Paritair Comité voor de voedingsnijverheid. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 1995. - Toekenning van het brugpensioen op 55 jaar aan de werklieden en werksters van de industriële en ambachtelijke bakkerijen, de kleinbanketbakkerijen, de ambachtelijke roomijsfabrikanten en suikerbakkers en de consumptiesalons bij een ambachtelijke banketbakkerij .
- Section :
- Législation
- Source :
- Numac 1995051755
Texte original :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied
Artikel 1 (Zie nota onder TITEL) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen die tot de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid behoren, en die bijdrageplichtig zijn aan het "Waarborg- en Sociaal Fonds van de industriële en kleinbakkerij en kleinbanketbakkerij".
Zijn bijgevolg uitgesloten van het toepassingsgebied, de werkgevers die in de onmogelijkheid verkeren de bijdragen aan het fonds te betalen ten gevolge van een sluiting van de onderneming aangezien de waarborg van betaling van de bijkomende vergoeding dan wordt verzekerd door het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van de onderneming ontslagen werknemers ingevolge artikel 2 van de wet van 30 juni 1967.
Hoofdstuk 2. Beschikkingen
Artikel 2 (Zie nota onder TITEL) De aanvullende vergoeding ingesteld in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen wordt toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werklieden en werksters met een leeftijd van 55 jaar of meer, die tewerkgesteld zijn krachtens een arbeidsovereenkomst voor werklieden of werksters en die ontslagen worden om een andere reden dan een dringende reden.
Artikel 3 (Zie nota onder TITEL) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is uitsluitend van toepassing op de werklieden en werksters die de ouderdom van 55 jaar of meer bereiken en die een beroepsloopbaan van tien jaar in het bedrijf of de sector van de voedingsnijverheid hebben en die voldoen aan de wettelijk gestelde anciënniteitsvoorwaarden om het statuut van bruggepensioneerden te kunnen bekomen.
Artikel 4 (Zie nota onder TITEL) Onder voorbehoud van de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, moet het ontslag waarvan sprake in artikel 2, het gevolg zijn van een initiatief van de werkgever en/of de vraag kan uitgaan van de werknemer. Partijen zullen rekening houden met de arbeidsorganisatorische omstandigheden. Voor de ondernemingen die tien werknemers en minder tewerkstellen gaat het ontslag uitsluitend uit van de werkgever.
Artikel 5 (Zie nota onder TITEL) Overeenkomstig artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen wordt de verplichting van de werkgevers tot betaling van de aanvullende vergoeding voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 overgedragen aan het Waarborg en Sociaal Fonds van de industriële en kleinbakkerij en kleinbanketbakkerij.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding waarvan sprake in dit artikel is de aanvullende vergoeding van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17.
De raad van beheer van het Waarborg- en Sociaal Fonds van de industriële en kleinbakkerij en kleinbanketbakkerij legt de administratieve richtlijnen vast met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.
Artikel 6 (Zie nota onder TITEL) Overeenkomstig de wettelijke bepalingen is de vervanging van de bruggepensioneerde verplicht. De sancties, onder welke vorm ook, die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen inzake brugpensioen blijven volledig ten laste van de individuele ondernemingen.
De vervanging van de bruggepensioneerde werkman of werkster zal in principe gebeuren door een werkman of werkster. De afwijking op deze bepaling wordt toegelicht voor de ondernemingsraad.
Artikel 7 (Zie nota onder TITEL) Het sociaal fonds zal de financiële lasten dragen van de capitatieve maandelijkse bijdragen ingevoerd door de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en door de programmawet van 22 december 1989 en door de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling en dit krachtens deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 8 (Zie nota onder TITEL) De werkgever die een bruggepensioneerde werknemer in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt, kan aanspraak maken op een maximumpremie van 100 000 F ten laste van het "Instituut voor professionele vorming voor de voedingsnijverheid". Deze premie wordt in twee schijven uitbetaald : 50 000 F het jaar van de vervanging; 50 000 F het daaropvolgende jaar. Het "Instituut voor professionele vorming" zal via een werkmethode een systeem ontwikkelen om de correcte premie te bepalen.
Artikel 9 (Zie nota onder TITEL) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor een bepaalde tijd van twee jaar. Zij heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1996.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 februari 1996.
(Voor het KB, zie %%1996-02-13/40%%).
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Artikel 1 (Zie nota onder TITEL) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen die tot de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid behoren, en die bijdrageplichtig zijn aan het "Waarborg- en Sociaal Fonds van de industriële en kleinbakkerij en kleinbanketbakkerij".
Zijn bijgevolg uitgesloten van het toepassingsgebied, de werkgevers die in de onmogelijkheid verkeren de bijdragen aan het fonds te betalen ten gevolge van een sluiting van de onderneming aangezien de waarborg van betaling van de bijkomende vergoeding dan wordt verzekerd door het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van de onderneming ontslagen werknemers ingevolge artikel 2 van de wet van 30 juni 1967.
Hoofdstuk 2. Beschikkingen
Artikel 2 (Zie nota onder TITEL) De aanvullende vergoeding ingesteld in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen wordt toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werklieden en werksters met een leeftijd van 55 jaar of meer, die tewerkgesteld zijn krachtens een arbeidsovereenkomst voor werklieden of werksters en die ontslagen worden om een andere reden dan een dringende reden.
Artikel 3 (Zie nota onder TITEL) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is uitsluitend van toepassing op de werklieden en werksters die de ouderdom van 55 jaar of meer bereiken en die een beroepsloopbaan van tien jaar in het bedrijf of de sector van de voedingsnijverheid hebben en die voldoen aan de wettelijk gestelde anciënniteitsvoorwaarden om het statuut van bruggepensioneerden te kunnen bekomen.
Artikel 4 (Zie nota onder TITEL) Onder voorbehoud van de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, moet het ontslag waarvan sprake in artikel 2, het gevolg zijn van een initiatief van de werkgever en/of de vraag kan uitgaan van de werknemer. Partijen zullen rekening houden met de arbeidsorganisatorische omstandigheden. Voor de ondernemingen die tien werknemers en minder tewerkstellen gaat het ontslag uitsluitend uit van de werkgever.
Artikel 5 (Zie nota onder TITEL) Overeenkomstig artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen wordt de verplichting van de werkgevers tot betaling van de aanvullende vergoeding voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 overgedragen aan het Waarborg en Sociaal Fonds van de industriële en kleinbakkerij en kleinbanketbakkerij.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding waarvan sprake in dit artikel is de aanvullende vergoeding van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17.
De raad van beheer van het Waarborg- en Sociaal Fonds van de industriële en kleinbakkerij en kleinbanketbakkerij legt de administratieve richtlijnen vast met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.
Artikel 6 (Zie nota onder TITEL) Overeenkomstig de wettelijke bepalingen is de vervanging van de bruggepensioneerde verplicht. De sancties, onder welke vorm ook, die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen inzake brugpensioen blijven volledig ten laste van de individuele ondernemingen.
De vervanging van de bruggepensioneerde werkman of werkster zal in principe gebeuren door een werkman of werkster. De afwijking op deze bepaling wordt toegelicht voor de ondernemingsraad.
Artikel 7 (Zie nota onder TITEL) Het sociaal fonds zal de financiële lasten dragen van de capitatieve maandelijkse bijdragen ingevoerd door de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en door de programmawet van 22 december 1989 en door de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling en dit krachtens deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 8 (Zie nota onder TITEL) De werkgever die een bruggepensioneerde werknemer in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt, kan aanspraak maken op een maximumpremie van 100 000 F ten laste van het "Instituut voor professionele vorming voor de voedingsnijverheid". Deze premie wordt in twee schijven uitbetaald : 50 000 F het jaar van de vervanging; 50 000 F het daaropvolgende jaar. Het "Instituut voor professionele vorming" zal via een werkmethode een systeem ontwikkelen om de correcte premie te bepalen.
Artikel 9 (Zie nota onder TITEL) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor een bepaalde tijd van twee jaar. Zij heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1996.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 februari 1996.
(Voor het KB, zie %%1996-02-13/40%%).
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET