Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 10, 19, 22 en 59 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

Date :
26-10-2022
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
11 pages
Section :
Législation
Source :
Numac 2022042522

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Artikel 1 Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Hoofdstuk 1. Digitalisering van de uitwisseling van gegevens tussen belastingplichtigen en de administratie
Artikel 2 In artikel 18, § 3, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 augustus 2004 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt het woord "schriftelijk" vervangen door de woorden "door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde";
  2° in het tweede lid wordt de zin "Het gemotiveerd schriftelijk verzoek moet worden ingediend bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert." vervangen als volgt "Het verzoek wordt gedaan door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.".

Artikel 3 In artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 2 van 19 december 2018 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden de woorden "stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde en" ingevoegd tussen de woorden "Wetboek," en de woorden "wordt onderworpen";
  2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
  " § 2. De aan de forfaitaire regeling onderworpen belastingplichtige die overeenkomstig artikel 56, § 4, eerste lid, van het Wetboek wenst te opteren voor de normale regeling van de belasting, stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daartoe in kennis door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. Die optie wordt uitgeoefend vóór 15 maart en heeft uitwerking vanaf 1 april van hetzelfde jaar.".

Artikel 4 In artikel 4, paragraaf 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "de in artikel 1, § 1, tweede lid, bedoelde dienst daarvan, vóór 1 juni, bij aangetekende brief in kennis" vervangen door de woorden "de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde";
  2° in het tweede lid worden de woorden "in het eerste lid bedoelde dienst in de loop van het laatste kwartaal maar vóór 15 december van het voorafgaande kalenderjaar. Die aanvraag wordt verricht bij aangetekende brief" vervangen door de woorden "administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde. Die aanvraag gebeurt door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde".

Artikel 5 In artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, worden de woorden "die ertoe gehouden is om door middel van die aangifte, in overeenstemming met het Wetboek of de uitvoeringsbesluiten ervan, bepaalde gegevens met betrekking tot zijn economische activiteit mee te delen" ingevoegd tussen de woorden "artikel 61, § 1, zesde lid, van het Wetboek," en de woorden "of die enkel nog door artikel 44 van het Wetboek vrijgestelde handelingen verricht".

Artikel 6 In artikel 4 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden de woorden "moet worden ingediend bij de bevoegde dienst van de administratie waaronder de indiener ressorteert" vervangen door de woorden "wordt ingediend door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1, 2 of 7bis";
  2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "bij de bevoegde dienst van de administratie waaronder de indiener ressorteert" vervangen door de woorden "door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1, 2 of 7bis";
  3° in de Franse tekst van paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "de la remise" vervangen door de woorden "du dépôt".

Artikel 7 Artikel 5 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 5. Voorafgaandelijk aan de eerste dienst waarvoor hij bij toepassing van artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek schuldenaar wordt van de belasting over de toegevoegde waarde, doet elke belastingplichtige bedoeld in artikel 53bis, § 2, van het Wetboek daarvan aangifte door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1 of 7bis.".

Artikel 8 In artikel 6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, wordt paragraaf 2 opgeheven.

Artikel 9 In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 19, van 29 juni 2014, met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2 worden de woorden "vóór 1 juni daarvan aangifte doen bij aangetekende brief bij het hoofd van het controlekantoor belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert" vervangen door de woorden "vóór 1 juni daarvan aangifte doen door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde";
  2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt:
  " § 3. De belastingplichtige onderworpen aan de normale belastingregeling of aan de forfaitaire regeling bedoeld in artikel 56 van het Wetboek, die wil genieten van de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 januari van het volgend jaar, kan daartoe een aanvraag indienen in de loop van het laatste kwartaal maar vóór 15 december van het lopend jaar, door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
  De in het eerste lid bedoelde aanvraag vermeldt ook het bedrag van de omzet van de eerste drie kwartalen van het lopende jaar, evenals een raming van de omzet van het vierde kwartaal.".

Artikel 10 In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert hiervan onmiddellijk in kennis bij een ter post aangetekende brief waarin hij in voorkomend geval aangeeft te opteren voor de forfaitaire regeling van de belasting in de mate dat de voorwaarden zijn vervuld om van die regeling te genieten" vervangen door de woorden "de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan onmiddellijk in kennis door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde";
  2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief gericht aan het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert. Die optie heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de brief wordt verzonden" vervangen door de woorden "door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. Die optie heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de aangifte is gedaan";
  3° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven aan het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert" vervangen door de woorden "kennis gegeven aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde".

