Overeenkomstig artikel 19,3e,bis van de wet van 16 december 1851 betreffende voorrechten en hypotheken, ingevoegd bij artikel 49,1° van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, schept de verschuldigde vergoeding wegens beëindiging van de dienstbetrekking een algemeen voorrecht op roerende goederen. De na het vonnis van faillietverklaring verder lopende intresten gelden slechts voor schuldvorderingen, die door een bijzonder voorrecht beschermd zijn, wat in casu niet het geval is. (H.v.B. Gent, 3.2.1962 _ R.W. 1962-63,1486 _ Rb. v. K.Kortrijk 29.1.1955 _ R.W. 1955-56, 1054). De eerste rechter heeft derhalve ten onrechte de appellante q.q. veroordeeld tot de gerechtelijke intresten tot de dag van de betaling, daar ze opgehouden hebben te lopen op 16 juni 1972, datum van het faillissementsvonnis (A. Cloquet "Les Concordats et la faillite" Ces Novelles _ Droit commercial _ T. IV _ nr. 1704 p. 487 en nr. 1712 p. 489 _ P. Coppens "Examen de jurisprudence 1969 à 1974 Les Faillites et Concordats" R.C.J.B. 1974 nr. 76 p. 450).
La version intégrale et consolidée de ce texte n'est pas disponible.
Déjà enregistré ? Connectez-vous maintenant