VERDRAG nr. 77 betreffende het geneeskundig onderzoek naar de geschiktheid van kinderen en jeugdige personen voor arbeid in de industrie
- Section :
- Législation
- Source :
- Numac 1946100901
Texte original :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
Paart 1. Algemene bepalingen
Artikel 1 1. Dit verdrag is van toepassing op kinderen en jeugdige personen, tewerkgesteld of werkzaam in of in verband met, openbare of particuliere industriële ondernemingen.
2. Voor de toepassing van dit verdrag zullen in het bijzonder als "industriële ondernemingen" worden beschouwd :
a) mijnen, groeven en alle andere bedrijven voor het winnen van delfstoffen;
b) ondernemingen, waarin goederen worden vervaardigd, veranderd, gereinigd, hersteld, versiert, afgewerkt, tot verkoop geschikt gemaakt, gesloopt of vernietigd, of waarin stoffen een verandering ondergaan, hieronder begrepen ondernemingen voor de scheepsbouw en voor de voortbrenging, transformatie en overbrenging van elektriciteit of energie in het algemeen;
c) ondernemingen voor burgerlijke en utiliteitsbouw met inbegrip van constructie-, herstel-, onderhouds-, veranderings- en slopingswerkzaamheden;
d) ondernemingen voor het vervoer van personen of goederen langs de weg, per spoor, over binnenwateren of door de lucht, met inbegrip van de behandeling van goederen in dokken, op kaden en werven, in opslagplaatsen of luchthavens.
3. De bevoegde autoriteit zal de scheidingslijn aangeven tussen de industrie enerzijds, en de landbouw, de handel en de niet-industriële werkzaamheden anderzijds.
Artikel 2 1. Kinderen en jeugdige personen beneden achttien jaar zullen slechts dan tot arbeid in een industriële onderneming toegelaten mogen worden, indien zij na grondig geneeskundig onderzoek geschikt bevonden zijn voor de arbeid, waarvoor zij bestemd zijn.
2. Het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid zal voor een bevoegde, door de bevoegde autoriteit goedgekeurde, geneesheer verricht moeten worden; van het onderzoek zal moeten blijken, hetzij uit een geneeskundig bewijs, hetzij uit een aantekening op de arbeidsvergunning of op het arbeidsboekje.
3. Het bewijs van arbeidsgeschiktheid zal :
a) bepaalde arbeidsvoorwaarden kunnen voorschrijven :
b) afgegeven kunnen worden voor een bepaalde werkzaamheid voor een groep werkzaamheden of bezigheden, die gelijke gevaren voor de gezondheid meebrengen en als groep geclassificeerd zijn door de autoriteit, tot wier bevoegdheid de wetgeving betreffende het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid behoort.
4. De nationale wetgeving zal de autoriteit, bevoegd om het bewijs van arbeidsgeschiktheid af te geven, aanwijzen en zal de voorwaarden voor het opmaken en afgeven van dat bewijs vaststellen.
Artikel 3 1. De geschiktheid van kinderen en jeugdige personen voor de arbeid, die zij verrichten, zal tot de leeftijd van achttien jaar aan een geneeskundig onderzoek onderworpen moeten zijn.
2. Het verrichten van arbeid door een kind of een jeugdige persoon zal slechts bestendigd kunnen worden bij periodieke herhaling van het geneeskundig onderzoek, met dien verstande, dat niet meer dan een jaar tussen twee opeenvolgende geneeskundige onderzoeken mag verlopen.
3. De nationale wetgeving zal :
a) hetzij regelen stellen voor bijzondere gevallen, waarin, naar het jaarlijkse onderzoek, het geneeskundig onderzoek herhaald moet worden of plaats moet vinden met kortere tussenpozen, ten einde de doeltreffendheid te verzekeren van de controle met betrekking tot de gevaren, welke de arbeid oplevert en de gezondheidstoestand van het kind of de jeugdige persoon, zoals die bij vorige onderzoeken is gebleken;
b) hetzij aan de bevoegde autoriteit het recht moet toekennen om buitengewone herhalingen van het geneeskundig onderzoek te eisen.
Artikel 4 1. Voor werkzaamheden, welke verhoogde gevaren voor de gezondheid opleveren, moeten het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid en de periodieke herhalingen daarvan ten minste tot de leeftijd van een en twintig jaar worden voorgeschreven.
2. De nationale wetgeving zal de werkzaamheden of de groepen van werkzaamheden moeten vaststellen, waarvoor het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid voorgeschreven moet worden tot ten minste de leeftijd van een en twintig jaar, of aan een passende autoriteit de bevoegdheid moeten geven om die vast te stellen.
Artikel 5 De bij de voorgaande artikelen vereiste geneeskundige onderzoeken mogen geen kosten voor het kind of de jeugdige persoon of voor diens ouders meebrengen.
Artikel 6 1. Door de bevoegde autoriteit zullen passende maatregelen genomen moeten worden voor de beroepskeuze en de lichamelijke- en beroepsrehabilitatie van kinderen en jeugdige personen, bij wie het geneeskundig onderzoek lichamelijke afwijkingen of gebreken aan het licht gebracht heeft.
2. De bevoegde autoriteit zal de aard en de omvang van de maatregelen vaststellen : daartoe zal samenwerking tot stand moeten komen tussen de diensten betreffende de arbeid, de geneeskundige diensten, de opvoedingsdiensten en de sociale diensten; een stevige band zal tussen die diensten, ter uitvoering van die maatregelen gehandhaafd moeten blijven.
3. De nationale wetgeving zal regelen kunnen stellen voor het verlenen aan kinderen en jeugdige personen, wier arbeidsgeschiktheid niet duidelijk is vastgesteld :
a) van tijdelijke werkvergunningen of van geneeskundige bewijzen geldig voor een beperkte tijd, bij afloop waarvan de jeugdige werknemer gehouden zal zijn zich aan een nieuw onderzoek te onderwerpen.
b) van vergunningen of bewijzen, waarbij bijzondere arbeidsvoorwaarden opgelegd worden.
Artikel 7 1. De werkgever zal gehouden zijn om aantekening te houden van het geneeskundige bewijs van arbeidsgeschiktheid of van de werkvergunning of het arbeidsboekje, waaruit blijkt, dat er geen geneeskundige bezwaren tegen de arbeid bestaan, al naar gelang de nationale wetgeving zal bepalen; hij zal die stukken ter beschikking van de arbeidsinspectie moeten houden.
2. De nationale wetgeving zal de andere methode van toezicht, welke geschikt zijn om een nauwgezette toepassing van dit verdrag te verzekeren, bepalen.
Paart 2. Bijzondere bepalingen voor bepaalde landen
Artikel 8 1. Wanneer het gebied van een Lid uitgestrekte streken bevat, waarop de bevoegde autoriteit het ondoenlijk acht de bepalingen van dit Verdrag toe te passen, tengevolge van het feit, dat zij dun bevolkt zijn of door de staat van hun ontwikkeling, kan die autoriteit bedoelde streken van de toepassing van dit verdrag uitzonderen, hetzij algemeen, hetzij met de uitzonderingen, welke zij ten aanzien van bepaalde ondernemingen of bepaalde werkzaamheden dienstig acht.
2. Elk lid moet in zijn eerste jaarverslag over de toepassing van dit verdrag in te dienen overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van het Statuut der Internationale Arbeidsorganisatie, de streek aanduiden, waarvoor het zich voorstelt een beroep te doen op de bepalingen van dit artikel. Daarna zal geen Lid een beroep kunnen doen op de bepalingen van dit artikel, behoudens voor zoveel betreft de streken, welke het Lid aldus zal hebben aangeduid.
3. Elk Lid, dat een beroep heeft gedaan op de bepalingen van dit artikel, moet in zijn volgende jaarverslagen de streken aangeven, ten aanzien waarvan het afstand doet van het recht om op bedoelde bepalingen een beroep te doen.
Artikel 9 1. Elk Lid, dat voor het tijdstip waarop het een wetgeving invoert welke het hem mogelijk maakt dit verdrag te bekrachtigen, geen wetgeving bezit betreffende het geneeskundig onderzoek naar de geschiktheid van kinderen en jeugdige personen voor arbeid in de industrie, kan, bij een verklaring, aan zijn bekrachtiging gehecht, de leeftijd van achttien jaar, vereist volgens de artikelen 2 en 3, door een leeftijd lager dan achttien jaar vervangen, welke leeftijd echter in geen geval lager dan zestien jaar mag zijn, en de leeftijd van een en twintig jaar, vereist volgens artikel 4, door een leeftijd lager dan een en twintig jaar, welke leeftijd echter in geen geval lager dan negentien jaar mag zijn.
2. Elk Lid, dat een dergelijke verklaring heeft afgelegd, zal die te allen tijde bij een latere verklaring kunnen herroepen.
3. Elk Lid, waarvoor een verklaring, afgelegd overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, van kracht is, moet elk jaar in zijn verslag over de toepassing van dit verdrag aangeven, in welke mate enige vooruitgang gemaakt is, ten aanzien van de algehele toepassing van de bepalingen van dit verdrag.
Artikel 10 1. De bepalingen van deel I van dit verdrag zijn van toepassing op India behoudens de afwijkingen bij dit artikel vastgesteld :
a) bedoelde bepalingen zijn van toepassing op alle gebieden, waar de "Indian Legislature" de bevoegdheid heeft ze toe te passen;
b) als "industriële ondernemingen" zullen worden beschouwd :
1° de fabrieken in de zin van de wet van India op de fabrieken;
2° de mijnen in de zin van de wet van India op de mijnen;
3° de spoorwegen;
4° elke arbeid, welke valt onder de wet van 1938 betreffende de arbeid van kinderen;
c) de artikelen 2 en 3 zullen van toepassing zijn op kinderen en jeugdige personen beneden 16 jaar.
d) in artikel 4 zullen de woorden "negentien jaar" in de plaats worden gesteld van de woorden "een en twintig jaar".
e) de leden 1 en 2 van artikel 6 zullen niet van toepassing zijn op India.
2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zullen op de volgende wijze gewijzigd kunnen worden :
a) de Internationale Arbeidsconferentie kan in elke zitting, waarin dit onderwerp op de agenda voorkomt, met een meerderheid van tweederden wijzigingen van lid I van dit artikel aannemen.
b) een dergelijke wijziging zal binnen de tijd van een jaar of, in geval van buitengewone omstandigheden, binnen de tijd van achttien maanden na de sluiting van de zitting der Conferentie, in India voorgelegd moeten worden aan de bevoegde autoriteit of autoriteiten teneinde die in een wet te belichamen of andere maatregelen te nemen.
c) indien India de toestemming van de bevoegdde autoriteit of autoriteiten verkrijgt, zal zij haar formele bekrachtiging aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau ter inschrijving doen toekomen.
d) een dergelijke wijziging, eenmaal door India bekrachtigd, zal de kracht van een wijziging van dit verdrag hebben.
Paart 3. Slotbepalingen
Artikel 11 Niets in dit verdrag zal enige wet, beslissing, gewoonte of overeenkomst, gesloten tussen de werkgevers en de werknemers, welke gunstiger voorwaarden verzekert dan in dit verdrag neergelegd aantasten.
Artikel 12 De officiële bekrachtigingen van dit verdrag zullen worden medegedeeld aan de Directeur-Generaal van het internationaal Arbeidsbureau en door deze worden ingeschreven.
Artikel 13 1. Dit verdrag zal slechts verbindend zijn voor de Leden der Internationale Arbeidsorganisatie, die hun bekrachtigingen door de Directeur-Generaal hebben doen inschrijven.
2. Het zal van kracht worden twaalf maanden, nadat de bekrachtigingen van twee Leden door de Directeur-Generaal zullen zijn ingeschreven,
3. Vervolgens zal dit Verdrag voor ieder der Leden in werking treden twaalf maanden na de datum, waarop zijn bekrachtiging zal zijn ingeschreven.
Artikel 14 1. Ieder Lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na verloop van een termijn van tien jaren na de datum, waarop dit verdrag van kracht is geworden, zulks bij een verklaring toegezonden aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en door deze in te schrijven. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar, nadat zij is ingeschreven.
2. Ieder Lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd en binnen een jaar na verloop van de termijn van tien jaren, bedoeld in het vorige lid, geen gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging, voorzien in dit artikel, zal voor een nieuwe termijn van tien jaren gebonden zijn en zal in het vervolg dit verdrag kunnen opzeggen, na verloop van elke termijn van tien jaren onder de voorwaarden bedoeld in dit artikel.
Artikel 15 1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zal aan alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie mededeling doen van de inschrijving van alle bekrachtigingen en opzeggingen, welke hem door de Leden der Organisatie zullen zijn medegedeeld.
2. Bij de mededeling aan de Leden der Organisatie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging, zal de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden der Organisatie vestigen op de datum, waarop het onderhavige verdrag van kracht zal worden.
Artikel 16 De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zal aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ter inschrijving overeenkomstig het bepaalde in artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, mededeling doen van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen, welke hij overeenkomstig de vorige artikelen heeft ingeschreven.
Artikel 17 Telkens na verloop van een termijn van tien jaren te rekenen van de datum waarop dit verdrag van kracht is geworden, moet de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau aan de Algemene Conferentie verslag uitbrengen over de toepassing van dit verdrag en beslissen of het wenselijk is de gehele of gedeeltelijke herziening van dit verdrag op de agenda der Conferentie te plaatsen.
Artikel 18 1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van het onderhavige verdrag, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt :
a) de bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening ipso jure medebrengen onmiddellijke opzegging van het onderhavige verdrag, niettegenstaande het bepaalde in artikel 14 onder voorbehoud evenwel, dat het nieuwe verdrag, houdende herziening van kracht is geworden;
b) van de datum, waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening van kracht geworden is, het onderhavige verdrag niet langer door Leden bekrachtigd kunnen worden.
2. Het onderhavige verdrag zal echter van kracht blijven in vorm en inhoud voor die Leden, die het bekrachtigd hebben en het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet bekrachtigen.
Artikel 19 Zowel de Franse als de Engelse tekst van dit verdrag is authentiek.
Artikel 1 1. Dit verdrag is van toepassing op kinderen en jeugdige personen, tewerkgesteld of werkzaam in of in verband met, openbare of particuliere industriële ondernemingen.
2. Voor de toepassing van dit verdrag zullen in het bijzonder als "industriële ondernemingen" worden beschouwd :
a) mijnen, groeven en alle andere bedrijven voor het winnen van delfstoffen;
b) ondernemingen, waarin goederen worden vervaardigd, veranderd, gereinigd, hersteld, versiert, afgewerkt, tot verkoop geschikt gemaakt, gesloopt of vernietigd, of waarin stoffen een verandering ondergaan, hieronder begrepen ondernemingen voor de scheepsbouw en voor de voortbrenging, transformatie en overbrenging van elektriciteit of energie in het algemeen;
c) ondernemingen voor burgerlijke en utiliteitsbouw met inbegrip van constructie-, herstel-, onderhouds-, veranderings- en slopingswerkzaamheden;
d) ondernemingen voor het vervoer van personen of goederen langs de weg, per spoor, over binnenwateren of door de lucht, met inbegrip van de behandeling van goederen in dokken, op kaden en werven, in opslagplaatsen of luchthavens.
3. De bevoegde autoriteit zal de scheidingslijn aangeven tussen de industrie enerzijds, en de landbouw, de handel en de niet-industriële werkzaamheden anderzijds.
Artikel 2 1. Kinderen en jeugdige personen beneden achttien jaar zullen slechts dan tot arbeid in een industriële onderneming toegelaten mogen worden, indien zij na grondig geneeskundig onderzoek geschikt bevonden zijn voor de arbeid, waarvoor zij bestemd zijn.
2. Het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid zal voor een bevoegde, door de bevoegde autoriteit goedgekeurde, geneesheer verricht moeten worden; van het onderzoek zal moeten blijken, hetzij uit een geneeskundig bewijs, hetzij uit een aantekening op de arbeidsvergunning of op het arbeidsboekje.
3. Het bewijs van arbeidsgeschiktheid zal :
a) bepaalde arbeidsvoorwaarden kunnen voorschrijven :
b) afgegeven kunnen worden voor een bepaalde werkzaamheid voor een groep werkzaamheden of bezigheden, die gelijke gevaren voor de gezondheid meebrengen en als groep geclassificeerd zijn door de autoriteit, tot wier bevoegdheid de wetgeving betreffende het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid behoort.
4. De nationale wetgeving zal de autoriteit, bevoegd om het bewijs van arbeidsgeschiktheid af te geven, aanwijzen en zal de voorwaarden voor het opmaken en afgeven van dat bewijs vaststellen.
Artikel 3 1. De geschiktheid van kinderen en jeugdige personen voor de arbeid, die zij verrichten, zal tot de leeftijd van achttien jaar aan een geneeskundig onderzoek onderworpen moeten zijn.
2. Het verrichten van arbeid door een kind of een jeugdige persoon zal slechts bestendigd kunnen worden bij periodieke herhaling van het geneeskundig onderzoek, met dien verstande, dat niet meer dan een jaar tussen twee opeenvolgende geneeskundige onderzoeken mag verlopen.
3. De nationale wetgeving zal :
a) hetzij regelen stellen voor bijzondere gevallen, waarin, naar het jaarlijkse onderzoek, het geneeskundig onderzoek herhaald moet worden of plaats moet vinden met kortere tussenpozen, ten einde de doeltreffendheid te verzekeren van de controle met betrekking tot de gevaren, welke de arbeid oplevert en de gezondheidstoestand van het kind of de jeugdige persoon, zoals die bij vorige onderzoeken is gebleken;
b) hetzij aan de bevoegde autoriteit het recht moet toekennen om buitengewone herhalingen van het geneeskundig onderzoek te eisen.
Artikel 4 1. Voor werkzaamheden, welke verhoogde gevaren voor de gezondheid opleveren, moeten het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid en de periodieke herhalingen daarvan ten minste tot de leeftijd van een en twintig jaar worden voorgeschreven.
2. De nationale wetgeving zal de werkzaamheden of de groepen van werkzaamheden moeten vaststellen, waarvoor het geneeskundig onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid voorgeschreven moet worden tot ten minste de leeftijd van een en twintig jaar, of aan een passende autoriteit de bevoegdheid moeten geven om die vast te stellen.
Artikel 5 De bij de voorgaande artikelen vereiste geneeskundige onderzoeken mogen geen kosten voor het kind of de jeugdige persoon of voor diens ouders meebrengen.
Artikel 6 1. Door de bevoegde autoriteit zullen passende maatregelen genomen moeten worden voor de beroepskeuze en de lichamelijke- en beroepsrehabilitatie van kinderen en jeugdige personen, bij wie het geneeskundig onderzoek lichamelijke afwijkingen of gebreken aan het licht gebracht heeft.
2. De bevoegde autoriteit zal de aard en de omvang van de maatregelen vaststellen : daartoe zal samenwerking tot stand moeten komen tussen de diensten betreffende de arbeid, de geneeskundige diensten, de opvoedingsdiensten en de sociale diensten; een stevige band zal tussen die diensten, ter uitvoering van die maatregelen gehandhaafd moeten blijven.
3. De nationale wetgeving zal regelen kunnen stellen voor het verlenen aan kinderen en jeugdige personen, wier arbeidsgeschiktheid niet duidelijk is vastgesteld :
a) van tijdelijke werkvergunningen of van geneeskundige bewijzen geldig voor een beperkte tijd, bij afloop waarvan de jeugdige werknemer gehouden zal zijn zich aan een nieuw onderzoek te onderwerpen.
b) van vergunningen of bewijzen, waarbij bijzondere arbeidsvoorwaarden opgelegd worden.
Artikel 7 1. De werkgever zal gehouden zijn om aantekening te houden van het geneeskundige bewijs van arbeidsgeschiktheid of van de werkvergunning of het arbeidsboekje, waaruit blijkt, dat er geen geneeskundige bezwaren tegen de arbeid bestaan, al naar gelang de nationale wetgeving zal bepalen; hij zal die stukken ter beschikking van de arbeidsinspectie moeten houden.
2. De nationale wetgeving zal de andere methode van toezicht, welke geschikt zijn om een nauwgezette toepassing van dit verdrag te verzekeren, bepalen.
Paart 2. Bijzondere bepalingen voor bepaalde landen
Artikel 8 1. Wanneer het gebied van een Lid uitgestrekte streken bevat, waarop de bevoegde autoriteit het ondoenlijk acht de bepalingen van dit Verdrag toe te passen, tengevolge van het feit, dat zij dun bevolkt zijn of door de staat van hun ontwikkeling, kan die autoriteit bedoelde streken van de toepassing van dit verdrag uitzonderen, hetzij algemeen, hetzij met de uitzonderingen, welke zij ten aanzien van bepaalde ondernemingen of bepaalde werkzaamheden dienstig acht.
2. Elk lid moet in zijn eerste jaarverslag over de toepassing van dit verdrag in te dienen overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van het Statuut der Internationale Arbeidsorganisatie, de streek aanduiden, waarvoor het zich voorstelt een beroep te doen op de bepalingen van dit artikel. Daarna zal geen Lid een beroep kunnen doen op de bepalingen van dit artikel, behoudens voor zoveel betreft de streken, welke het Lid aldus zal hebben aangeduid.
3. Elk Lid, dat een beroep heeft gedaan op de bepalingen van dit artikel, moet in zijn volgende jaarverslagen de streken aangeven, ten aanzien waarvan het afstand doet van het recht om op bedoelde bepalingen een beroep te doen.
Artikel 9 1. Elk Lid, dat voor het tijdstip waarop het een wetgeving invoert welke het hem mogelijk maakt dit verdrag te bekrachtigen, geen wetgeving bezit betreffende het geneeskundig onderzoek naar de geschiktheid van kinderen en jeugdige personen voor arbeid in de industrie, kan, bij een verklaring, aan zijn bekrachtiging gehecht, de leeftijd van achttien jaar, vereist volgens de artikelen 2 en 3, door een leeftijd lager dan achttien jaar vervangen, welke leeftijd echter in geen geval lager dan zestien jaar mag zijn, en de leeftijd van een en twintig jaar, vereist volgens artikel 4, door een leeftijd lager dan een en twintig jaar, welke leeftijd echter in geen geval lager dan negentien jaar mag zijn.
2. Elk Lid, dat een dergelijke verklaring heeft afgelegd, zal die te allen tijde bij een latere verklaring kunnen herroepen.
3. Elk Lid, waarvoor een verklaring, afgelegd overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, van kracht is, moet elk jaar in zijn verslag over de toepassing van dit verdrag aangeven, in welke mate enige vooruitgang gemaakt is, ten aanzien van de algehele toepassing van de bepalingen van dit verdrag.
Artikel 10 1. De bepalingen van deel I van dit verdrag zijn van toepassing op India behoudens de afwijkingen bij dit artikel vastgesteld :
a) bedoelde bepalingen zijn van toepassing op alle gebieden, waar de "Indian Legislature" de bevoegdheid heeft ze toe te passen;
b) als "industriële ondernemingen" zullen worden beschouwd :
1° de fabrieken in de zin van de wet van India op de fabrieken;
2° de mijnen in de zin van de wet van India op de mijnen;
3° de spoorwegen;
4° elke arbeid, welke valt onder de wet van 1938 betreffende de arbeid van kinderen;
c) de artikelen 2 en 3 zullen van toepassing zijn op kinderen en jeugdige personen beneden 16 jaar.
d) in artikel 4 zullen de woorden "negentien jaar" in de plaats worden gesteld van de woorden "een en twintig jaar".
e) de leden 1 en 2 van artikel 6 zullen niet van toepassing zijn op India.
2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zullen op de volgende wijze gewijzigd kunnen worden :
a) de Internationale Arbeidsconferentie kan in elke zitting, waarin dit onderwerp op de agenda voorkomt, met een meerderheid van tweederden wijzigingen van lid I van dit artikel aannemen.
b) een dergelijke wijziging zal binnen de tijd van een jaar of, in geval van buitengewone omstandigheden, binnen de tijd van achttien maanden na de sluiting van de zitting der Conferentie, in India voorgelegd moeten worden aan de bevoegde autoriteit of autoriteiten teneinde die in een wet te belichamen of andere maatregelen te nemen.
c) indien India de toestemming van de bevoegdde autoriteit of autoriteiten verkrijgt, zal zij haar formele bekrachtiging aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau ter inschrijving doen toekomen.
d) een dergelijke wijziging, eenmaal door India bekrachtigd, zal de kracht van een wijziging van dit verdrag hebben.
Paart 3. Slotbepalingen
Artikel 11 Niets in dit verdrag zal enige wet, beslissing, gewoonte of overeenkomst, gesloten tussen de werkgevers en de werknemers, welke gunstiger voorwaarden verzekert dan in dit verdrag neergelegd aantasten.
Artikel 12 De officiële bekrachtigingen van dit verdrag zullen worden medegedeeld aan de Directeur-Generaal van het internationaal Arbeidsbureau en door deze worden ingeschreven.
Artikel 13 1. Dit verdrag zal slechts verbindend zijn voor de Leden der Internationale Arbeidsorganisatie, die hun bekrachtigingen door de Directeur-Generaal hebben doen inschrijven.
2. Het zal van kracht worden twaalf maanden, nadat de bekrachtigingen van twee Leden door de Directeur-Generaal zullen zijn ingeschreven,
3. Vervolgens zal dit Verdrag voor ieder der Leden in werking treden twaalf maanden na de datum, waarop zijn bekrachtiging zal zijn ingeschreven.
Artikel 14 1. Ieder Lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na verloop van een termijn van tien jaren na de datum, waarop dit verdrag van kracht is geworden, zulks bij een verklaring toegezonden aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en door deze in te schrijven. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar, nadat zij is ingeschreven.
2. Ieder Lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd en binnen een jaar na verloop van de termijn van tien jaren, bedoeld in het vorige lid, geen gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging, voorzien in dit artikel, zal voor een nieuwe termijn van tien jaren gebonden zijn en zal in het vervolg dit verdrag kunnen opzeggen, na verloop van elke termijn van tien jaren onder de voorwaarden bedoeld in dit artikel.
Artikel 15 1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zal aan alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie mededeling doen van de inschrijving van alle bekrachtigingen en opzeggingen, welke hem door de Leden der Organisatie zullen zijn medegedeeld.
2. Bij de mededeling aan de Leden der Organisatie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging, zal de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden der Organisatie vestigen op de datum, waarop het onderhavige verdrag van kracht zal worden.
Artikel 16 De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zal aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ter inschrijving overeenkomstig het bepaalde in artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, mededeling doen van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen, welke hij overeenkomstig de vorige artikelen heeft ingeschreven.
Artikel 17 Telkens na verloop van een termijn van tien jaren te rekenen van de datum waarop dit verdrag van kracht is geworden, moet de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau aan de Algemene Conferentie verslag uitbrengen over de toepassing van dit verdrag en beslissen of het wenselijk is de gehele of gedeeltelijke herziening van dit verdrag op de agenda der Conferentie te plaatsen.
Artikel 18 1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van het onderhavige verdrag, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt :
a) de bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening ipso jure medebrengen onmiddellijke opzegging van het onderhavige verdrag, niettegenstaande het bepaalde in artikel 14 onder voorbehoud evenwel, dat het nieuwe verdrag, houdende herziening van kracht is geworden;
b) van de datum, waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening van kracht geworden is, het onderhavige verdrag niet langer door Leden bekrachtigd kunnen worden.
2. Het onderhavige verdrag zal echter van kracht blijven in vorm en inhoud voor die Leden, die het bekrachtigd hebben en het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet bekrachtigen.
Artikel 19 Zowel de Franse als de Engelse tekst van dit verdrag is authentiek.