Artikel 11 In artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 22, van 15 september 1970, met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 december 2021, worden de woorden "stelt de dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert binnen vijftien dagen schriftelijk in kennis" vervangen door de woorden "doet binnen vijftien dagen aangifte door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde".

Artikel 12 In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "door middel van een brief gericht aan het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert" vervangen door de woorden "door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. Die optie heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de aangifte is gedaan.";
  2° in het tweede lid worden de woorden "schriftelijk kennis worden gegeven aan het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de landbouwondernemer ressorteert" vervangen door de woorden "kennis worden gegeven aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d) van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde".

Hoofdstuk 2. Regeling van de verlegging van heffing inzake werk in onroerende staat voor belastingplichtigen gehouden tot de indiening van een periodieke btwaangifte
Artikel 13 In artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
  " § 1. In afwijking van artikel 51, § 1, 1°, van het Wetboek, voldoet de medecontractant van de in België gevestigde belastingplichtige die één van de in paragraaf 2 bedoelde handelingen verricht, de over die handeling verschuldigde belasting, wanneer hij zelf een belastingplichtige is gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte. Hij voldoet de belasting op de in paragraaf 4 bedoelde manier.
  De overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek voor btw-doeleinden geïdentificeerde medecontractant die niet gehouden is tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, brengt de dienstverrichter ervan op de hoogte dat hij de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet vervult wanneer hij aan laatstgenoemde zijn btw-identificatienummer meedeelt overeenkomstig artikel 53quater, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek.";
  2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt:
  " § 3. De door de in paragraaf 1 bedoelde dienstverrichter uitgereikte factuur en het dubbel dat hij bewaart, met betrekking tot de paragraaf 2 bedoelde handelingen, maken melding van het voorhanden zijn van de verschillende elementen die de toepassing van dit artikel rechtvaardigen en maken voor die handelingen geen melding van het tarief, noch van het bedrag van de verschuldigde belasting, maar bevatten de volgende vermelding wanneer de afnemer de in paragraaf 1, tweede lid bedoelde informatie niet heeft verstrekt:
  "Verlegging van heffing. Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de factuur, wordt de afnemer geacht te erkennen dat hij een belastingplichtige is gehouden tot de indiening van periodieke aangiften. Als die voorwaarde niet vervuld is, is de afnemer ten aanzien van die voorwaarde aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.".
  Behoudens samenspanning tussen de partijen, is de dienstverrichter ontslagen van de aansprakelijkheid ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde voorwaarde betreffende de hoedanigheid van de afnemer, wanneer de afnemer de factuur niet schriftelijk betwist.".

Hoofdstuk 3. Bijzondere regeling van de forfaitaire grondslagen voor kleine caféhouders
Artikel 14 In de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 2 van 19 december 2018 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde, wordt de categorie "Kleine caféhouders" ingevoegd tussen de categorie "Kappers" en de categorie "Kleinhandelaars in diverse textiel- en lederwaren".

Hoofdstuk 4. Recht op aftrek van de belasting volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan
Artikel 15 In afdeling V van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2019, wordt een artikel 18bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 18bis. § 1. Overeenkomstig artikel 46, § 2, eerste lid, van het Wetboek kan iedere belastingplichtige die in het kader van zijn economische activiteit ook andere handelingen verricht dan handelingen waarvoor op grond van artikel 45 van het Wetboek aanspraak op aftrek bestaat, in afwijking van afdeling IV, op grond van een voorafgaande kennisgeving aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, het recht op aftrek uitoefenen volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan.
  De belastingplichtige verstuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving uiterlijk vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak van het lopende kalenderjaar door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1, 2 of 7bis van koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
  De belastingplichtige die zijn economische activiteit aanvangt of zodanig wijzigt dat hij tegelijk ook andere handelingen verricht dan handelingen waarvoor op grond van artikel 45 van het Wetboek aanspraak op aftrek bestaat, verstuurt in afwijking van het tweede lid, de in het eerste lid bedoelde kennisgeving volgens dezelfde modaliteiten vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak dat volgt op de aanvang of de wijziging van zijn activiteit.
  De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking voor een onbepaalde duur vanaf 1 januari van het betrokken kalenderjaar of, in het in het derde lid bedoelde geval, vanaf de eerste dag van de aangifteperiode volgend op de aanvang of wijziging van zijn activiteit. De belastingplichtige kan ten vroegste op 31 december van het derde jaar dat volgt op de datum van uitwerking van die kennisgeving terug zijn recht op aftrek uitoefenen volgens het in artikel 46, § 1, van het Wetboek bedoelde algemeen verhoudingsgetal, door middel van de in paragraaf 4 bedoelde kennisgeving.
  § 2. De belastingplichtige die de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving doet, deelt bovendien de volgende gegevens mee bij de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot het eerste kwartaal of één van de eerste drie maanden van het lopende kalenderjaar:
  1° het in artikel 15, tweede lid, bedoelde definitieve algemene verhoudingsgetal van het voorafgaande kalenderjaar;
  2° het aandeel, uitgedrukt in procenten, overeenkomstig de door de belastingplichtige op het moment van de kennisgeving gehanteerde criteria, van de aan de belastingplichtige in rekening gebrachte belasting op de handelingen die:
  a) uitsluitend worden gebruikt voor de bedrijfsafdeling of de bedrijfsafdelingen waarvan de handelingen volledig recht op aftrek verlenen;
  b) uitsluitend worden gebruikt voor de bedrijfsafdeling of de bedrijfsafdelingen waarvan de handelingen geen recht op aftrek verlenen;
  c) tegelijkertijd worden gebruikt voor de onder a) en b) vermelde bedrijfsafdelingen;
  3° één of meerdere bijzondere verhoudingsgetallen die van toepassing zijn op de in de bepaling onder 2°, c), bedoelde handelingen en, bij toepassing van meerdere bijzondere verhoudingsgetallen, het globale resultaat van de toepassing van die bijzondere verhoudingsgetallen op de aan de belastingplichtige in rekening gebrachte belasting op de handelingen die tegelijkertijd worden gebruikt voor de onder de bepaling onder 2°, a) en b) vermelde bedrijfsafdelingen.
  § 3. De belastingplichtige die nalaat de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving of de in paragraaf 2 bedoelde mededeling te doen, kan het recht op aftrek niet uitoefenen volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan vóór 1 januari van het volgende kalenderjaar en op voorwaarde dat hij vooraf een kennisgeving heeft verstuurd overeenkomstig paragraaf 1, lid 1 en 2.
  § 4. De in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige die de aftrek volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan wenst te beëindigen, stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis door een voorafgaande kennisgeving te versturen overeenkomstig de in paragraaf 1 vastgestelde modaliteiten. De beëindiging gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op deze kennisgeving.
  De kennisgeving bedoeld in het eerste lid wordt niet verstuurd wanneer:
  1° uit de verklaring bedoeld in artikel 2, eerste lid of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, blijkt dat de belastingplichtige in de uitoefening van zijn economische activiteit uitsluitend handelingen verricht die recht op aftrek verlenen op grond van artikel 45 van het Wetboek dan wel uitsluitend handelingen die geen recht op aftrek verlenen;
  2° uit de in artikel 3 of 7bis van hetzelfde besluit bedoelde aangifte blijkt dat de belastingplichtige iedere economische activiteit die hem de hoedanigheid van belastingplichtige verleent, heeft beëindigd.
  In de in het tweede lid bedoelde gevallen houdt de belastingplichtige op de aftrek uit te oefenen volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan vanaf de wijziging of stopzetting van zijn activiteit.
  § 5. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde bevestigt de ontvangst van de in de paragrafen 1 en 4 bedoelde kennisgevingen. Deze ontvangstbevestiging bevat, afhankelijk van het geval, de volgende gegevens:
  1° de identificatiegegevens van de belastingplichtige;
  2° de datum van aanvang en, in voorkomend geval, de datum van beëindiging van de aftrekregeling volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan.
  § 6. Wanneer de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde op grond van de haar voorgelegde feiten of de door haar verzamelde informatie van mening is dat de uitoefening door de belastingplichtige van zijn recht op aftrek volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan, niet of niet meer met de werkelijkheid overeenstemt, deelt zij de belastingplichtige via een gemotiveerde beslissing de redenen voor haar weigering mee. In dat verband kan zij aan de belastingplichtige desgevallend voorstellen om die aftrekregeling te behouden mits toepassing van andere criteria dan degene die door de belastingplichtige werden gebruikt voor de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving.
  De in het eerste lid bedoelde weigeringsbeslissing wordt meegedeeld ten laatste op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving uitwerking heeft gehad en heeft uitwerking voor onbepaalde termijn vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving is verricht.
  De belastingplichtige aan wie de in het eerste lid bedoelde weigeringsbeslissing ter kennis werd gebracht, kan, wanneer hij, desgevallend, de door de administratie in haar weigeringsbeslissing voorgestelde criteria niet toepast, ten vroegste opnieuw een in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving doen in het kalenderjaar dat volgt op de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
  De afwezigheid van enige weigeringsbeslissing van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde binnen de in het tweede lid bedoelde termijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor die administratie om de correcte toepassing door de belastingplichtige van de bepalingen van het Wetboek en de uitvoeringsbesluiten daarvan, en in het bijzonder de uitoefening door laatstgenoemde van zijn recht op aftrek, te controleren.
  § 7. De belastingplichtige die op 31 december 2022 de aftrek toepast volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan, stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis vóór 1 juli 2023, overeenkomstig de in paragrafen 1 en 2 bepaalde modaliteiten.
  De in het eerste lid bedoelde informatie wordt, voor de toepassing van dit artikel, gelijkgesteld met de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving.".

Artikel 16 In afdeling V van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2019, wordt een artikel 18ter ingevoegd, luidende:
  "Art. 18ter. § 1. Overeenkomstig artikel 46, § 2, tweede lid, van het Wetboek, kan de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de in afdeling IV bedoelde belastingplichtige ressorteert bij een met redenen omklede beslissing verplichten de aftrek toe te passen volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan, wanneer de toepassing van het in artikel 12 bedoelde algemeen verhoudingsgetal voor de toepassing van de aftrek leidt tot ongelijkheden bij de toepassing van de belasting, wanneer:
  1° de economische activiteit een afdeling met recht op aftrek en een afdeling zonder recht op aftrek omvat die duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, in het bijzonder wanneer voor elke afdeling een afzonderlijke boekhouding wordt gevoerd;
  2° de belastingplichtige, op het tijdstip waarop hij goederen of diensten verkrijgt, kan bepalen voor welke afdeling van zijn economische activiteit de goederen of diensten uitsluitend zijn bestemd;
  3° het in artikel 12 bedoelde algemeen verhoudingsgetal niet kan worden toegepast omdat het moeilijk of onmogelijk is de noemer te bepalen van de breuk waaruit dit verhoudingsgetal wordt afgeleid.
  § 2. Wanneer de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde beslist de belastingplichtige te verplichten de aftrek toe te passen volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan, stelt zij de belastingplichtige bij aangetekende zending van haar besluit in kennis.
  Die beslissing vermeldt de feitelijke gegevens die de beslissing rechtvaardigen, inzonderheid de in paragraaf 1 bedoelde omstandigheid of omstandigheden, alsmede de datum waarop ze uitwerking heeft.
  Die beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin de kennisgeving van deze beslissing heeft plaatsgevonden.
  Die beslissing kan uitwerking hebben vóór de in het derde lid bedoelde datum wanneer blijkt dat de gegevens die door de belastingplichtige zijn meegedeeld in de aangiften bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2, eerste lid of 7bis, van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde of in de aangiften bedoeld in de artikelen 2, § 2 en 4, § 1, van koninklijk besluit nr. 55 van 9 maart 2007 met betrekking tot de regeling voor belastingplichtigen die een btw-eenheid vormen, onjuist zijn.
  § 3. De minister van Financiën is gemachtigd, in de in paragraaf 1 bedoelde gevallen, een bedrijfssector of een bepaalde groep belastingplichtigen door middel van een circulaire te verplichten de aftrek toe te passen volgens het werkelijk gebruik van alle of een deel van de goederen en diensten.".

Hoofdstuk 5. Onttrekkingen van voedingsmiddelen met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden
Artikel 17 In artikel 3, eerste lid, 2°, a), van het koninklijk besluit nr. 59 van 18 mei 2020 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en de onttrekking voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft, wordt het woord "vijf" vervangen door het woord "vijftien".

Hoofdstuk 6. Technische wijzigingen in de nationale regelgeving
Artikel 18 In artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, worden de woorden "artikel 18, § 1, tweede lid, 1° " telkens vervangen door de woorden "artikel 1, § 22".

Artikel 19 In artikel 81, § 2, eerste lid, 3°, d), van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2021, worden de woorden ", XXXVIII" opgeheven.

Artikel 20 In artikel 2, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 april 2009, worden de woorden "het tweede lid" vervangen door de woorden "het derde lid".

Artikel 21 Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de publicatie van het besluit in het Belgisch Staatsblad.
  In afwijking van het eerste lid, treden hoofdstukken 2 en 4 in werking op 1 januari 2023.

Artikel 22 De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.