beschikking tevens naar de correctionele rechtbank werden verwezen wegens:
"D. bij inbreuk op art. 1, 2, 11 en 28 van het KB van 31/12/1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen, thans gewijzigd bij KB van 20/2/1987, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, § 1, 4 en 6 van de wet van 24-2-1921, gewijzigd door de wet van 9-7-1975 en verbeterd door de wet van 1-7-1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, slaapmiddelen of verdovende middelen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit gehad te hebben, namelijk cannabis (art. 1.15 - KB 31/12/1930)";
Overwegende dat het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling, bij arrest van 25 juni 1998, op het hoger beroep van het openbaar ministerie, de beschikking van de raadkamer van 23 mei 1997 heeft gewijzigd en de voornoemde Johannes Schepers, met aanneming van verzachtende omstandigheden, heeft verwezen naar de Correctionele Rechtbank te Hasselt wegens de als volgt heromschreven telastleggingen:
"A. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2.12.1988 aangevuld bij KB van 12.2.1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, 4 en 6 van de wet van 24.2.1921, gewijzigd door de wet van 9.7.1975 en verbeterd door de wet van 1.7.1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33, KB 2.12.1988), het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging;
B. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2.12.1988 aangevuld bij KB van 12.2.1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, 4 en 6 van de wet van 24.2.1921, gewijzigd door de wet van 9.7.1975 en verbeterd door de wet van 1.7.1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33, KB 2.12.1988) en N-ethyl M.D.A. (art. 1.35, KB 2.12.1988), het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging";
Overwegende dat het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, tevens heeft vastgesteld dat de feiten vermeld onder de oorspronkelijke telastlegging C, zich vereenzelvigen met deze voorzien onder de aldus heromschreven telastleggingen A en B;
Overwegende dat de Correctionele Rechtbank te Hasselt, bij vonnis van 1 april 1999, gewezen bij verstek ten aanzien van Roland Klingestein en op tegenspraak ten aanzien van de overige beklaagden, de telastleggingen A, B en C (in het vonnis aangewezen als C, D en E) waarvoor Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops naar de correctionele rechtbank werden verwezen, heromschrijft in dezelfde zin als de heromschreven telastleggingen A en B waarvoor Johannes Schepers bij arrest van 25 juni 1998 naar de correctionele rechtbank werd verwezen, waarbij zij vaststellen dat de aldus heromschreven telastleggingen feiten betreffen die strafbaar gesteld worden met criminele straffen, zonder dat bij beschikking van de raadkamer van 23 mei 1997 ten aanzien van Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops verzachtende omstandigheden in aanmerking werden genomen;
Dat de correctionele rechtbank zich onbevoegd verklaart om van deze telastleggingen kennis te nemen, evenals, wegens samenhang, van de telastlegging D (in het vonnis aangewezen als F) ten laste van Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en de telastleggingen A en B ten laste van Johannes Schepers;
Overwegende dat vooralsnog geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen de beschikking van de raadkamer van 23 mei 1997; dat het vonnis van 1 april 1999, waartegen de beklaagde Klingestein wegens gebrek aan belang, geen ontvankelijk rechtsmiddel kan instellen, eveneens in kracht van gewijsde is gegaan; dat uit de onderlinge tegenstrijdigheid van die beslissingen een geschil over rechtsmacht is ontstaan dat de rechtsgang belemmert; dat er grond bestaat tot regeling van rechtsgebied;
Overwegende dat uit de procedurestukken blijkt dat de telastleggingen A, B en C waarvoor Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops naar de correctionele rechtbank zijn verwezen daden van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging schijnen uit te maken, die met toepassing van de artikelen 2bis, § 3, b, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica met criminele straffen worden bestraft;
Dat de raadkamer, die geen verzachtende omstandigheden heeft aangenomen, geen misdaden naar de correctionele rechtbank kon verwijzen;
Dat de aan de beklaagden Roland Klingestein, Eugène Adamczyck en Alice Dops ten laste gelegde feiten onder D samenhangend schijnen te zijn;
OM DIE REDENEN,
beslissende tot regeling van rechtsgebied,
Vernietigt de door de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt op 23 mei 1997 gewezen beschikking, wat de beklaagden Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops betreft;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van de gedeeltelijk vernietigde beschikking;
Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling.
Gelet op het verzoekschrift tot regeling van rechtsgebied, gedagtekend 19 april 1999 en ter griffie van het Hof ontvangen op 4 juni 1999, van de procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt en waarvan een door de griffier van het Hof voor eensluidend verklaarde kopie aan dit arrest is gehecht en ervan deel uitmaakt;
Overwegende dat de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt, bij beschikking van 23 mei 1997,
1. Klingestein Roland J.J., geboren te Maastricht (Nederland) op 19 mei 1970, chauffeur, wonende te Maastricht (Nederland), Grote Gracht 19/B,
2. Adamczyk Eugène, Johannes, geboren te Genk op 24 september 1960, chauffeur, wonende te Peer, Cremerdijk 19,
3. Dops Alice, Claudine, Christiane, geboren te Genk op 9 september 1957, arbeidster, wonende te Peer, Cremerdijk 19/B,
4. Dops Paola, Albertine, Florence, geboren te Genk op 6 mei 1963, arbeidster, wonende te Geetbets, Araanstraat 4,
naar de correctionele rechtbank heeft verwezen wegens:
"hetzij door het misdrijf te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks te hebben meegewerkt, hetzij door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat het misdrijf zonder zijn bijstand niet had kunnen worden gepleegd, hetzij door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, het misdrijf rechtstreeks te hebben uitgelokt; minstens als medeplichtige, hetzij door onderrichtingen gegeven te hebben om het misdrijf te plegen, hetzij door wapens, werktuigen of enig ander middel te hebben verschaft die tot het misdrijf hebben gediend, wetende dat ze daartoe zouden dienen, hetzij buiten het geval van artikel 66, § 3, van het Strafwetboek, met zijn weten de dader of daders te hebben geholpen of bijgestaan in daden die het misdrijf hebben voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid:
A. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2-12-1988 aangevuld bij KB van 12-2-1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, § 1, 4 en 6 van de wet van 24-2-1921, gewijzigd door de wet van 9-7-1975 en verbeterd door de wet van 1-7-1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit gehad te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33 - KB 2/12/1988);
B. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2-12-1988 aangevuld bij KB van 12-2-1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, § 1, 4 en 6 van de wet van 24-2-1921, gewijzigd door de wet van 9-7-1975 en verbeterd door de wet van 1-7-1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit gehad te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33 - KB 2/12/1988) en N-ethyl M.D.A. (art. 1.35 - KB 2/12/1988);
C. deel uitgemaakt te hebben van een vereniging met het oogmerk om een aanslag te plegen op personen of op eigendommen, bestaande door het enkele feit van het inrichten der bende, de vereniging ten doel hebbend wanbedrijven te plegen namelijk de inbreuken vermeld sub A en B op de wetgeving inzake verdovende middelen";
Overwegende dat bij dezelfde beschikking Schepers Johannes, Franciscus, Antonius, geboren te Melbourne (Australië) op 14 juni 1958, groothandelaar, wonende te Lanaken, Van Kerckemstraat 6, verdacht van dezelfde feiten, buiten vervolging werd gesteld;
Overwegende dat de voornoemden Roland Klingestein, Eugène Adamczyk en Alice Dops bij dezelfde beschikking tevens naar de correctionele rechtbank werden verwezen wegens:
"D. bij inbreuk op art. 1, 2, 11 en 28 van het KB van 31/12/1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen, thans gewijzigd bij KB van 20/2/1987, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, § 1, 4 en 6 van de wet van 24-2-1921, gewijzigd door de wet van 9-7-1975 en verbeterd door de wet van 1-7-1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, slaapmiddelen of verdovende middelen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit gehad te hebben, namelijk cannabis (art. 1.15 - KB 31/12/1930)";
Overwegende dat het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling, bij arrest van 25 juni 1998, op het hoger beroep van het openbaar ministerie, de beschikking van de raadkamer van 23 mei 1997 heeft gewijzigd en de voornoemde Johannes Schepers, met aanneming van verzachtende omstandigheden, heeft verwezen naar de Correctionele Rechtbank te Hasselt wegens de als volgt heromschreven telastleggingen:
"A. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2.12.1988 aangevuld bij KB van 12.2.1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, 4 en 6 van de wet van 24.2.1921, gewijzigd door de wet van 9.7.1975 en verbeterd door de wet van 1.7.1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33, KB 2.12.1988), het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging;
B. bij inbreuk op art. 1, 2 en 6 van het KB van 2.12.1988 aangevuld bij KB van 12.2.1993 tot reglementering van sommige psychotropische stoffen, genomen in uitvoering van en strafbaar gesteld bij art. 1, 1bis, 2bis, 4 en 6 van de wet van 24.2.1921, gewijzigd door de wet van 9.7.1975 en verbeterd door de wet van 1.7.1976, noch geneesheer, noch apotheker, noch veearts zijnde en de substantie niet verkregen hebbende door middel van een geldend medisch getuigschrift, zonder voorafgaande vergunning van de Minister van Volksgezondheid, onder bezwarende titel of om niet, psychotropische stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld, vervaardigd en in bezit te hebben, namelijk M.D.M.A. (art. 1.33, KB 2.12.1988) en N-ethyl M.D.A. (art. 1.35, KB 2.12.1988), het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging";
Overwegende dat het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, tevens heeft vastgesteld dat de feiten vermeld onder de oorspronkelijke telastlegging C, zich vereenzelvigen met deze voorzien onder de aldus heromschreven telastleggingen A en B;
Overwegende dat de Correctionele Rechtbank te Hasselt, bij vonnis van 1 april 1999, gewezen bij verstek ten aanzien van Roland Klingestein en op tegenspraak ten aanzien van de overige beklaagden, de telastleggingen A, B en C (in het vonnis aangewezen als C, D en E) waarvoor Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops naar de correctionele rechtbank werden verwezen, heromschrijft in dezelfde zin als de heromschreven telastleggingen A en B waarvoor Johannes Schepers bij arrest van 25 juni 1998 naar de correctionele rechtbank werd verwezen, waarbij zij vaststellen dat de aldus heromschreven telastleggingen feiten betreffen die strafbaar gesteld worden met criminele straffen, zonder dat bij beschikking van de raadkamer van 23 mei 1997 ten aanzien van Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops verzachtende omstandigheden in aanmerking werden genomen;
Dat de correctionele rechtbank zich onbevoegd verklaart om van deze telastleggingen kennis te nemen, evenals, wegens samenhang, van de telastlegging D (in het vonnis aangewezen als F) ten laste van Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en de telastleggingen A en B ten laste van Johannes Schepers;
Overwegende dat vooralsnog geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen de beschikking van de raadkamer van 23 mei 1997; dat het vonnis van 1 april 1999, waartegen de beklaagde Klingestein wegens gebrek aan belang, geen ontvankelijk rechtsmiddel kan instellen, eveneens in kracht van gewijsde is gegaan; dat uit de onderlinge tegenstrijdigheid van die beslissingen een geschil over rechtsmacht is ontstaan dat de rechtsgang belemmert; dat er grond bestaat tot regeling van rechtsgebied;
Overwegende dat uit de procedurestukken blijkt dat de telastleggingen A, B en C waarvoor Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops naar de correctionele rechtbank zijn verwezen daden van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging schijnen uit te maken, die met toepassing van de artikelen 2bis, § 3, b, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica met criminele straffen worden bestraft;
Dat de raadkamer, die geen verzachtende omstandigheden heeft aangenomen, geen misdaden naar de correctionele rechtbank kon verwijzen;
Dat de aan de beklaagden Roland Klingestein, Eugène Adamczyck en Alice Dops ten laste gelegde feiten onder D samenhangend schijnen te zijn;
OM DIE REDENEN,
beslissende tot regeling van rechtsgebied,
Vernietigt de door de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt op 23 mei 1997 gewezen beschikking, wat de beklaagden Roland Klingestein, Eugène Adamczyck, Alice Dops en Paola Dops betreft;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van de gedeeltelijk vernietigde beschikking;
Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling.