Paritair Subcomité voor het bedrijf der grint- en zandgroeven welke in openlucht geëxploiteerd worden in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 januari 1993. - Arbeidsvoorwaarden in de grinten zandexploitaties, de witzandexploitaties uitgezonderd .
- Section :
- Législation
- Source :
- Numac 1993010852
Texte original :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1 Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de grint- en zandgroeven welke in openlucht geëxploiteerd worden in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg, de witzandexploitaties uitgezonderd.
Met "werklieden" worden de werklieden en werksters bedoeld.
II. - Lonen.
Artikel 2 De minimumuurlonen alsmede de effectieve uurlonen worden verhoogd met 5 F per uur op 1 januari 1993, 5 F per uur op 1 januari 1994 en 2 F per uur op 1 juli 1994. Hierdoor worden de basisuurlonen van de meerderjarige werklieden op 1 januari 1993 op basis van een wekelijkse arbeidsduur van 40 uren vastgesteld als volgt:
Categorie I, handlangers 339,44 F
Categorie IA, handlangers 344,37 F
Categorie II, geoefenden 349,35 F
Categorie III, vaklieden 359,20 F
Categorie IV, ploegbazen 369,19 N
Artikel 3 De lonen van de jongere werklieden worden, naargelang van hun leeftijd, vastgesteld op de hierna vermelde percentages van het loon van de meerderjarige werklieden van de categorie waartoe ze behoren:
vanaf 18 jaar: 85 pct.
vanaf 19 jaar: 95 pct.
vanaf 20 jaar: 100 pct.
Nochtans genieten de jongere werklieden die in het bezit zijn van een diploma A3 en/of B2 vanaf 19 jaar 100 pct. van het loon van de meerderjarige werklieden.
III. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Artikel 4 De in artikel 2 vastgestelde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 5 De in artikel 2 vastgestelde lonen stemmen overeen met het indexcijfer 113,15.
Telkens wanneer het vorig indexcijfer met 2 pct. stijgt of daalt, worden de laatst uitbetaalde lonen met 2 pct. verhoogd of verlaagd.
De loonsverlaging welke uit een daling van het indexcijfer voortvloeit wordt slechts toegepast, wanneer het indexcijfer daalt met een halve schijf beneden de waarde welke de verhoging veroorzaakte.
De indexcijfers die een loonsverhoging tot gevolg hebben zijn als volgt vastgesteld:
113,15 - 115,41 - 117,72 - 120,07 ...
De indexcijfers die een loonsverlaging tot gevolg hebben zijn als volgt vastgesteld:
108,75 - 110,93 ...
Artikel 6 De loonswijzigingen voortvloeiend uit de toepassing van artikel 5 gaan in de eerste dag van de maand volgend op die waarvan het indexcijfer aanleiding geeft tot aanpassing van de lonen.
IV. - Ploegenpremie.
Artikel 7 Er wordt vanaf 1 januari 1993, in de ondernemingen waar men in ploegen werkt, een ploegenpremie toegekend berekend op het minimumuurloon van categorie 1 van:
4 pct. voor de morgenploeg;
5,5 pct. voor de namiddagploeg;
10 pct. voor de nachtploeg.
Alleen het werk dat niet aanvangt tussen 7 en 9 uur geldt als ploegwerk, tenzij een andere arbeidsregeling ingevolge bepaalde omstandigheden wordt toegepast op verzoek van de werklieden. Indien de arbeidsprestaties vóór 7 uur aanvangen en aanleiding geven tot betaling van een supplement voor overwerk is er evenmin aanleiding tot betaling van de ploegenpremie.
V. - Zaterdagwerk.
Artikel 8 Voor het werk op zaterdag ontvangen de werklieden een bijkomende premie die gelijk is aan een derde van het basisuurloon per uur prestatie.
VI. - Eindejaarspremie.
Artikel 9 Het bedrag van de eindejaarspremie dat uiterlijk op 25 december van het lopende jaar dient uitbetaald te worden wordt vastgesteld als volgt:
a) een maand loon voor een dienstanciënniteit van meer dan een jaar;
b) twee weken loon voor een dienstanciënniteit van zes maanden tot een jaar;
c) een twaalfde van een weekloon per begonnen maand, voor een dienstanciënniteit van minder dan zes maanden.
Artikel 10 Hebben recht op een eindejaarspremie de werklieden die: a) op 30 november ingeschreven zijn in het personeelsregister van de onderneming;
b) tijdens de periode van twaalf maanden die 30 november voorafgaat ten minste vijfenzeventig dagen gewerkt hebben in een arbeidsregeling van zes dagen per week of vijfenzestig dagen in een arbeidstijdsregeling van vijf dagen per week;
c) op 30 november geen ontslag hebben genomen.
Artikel 11 Hebben recht op een twaalfde van de eindejaarspremie per gewerkte maand:
- de werklieden die hun dienstplicht vervullen;
- de werklieden die gepensioneerd werden in de loop van de in artikel 10, lid b, bepaalde periode;
- de rechtverkrijgenden van de werklieden die in de loop van de in artikel 10, lid b, bepaalde periode overleden zijn;
- de werklieden die wegens economische oorzaken werden ontslagen tijdens de in artikel 10, lid b, bepaalde periode;
- de werklieden die aangenomen zijn voor een bepaalde duur. Een begonnen maand wordt beschouwd als een gepresteerde maand.
Artikel 12 Eventuele klachten betreffende de toepassing van de artikelen 9 tot 11 kunnen op verzoek van de betrokken partijen voorgelegd worden aan het bevoegd paritair comité, dat als verzoeningscomité zetelt.
VII. - Dienstjarenpremie.
Artikel 13 De werklieden die in de loop van het dienstjaar vijf jaar dienst tellen, hebben recht op een dienstjarenpremie van 1 025 F.
Dit bedrag wordt vanaf het zesde dienstjaar verhoogd met 225 F per bijkomend dienstjaar, inclusief interimperiode, zo deze op een ononderbroken periode slaat.
De arbeider die in de loop van het kalenderjaar om eender welke reden uit dienst treedt heeft per gepresteerde maand recht op 1/12e van de dienstjarenpremie.
Voor wat de arbeiders betreft die tijdens de eerste helft van het dienstjaar uit dienst zijn getreden geeft bovenstaande regeling onmiddellijk aanleiding tot uitbetaling.
De betaling van deze dienstjarenpremie geschiedt samen met de afrekening van het loon voor de maand juli van het lopende dienstjaar.
VIII. - Syndicale premie.
Artikel 14 De werklieden, welke de hierna vastgestelde voorwaarden vervullen ontvangen voor de kalenderjaren 1993 en 1994 een syndicale premie van 3 500 F per jaar.
De bruggepensioneerden, die de hierna vastgestelde voorwaarden vervullen, ontvangen voor de kalenderjaren 1993 en 1994, een syndicale premie van 2 000 F per jaar
Hebben recht op de syndicale premie, de werklieden die gedurende het betrokken jaar ingeschreven zijn geweest in het personeelsregister van een in artikel 1 bedoelde onderneming, evenals de bruggepensioneerden, en die terzelfdertijd lid zijn geweest van een van de interprofessionele werknemersorganisaties, die op nationaal vlak verbonden zijn.
De rechthebbenden die aan deze voorwaarden niet voldoen gedurende het gehele jaar, ontvangen één twaalfde van de syndicale premie per maand tijdens dewelke zij voldoen aan voornoemde voorwaarden.
Artikel 15 De werkgevers overhandigen aan de rechthebbenden een kaart in drievoud waarop zij vermelden:
a) de naam en het adres van de onderneming;
b) de naam en het adres van de betrokken rechthebbende;
c) het aantal in aanmerking te nemen maanden gedurende het jaar.
Terzelfdertijd stort de werkgever een bedrag gelijk aan de in artikel 14 vastgestelde premie per in het personeelsregister ingeschreven werkman en per bruggepensioneerde aan het "Sociaal Fonds voor de grint- en zandgroeven" (rekening nr. 001-1862473-52), Maasdijk z.n. te 3650 DilsenRotem.
De rechthebbenden overhandigen hun kaart aan hun vakbond.
De vakbond vermeldt op de hem overhandigde kaarten de duur van het lidmaatschap van het betrokken lid bij de vakbond gedurende het dienstjaar.
De vakbond zendt de ingevulde kaarten aan het "Sociaal Fonds voor de grinten zandgroeven".
Na ontvangst van de kaarten stort het "Sociaal Fonds voor de grint- en zandgroeven" de syndicale premie aan de rechthebbenden.IX. - Bestaanszekerheid.
Artikel 16 De werklieden hebben recht op een bestaanszekerheidsuitkering van 275 F per dag vanaf 1 januari 1993, wanneer ze door de werkgever tijdelijk werkloos worden gesteld. De dagen welke recht geven op bestaanszekerheid worden gelijkgesteld met gewerkte dagen voor de berekening van het vakantiegeld.
In geval van werkloosheid wegens slecht weer, wordt voormeld bedrag verhoogd met 302 F per dag.
De betaling van de bestaanszekerheidsuitkering gebeurt op de normale dagen van de loonsuitbetaling.
Artikel 17 In geval van tijdelijke werkloosheid zal de invoering van een beurtregeling besproken worden op het vlak van de onderneming.
X. - Vervoerkosten.
Artikel 18 Onverminderd de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1975, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 7 mei 1975, ontvangen de werklieden, om het even welke vervoermiddelen zij gebruiken, een bedrag gelijk aan minstens 50 pct. van de prijs van een sociaal abonnement (treinkaart) 2e klas voor de afgelegde afstand langs de weg, tussen de woonplaats en de werkplaats, dit overeenkomstig de van toepassing zijnde tabellen gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.
XI. - Brugpensioen.
Artikel 19 In toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1987 betreffende het conventioneel brugpensioen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 2 februari 1988 (Belgisch Staatsblad van 20 februari 1988), verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 december 1988, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 14 augustus 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1989), verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 februari 1991, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 september 1991 (Belgisch Staatsblad van 5 november 1991), en voor de jaren 1993 en 1994 verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 januari 1993, wordt van de werkgeversbijdrage aan het "Sociaal Fonds voor de grint- en zandgroeven", zoals vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 december 1988, een gedeelte gelijk aan 0,75 pct. van de onbegrensde brutolonen, met uitzondering van de werkingskosten van het sociaal fonds, uitsluitend aangewend voor de financiering van de bijkomende vergoeding (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad).
XII. - Tewerkstelling van risicogroepen onder de werkzoekenden.
Artikel 20 Bij brugpensioen zal het vervangingsengagement worden ingevuld met personen behorende tot de risicogroepen zoals omschreven bij artikel 173 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.
Artikel 21 <CAO 1993-09-21/37, Art. 1, 002; En vigueur : 01-01-1993> Van de werkgeversbijdrage aan het "Sociaal Fonds voor de grinten zandgroeven", wordt tijdens de jaren 1993 en 1994 een gedeelte gelijk aan 0,15 pct. van de onbegrensde brutolonen uitsluitend aangewend voor de financiering van het bij artikel 20 bepaalde.
XIII. - Bevordering van de werkgelegenheid.
Artikel 22 De bepalingen inzake "aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling" en "bevordering van de werkgelegenheid", zoals vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomsten voor de jaren 1983-1984 en 1985-1986 en verlengd voor de jaren 1987-1988 en 1989-1990 en 1991-1992, worden geconsolideerd voor de duur van deze overeenkomst.
XIV. - Carensdag.
Artikel 23 De niet-betaalde carensdag voor ziekten die meer dan 7 kalenderdagen duren wordt voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet toegepast.
XV. - Geldigheid.
Artikel 24 Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1993 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1994.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 september 1994.
(Voor het KB, zie %%1994-09-15/79%%)
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Artikel 1 Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de grint- en zandgroeven welke in openlucht geëxploiteerd worden in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg, de witzandexploitaties uitgezonderd.
Met "werklieden" worden de werklieden en werksters bedoeld.
II. - Lonen.
Artikel 2 De minimumuurlonen alsmede de effectieve uurlonen worden verhoogd met 5 F per uur op 1 januari 1993, 5 F per uur op 1 januari 1994 en 2 F per uur op 1 juli 1994. Hierdoor worden de basisuurlonen van de meerderjarige werklieden op 1 januari 1993 op basis van een wekelijkse arbeidsduur van 40 uren vastgesteld als volgt:
Categorie I, handlangers 339,44 F
Categorie IA, handlangers 344,37 F
Categorie II, geoefenden 349,35 F
Categorie III, vaklieden 359,20 F
Categorie IV, ploegbazen 369,19 N
Artikel 3 De lonen van de jongere werklieden worden, naargelang van hun leeftijd, vastgesteld op de hierna vermelde percentages van het loon van de meerderjarige werklieden van de categorie waartoe ze behoren:
vanaf 18 jaar: 85 pct.
vanaf 19 jaar: 95 pct.
vanaf 20 jaar: 100 pct.
Nochtans genieten de jongere werklieden die in het bezit zijn van een diploma A3 en/of B2 vanaf 19 jaar 100 pct. van het loon van de meerderjarige werklieden.
III. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Artikel 4 De in artikel 2 vastgestelde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 5 De in artikel 2 vastgestelde lonen stemmen overeen met het indexcijfer 113,15.
Telkens wanneer het vorig indexcijfer met 2 pct. stijgt of daalt, worden de laatst uitbetaalde lonen met 2 pct. verhoogd of verlaagd.
De loonsverlaging welke uit een daling van het indexcijfer voortvloeit wordt slechts toegepast, wanneer het indexcijfer daalt met een halve schijf beneden de waarde welke de verhoging veroorzaakte.
De indexcijfers die een loonsverhoging tot gevolg hebben zijn als volgt vastgesteld:
113,15 - 115,41 - 117,72 - 120,07 ...
De indexcijfers die een loonsverlaging tot gevolg hebben zijn als volgt vastgesteld:
108,75 - 110,93 ...
Artikel 6 De loonswijzigingen voortvloeiend uit de toepassing van artikel 5 gaan in de eerste dag van de maand volgend op die waarvan het indexcijfer aanleiding geeft tot aanpassing van de lonen.
IV. - Ploegenpremie.
Artikel 7 Er wordt vanaf 1 januari 1993, in de ondernemingen waar men in ploegen werkt, een ploegenpremie toegekend berekend op het minimumuurloon van categorie 1 van:
4 pct. voor de morgenploeg;
5,5 pct. voor de namiddagploeg;
10 pct. voor de nachtploeg.
Alleen het werk dat niet aanvangt tussen 7 en 9 uur geldt als ploegwerk, tenzij een andere arbeidsregeling ingevolge bepaalde omstandigheden wordt toegepast op verzoek van de werklieden. Indien de arbeidsprestaties vóór 7 uur aanvangen en aanleiding geven tot betaling van een supplement voor overwerk is er evenmin aanleiding tot betaling van de ploegenpremie.
V. - Zaterdagwerk.
Artikel 8 Voor het werk op zaterdag ontvangen de werklieden een bijkomende premie die gelijk is aan een derde van het basisuurloon per uur prestatie.
VI. - Eindejaarspremie.
Artikel 9 Het bedrag van de eindejaarspremie dat uiterlijk op 25 december van het lopende jaar dient uitbetaald te worden wordt vastgesteld als volgt:
a) een maand loon voor een dienstanciënniteit van meer dan een jaar;
b) twee weken loon voor een dienstanciënniteit van zes maanden tot een jaar;
c) een twaalfde van een weekloon per begonnen maand, voor een dienstanciënniteit van minder dan zes maanden.
Artikel 10 Hebben recht op een eindejaarspremie de werklieden die: a) op 30 november ingeschreven zijn in het personeelsregister van de onderneming;
b) tijdens de periode van twaalf maanden die 30 november voorafgaat ten minste vijfenzeventig dagen gewerkt hebben in een arbeidsregeling van zes dagen per week of vijfenzestig dagen in een arbeidstijdsregeling van vijf dagen per week;
c) op 30 november geen ontslag hebben genomen.
Artikel 11 Hebben recht op een twaalfde van de eindejaarspremie per gewerkte maand:
- de werklieden die hun dienstplicht vervullen;
- de werklieden die gepensioneerd werden in de loop van de in artikel 10, lid b, bepaalde periode;
- de rechtverkrijgenden van de werklieden die in de loop van de in artikel 10, lid b, bepaalde periode overleden zijn;
- de werklieden die wegens economische oorzaken werden ontslagen tijdens de in artikel 10, lid b, bepaalde periode;
- de werklieden die aangenomen zijn voor een bepaalde duur. Een begonnen maand wordt beschouwd als een gepresteerde maand.
Artikel 12 Eventuele klachten betreffende de toepassing van de artikelen 9 tot 11 kunnen op verzoek van de betrokken partijen voorgelegd worden aan het bevoegd paritair comité, dat als verzoeningscomité zetelt.
VII. - Dienstjarenpremie.
Artikel 13 De werklieden die in de loop van het dienstjaar vijf jaar dienst tellen, hebben recht op een dienstjarenpremie van 1 025 F.
Dit bedrag wordt vanaf het zesde dienstjaar verhoogd met 225 F per bijkomend dienstjaar, inclusief interimperiode, zo deze op een ononderbroken periode slaat.
De arbeider die in de loop van het kalenderjaar om eender welke reden uit dienst treedt heeft per gepresteerde maand recht op 1/12e van de dienstjarenpremie.
Voor wat de arbeiders betreft die tijdens de eerste helft van het dienstjaar uit dienst zijn getreden geeft bovenstaande regeling onmiddellijk aanleiding tot uitbetaling.
De betaling van deze dienstjarenpremie geschiedt samen met de afrekening van het loon voor de maand juli van het lopende dienstjaar.
VIII. - Syndicale premie.
Artikel 14 De werklieden, welke de hierna vastgestelde voorwaarden vervullen ontvangen voor de kalenderjaren 1993 en 1994 een syndicale premie van 3 500 F per jaar.
De bruggepensioneerden, die de hierna vastgestelde voorwaarden vervullen, ontvangen voor de kalenderjaren 1993 en 1994, een syndicale premie van 2 000 F per jaar
Hebben recht op de syndicale premie, de werklieden die gedurende het betrokken jaar ingeschreven zijn geweest in het personeelsregister van een in artikel 1 bedoelde onderneming, evenals de bruggepensioneerden, en die terzelfdertijd lid zijn geweest van een van de interprofessionele werknemersorganisaties, die op nationaal vlak verbonden zijn.
De rechthebbenden die aan deze voorwaarden niet voldoen gedurende het gehele jaar, ontvangen één twaalfde van de syndicale premie per maand tijdens dewelke zij voldoen aan voornoemde voorwaarden.
Artikel 15 De werkgevers overhandigen aan de rechthebbenden een kaart in drievoud waarop zij vermelden:
a) de naam en het adres van de onderneming;
b) de naam en het adres van de betrokken rechthebbende;
c) het aantal in aanmerking te nemen maanden gedurende het jaar.
Terzelfdertijd stort de werkgever een bedrag gelijk aan de in artikel 14 vastgestelde premie per in het personeelsregister ingeschreven werkman en per bruggepensioneerde aan het "Sociaal Fonds voor de grint- en zandgroeven" (rekening nr. 001-1862473-52), Maasdijk z.n. te 3650 DilsenRotem.
De rechthebbenden overhandigen hun kaart aan hun vakbond.
De vakbond vermeldt op de hem overhandigde kaarten de duur van het lidmaatschap van het betrokken lid bij de vakbond gedurende het dienstjaar.
De vakbond zendt de ingevulde kaarten aan het "Sociaal Fonds voor de grinten zandgroeven".
Na ontvangst van de kaarten stort het "Sociaal Fonds voor de grint- en zandgroeven" de syndicale premie aan de rechthebbenden.IX. - Bestaanszekerheid.
Artikel 16 De werklieden hebben recht op een bestaanszekerheidsuitkering van 275 F per dag vanaf 1 januari 1993, wanneer ze door de werkgever tijdelijk werkloos worden gesteld. De dagen welke recht geven op bestaanszekerheid worden gelijkgesteld met gewerkte dagen voor de berekening van het vakantiegeld.
In geval van werkloosheid wegens slecht weer, wordt voormeld bedrag verhoogd met 302 F per dag.
De betaling van de bestaanszekerheidsuitkering gebeurt op de normale dagen van de loonsuitbetaling.
Artikel 17 In geval van tijdelijke werkloosheid zal de invoering van een beurtregeling besproken worden op het vlak van de onderneming.
X. - Vervoerkosten.
Artikel 18 Onverminderd de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1975, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 7 mei 1975, ontvangen de werklieden, om het even welke vervoermiddelen zij gebruiken, een bedrag gelijk aan minstens 50 pct. van de prijs van een sociaal abonnement (treinkaart) 2e klas voor de afgelegde afstand langs de weg, tussen de woonplaats en de werkplaats, dit overeenkomstig de van toepassing zijnde tabellen gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.
XI. - Brugpensioen.
Artikel 19 In toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1987 betreffende het conventioneel brugpensioen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 2 februari 1988 (Belgisch Staatsblad van 20 februari 1988), verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 december 1988, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 14 augustus 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1989), verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 februari 1991, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 september 1991 (Belgisch Staatsblad van 5 november 1991), en voor de jaren 1993 en 1994 verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 januari 1993, wordt van de werkgeversbijdrage aan het "Sociaal Fonds voor de grint- en zandgroeven", zoals vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 december 1988, een gedeelte gelijk aan 0,75 pct. van de onbegrensde brutolonen, met uitzondering van de werkingskosten van het sociaal fonds, uitsluitend aangewend voor de financiering van de bijkomende vergoeding (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad).
XII. - Tewerkstelling van risicogroepen onder de werkzoekenden.
Artikel 20 Bij brugpensioen zal het vervangingsengagement worden ingevuld met personen behorende tot de risicogroepen zoals omschreven bij artikel 173 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.
Artikel 21 <CAO 1993-09-21/37, Art. 1, 002; En vigueur : 01-01-1993> Van de werkgeversbijdrage aan het "Sociaal Fonds voor de grinten zandgroeven", wordt tijdens de jaren 1993 en 1994 een gedeelte gelijk aan 0,15 pct. van de onbegrensde brutolonen uitsluitend aangewend voor de financiering van het bij artikel 20 bepaalde.
XIII. - Bevordering van de werkgelegenheid.
Artikel 22 De bepalingen inzake "aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling" en "bevordering van de werkgelegenheid", zoals vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomsten voor de jaren 1983-1984 en 1985-1986 en verlengd voor de jaren 1987-1988 en 1989-1990 en 1991-1992, worden geconsolideerd voor de duur van deze overeenkomst.
XIV. - Carensdag.
Artikel 23 De niet-betaalde carensdag voor ziekten die meer dan 7 kalenderdagen duren wordt voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet toegepast.
XV. - Geldigheid.
Artikel 24 Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1993 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1994.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 september 1994.
(Voor het KB, zie %%1994-09-15/79%%)
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET