Rechtbank van eerste aanleg: Vonnis van 12 December 1996 (Brussel). RG 9612476A

Date :
12-12-1996
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
5 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-19961212-6
Numéro de rôle :
9612476A

Résumé :

Samenvatting 1

Jugement :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
DE VORDERING, INGESTELD DOOR DE NV SPEELGOED BROZE & ZONEN (hierna afgekort "BROZE") met toepassing van artikel 18 van de Wet betreffende de handelsvestigingen dd. 29 juni 1975 en zoals laatst geformuleerd in de conclusies neergelegd ter griffie op 6 december 1996, strekt ertoe:
IN HOOFDORDE:
- de door de Minister van Economie en Telecommunicatie op 11 oktober 1996 bevestigde maatregel tot stopzetting van de werkzaamheden aan het gebouw van BROZE in de Paul Gilsonlaan, 486 te 1620 Drogenbos, op te heffen, minstens voor wat het gedeelte betreft van het betrokken gebouw dat de bruto oppervlaktenorm van 600 m2 en de netto verkoopoppervlakte van 400 m2 niet overschrijdt.
IN ONDERGESCHIKTE ORDE:
- de hiernavolgende prejudiciële vraag aan het Arbitragehof te stellen:
"Schendt artikel 1, alinéa 1 van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet daar waar het - in samenhang met artikel 2 van die wet - een voorafgaande sociaal-economische vergunning oplegt voor:
- een handelsactiviteit uitgeoefend op een netto verkoopoppervlakte die kleiner of gelijk is aan de oppervlaktenormen voorzien in het artikel 1 alinéa 1 a 1°, 1 en 2 van dezelfde wet om de enkele reden dat deze handelsactiviteit uitgeoefend wordt in een gebouw waarvan:
* enkel een gedeelte, met een oppervlakte gelijk aan of kleiner dan de hiervoor geciteerde normen, wordt aangewend of zou kunnen aangewend worden voor een handelsactiviteit (netto verkoopsoppervlakte), * maar waarvan de bruto gebouwde oppervlakte groter is dan de hiervoor geciteerde oppervlaktenormen, terwijl daarnaast voor een handelsactiviteit uitgeoefend op een netto verkoopsoppervlakte die kleiner of gelijk is aan de hiervoor geciteerde normen en in een gebouw waarvan de bruto gebouwde oppervlakte gelijk is aan of kleiner is dan diezelfde oppervlaktenormen, zulk een voorafgaandelijke sociaal-economische vergunning niet vereist is".
- in alle gevallen de Belgische Staat ter veroordelen tot de kosten van het geding, inbegrepen de rechtsplegingsvergoeding;
- het tussen te komen vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande elk verhaal, en met uitsluiting van borgstelling en kantonnement;
- een dwangsom op te leggen aan de Belgische Staat ten belope van 100.000 frank per handeling van de Administratie die de opening van de winkel gelegen aan de P... G... 486 te 1620 Drogenbos zou beletten, zoals toegestaan door het tussen te komen vonnis en ten belope van 100.000 frank per dag vertraging in de opening van de winkel die uit zulke handeling voortvloeit.
DE VORDERING, INGESTELD DOOR DE NV ZWIN met toepassing van artikel 18 van de Wet betreffende de handelsvestigingen dd. 29 juni 1975 en zoals laatst geformuleerd in de conclusies neergelegd ter griffie op 25 november 1996 en aangevuld in de tweede conclusies neergelegd ter zitting van 6 december 1996, strekt ertoe:
IN HOOFDORDE:
- de opheffing te horen bevelen van het bevel tot staking der werken, bekrachtigd bij besluit van de Minister van Economie en Telecommunicatie dd. 11 oktober 1996, houdende bekrachtiging van het mondeling stopzettingsbevel dd. 7 oktober 1996 van het Bestuur Economische Inspectie bevestigd in het proces-verbaal van vaststelling van dezelfde datum (ref. E7.ID/CDS/MRV/96/4666/MIC.96-183)
ONDERGESCHIKT:
- voor zover de Voorzitter de in de zaak AR 96/12.477/A voorgestelde prejudiciële vraag aan het Arbitragehof stelt, in dat geval minstens bij toepassing van artikel 19,
2de lid Ger.W. de voorlopige opheffing te bevelen, in afwachting van het antwoord van het Arbitragehof op de gestelde vraag, desgevallend na samenvoeging met de zaak AR 96/12.477/A.
SAMENHANG ZAKEN AR NRS. 96/12.476/A en 96/12.477/A
Tijdens de pleidooien van partijen is gebleken dat de beide voornoemde zaken onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten om oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer deze zaken afzonderlijk worden berecht.
DE FEITEN
In een gebouw met een oppervlakte van 3.085 m2, gelegen te Drogenbos, aan de P... G..., op de hoek met de Steenweg op Ruisbroek, werd in de periode van 1968 tot 1995 een drankencentrale uitgebaat (groothandel in dranken en toebehoren). Tussen 1978 en 1995 baatte deze drankencentrale eveneens een kleinhandel uit in het gebouwencomplex.
Sinds 1995 stonden deze gebouwen leeg.
Op 2 juli 1996 wordt een huurovereenkomst afgesloten tussen BROZE als huurster en de NV ZWIN als verhuurster met betrekking tot de huur van 1.000 m2 in het gebouwencomplex hiervoor reeds vermeld. Naar luid van de overeenkomst wordt de oppervlakte gehuurd met het oog op de exploitatie van een detailhandel in speelgoed met stockageruimte en administratieve lokalen (dossier BROZE, stuk 1).
Op 9 september 1996 worden tussen de NV ZWIN en de NV GEOFFRA, eigenaar van het gebouwencomplex, twee overeenkomsten gesloten:
(1) een kaderovereenkomst, waarbij de NV ZWIN optreedt als promotor voor het realiseren van een handelscomplex en waarbij deze een recht van opstal bekomt van zodra zij de sociaal-economische machtiging voor het projekt zal verkregen hebben.
(2) een handelshuurovereenkomst betreffende een deel van de gebouwen, meer bepaald de 1.000 m2, die voordien reeds waren verhuurd aan BROZE, en dit in afwachting van de effectieve realisatie van het recht van opstal (dossier NV ZWIN, stukken 3 en 4).
Het was volgens BROZE de bedoeling om de winkel ten laatste op 1 november 1996 te openen.
Op 7 oktober 1996 stelt een behoorlijk beëdigd inspecteur bij het Bestuur Economische Inspectie vast, waarvan proces-verbaal, dat BROZE het projekt realiseert waarvan hierboven sprake, wat volgens hem een belangrijke wijziging impliceert van de aard van de handelsactiviteit in een gebouw reeds aangewend voor handelsdoeleinden zoals bepaald in artikel 1 alinéa 1, a, 4° van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen (hierna afgekort "de wet"). Volgens artikel 2 van de wet is de uitvoering van het projekt afhankelijk van het voorafgaandelijk verkrijgen van een machtiging van het college van Burgemeester en Schepenen. De inspecteur stelt vast dat de personeelsleden van BROZE schilderwerken uitvoeren, rekken installeren en voorraden aanvullen Kassa's, de verplichte sociale voorzieningen en een nooduitgang zijn nog niet aanwezig. Met toepassing van artikel 18 van de wet gelast hij de onmiddellijke staking van de werkzaamheden omdat de noodzakelijke machtiging ontbreekt.
Op 11 oktober 1996 wordt het bevel bevestigd door de Minister van Economie en Telecommunicatie overeenkomstig artikel 18 van de wet.
Op 31 oktober 1996 dient de NV ZWIN de socio-economische aanvraag in met betrekking tot haar projekt gelegen te Drogenbos, P... G.., 486. Op 7 november wordt het dossier volledig verklaard en start de procedure voorgeschreven door artikel 8 van de wet.
Ondertussen, namelijk op 7 oktober 1996, dagvaardde de NV MAXI TOYS, gevestigd te Vorst,
N... , 24A, de firma BROZE voor de voorzitter van de rechtbank van Koophandel, zetelend zoals in kort geding, tot staking van het projekt van BROZE, op grond van artikel 93 van de wet op de handelspraktijken (eerlijke handelsgebruiken) "tot op het ogenblik waarop BROZE over alle wettelijk vereiste toelatingen zou beschikken, hierin begrepen de sociaal-economische vergunning". Deze procedure is op heden niet geledigd.
IN RECHTE
(A) NIET TOEPASSELIJKHEID VAN DE INGEROEPEN BEPALING
1. Naar luid van artikel 1, alinéa 1, a. 4° van de wet zijn ontwerpen van "belangrijke wijziging van de aard van de handelsactiviteit" in een gebouw reeds aangewend voor handelsdoeleinden onderworpen aan een machtiging verleend door het college van Burgemeester en Schepenen.
Volgens BROZE dienen de woorden "belangrijke wijziging van de aard van de handelsactiviteit" niet begrepen te worden als "elke wijziging in zake het productgamma van een handelsgebouw", doch wel als "de gebeurlijke wijziging van meer fundamentele aard zoals deze van de overgang van groot- naar kleinhandel en vice versa". Volgens BROZE is er te dezen geen sprake van een wijziging van fundamentele aard.
Terecht betoogt de overheid dat de enige gevallen waarbij geen machtiging voor wijziging van de aard van de handelsactiviteit moet worden verleend, de gevallen zijn waarbij deze wijzigingen "onbelangrijk" of "zonder enig belang" zijn. Het woord onbelangrijk" betekent niet dat de wijziging "veel of zeer veel belang" moet hebben.
Het wijzigen van de verkoop van dranken en toebehoren in de verkoop van speelgoed houdt een belangrijke wijziging in de zin van artikel 1, alinéa 1, a, 4° van de wet (zie in dezelfde zin: de rechtspraak voorgelegd door de overheid; cfr. eveneens de argumentatie van de overheid op blz. 3 tot en met 5 van haar conclusies).
2. Uit de samenlezing van de artikelen 1, alinéa 1, a, 4° en 1, alinéa 1, a, 1°, 2 van de wet blijkt dat geen handelsvestingsmachtiging nodig is voor handelsvestigingen waarvan de bruto bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 600 m2 en de netto verkoopoppervlakte niet meer dan 400 m2.
De NV ZWIN stelt dat zij ten einde BROZE, hangende de aanvraagprocedure voor de sociaal-economische machtiging reeds de mogelijkheid te verlenen te starten met een "beperkte" uitbating, een schriftelijke verklaring heeft afgelegd op 24 oktober 1996 als volgt:
"De N.V. Zwin verklaart hierbij zich te engageren:
- dat de in te nemen winkelruimte op dit ogenblik beperkt blijft tot respectievelijk 600 m2 bruto en 400 m2 netto;
- dat er geen verdere exploitatie plaatsvindt buiten de oppervlakte hierboven gesteld zolang er geen socio-economische vergunning is verleend".
(ook BROZE heeft een gelijkaardige verklaring afgelegd).
De wet definieert het begrip "bruto gebouwde oppervlakte" als "oppervlakte 'van het gebouw', muren inbegrepen" (artikel 1, alinéa 1, c).
Het gebouw in kwestie beslaat 3.085 m2. De hierboven aangehaalde engagementen veranderen hier niets aan (cfr. de argumentatie van de overheid in haar conclusie' p. 5-6, punt (b)).
Ook de omstandigheid dat de voorschriften van de wet beperkend dienen geïnterpreteerd omwille van het strafbaar karakter van de bepalingen van de wet, verandert niets aan de duidelijke bewoordingen van de wet.
Er bestaat geen aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Arbitragehof. De door BROZE geviseerde situaties zijn niet vergelijkbaar, gelet op de tekst zelf van de wet.
(B) "ONBEVOEGDHEID" VAN DE OVERHEID
Naar luid van artikel 18 van de wet strekt het gegeven bevel tot staking "van het werk".
Volgens BROZE biedt dit artikel slechts de mogelijkheid om "preventieve" maatregelen te nemen. Deze partij verwijst ter ondersteuning van haar stelling naar:
- het parallellisme tussen de kwestieuze stakingsprocedure en deze bepaald in artikel 68 van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw, en aldus de voorbereidende werken op de wet van 22 december 1970 tot wijziging van de wet van 29 maart 1962;
- een arrest van het Hof van Beroep te Luik dd. 16 november 1995 (JT, 1996, p. 174) in zake stedebouw.
De overheid laat gelden dat het stadium of de aard van de werken niet ter zake is. Krachtens artikel 15 van de wet worden immers gestraft diegenen die door het uitvoeren van werken of "het instant houden ervan" inbreuk plegen op de wet. De wet heeft, gezien zijn strafbepalingen, een aspect van openbare orde. Artikel 18 van de wet beoogt het "onherstelbare" te vermijden. De onherstelbare schade die de wetgever wil voorkomen is in de eerste plaats een schade aan het algemeen belang, dat deze wet beoogt te vrijwaren, en niet het privébelang van de inbreukpleger. Het algemeen belang is weinig gediend met wildgroei van onwettelijke handelsvestigingen die opgelost wordt door de betaling van een "schadevergoeding".
Ten onrechte verwijst BROZE naar artikel 16 van de wet. Te dezen was de exploitatie van BROZE nog niet geopend op 7 oktober 1996, zodat er ook geen sprake kan zijn van "sluiting" van de handelsvestiging.
Bij nader inzien heeft het Hof van Beroep te Luik in haar arrest van 16 november 1995, voornoemd, gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om de opportuniteit van een stakingsbevel in bouwzaken te onderzoeken, wanneer zij verwees naar de voorbereidende werken om te stellen dat een stakingsbevel vanuit een preventief oogpunt dient te geschieden.
Er is te dezen geen sprake van onbevoegdheid van de overheid. De handelsvestiging van BROZE was nog niet geopend. Artikel 18 van de wet kan worden toegepast.
(C) OPPORTUNITEIT VAN DE MAATREGEL
BROZE roept sociale en economische motieven in om de opheffing te bekomen van het stakingsbevel, minstens voor de door de wet toegelaten oppervlakte.
De wet laat niet toe om af te zien van de toepassing van de wet "om economische en sociale motieven", ook niet in kort geding. Indien schade dreigt voor BROZE of de NV ZWIN, dan is deze enkel het gevolg van het nietrespecteren van het voorschrift voorafgaand aan het uitvoeren van het handelsvestigingsontwerp, machtig ging aan te vragen en te bekomen. Wie de bepalingen van de wet naast zich neerlegt, moet zelf de gevolgen daarvan dragen. Ook het feit reeds de opening van een klein handelszaak aan te kondigen of het reeds aanleggen van een stock met goederen bestemd voor de verkoop, getuigen van voorbarig handelen vanwege BROZE, en kunnen haar geen uitzondering verlenen voor de toepassing van de Handelsvestigingswet. De rechter kan bezwaarlijk toelaten dat inbreuk wordt gepleegd - zelfs voorlopig - op normen strafbaar gesteld door de wet.
NOPENS DE TUSSENKOMST VAN DE NV MAXI TOYS
De NV MAXI TOYS is een concurrent van BROZE en heeft een vordering tot staking ingeleid voor de voorzitter van de rechtbank van Koophandel wegens beweerde oneerlijke concurrentie door BROZE (zie supra).
De administratieve politie op de naleving van de wet dd. 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen komt toe aan de overheid.
Het onbreekt de NV MAXI TOYS aan de noodzakelijke hoedanigheid om tussen te komen in een procedure ingesteld door BROZE ex artikel 18 van de voornoemde wet.
De tussenkomst is ontoelaatbaar.
OM DEZE REDENEN;
Gezien de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
Rechtsprekende over het voorlopige, na tegenspraak;
Alle andere of strijdige besluiten verwerpend;
Voegen de zaken AR nrs 96/12476/A en 96/12477/A samen en zeggen dat ze samen worden behandeld en berecht.
Verklaren de tussenkomst van de NV MAXI TOYS ontoelaatbaar en laten de kosten die deze partij heeft veroorzaakt, begroot op 4.000 frank (rechtplegingsvergoeding) te haren laste.
Verklaren de vorderingen van de NV SPEELGOED BROZE & ZONEN en de NV ZWIN ontvankelijk doch ongegrond.
Veroordelen eisende partijen tot de kosten, voor de NV ZWIN begroot op 8.243 + 4.000 frank, voor de NV SPEELGOED BROZE & ZONEN op 8.243 + 4.000 frank, en voor de Belgische Staat op 4.000 frank.