Omzendbrief BA-2006/04 betreffende de erkenning van de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen (besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2005)
Texte original :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
Aan de provinciegouverneurs.
Ter kennisgeving aan :
- de Representatieve Organen van de erkende erediensten;
- de voorzitters en leden van de kerkraden van de rooms-katholieke en anglicaanse eredienst;
- de voorzitters en leden van de kathedrale kerkraden van de rooms-katholieke eredienst;
- de voorzitters en leden van de bestuursraden van de protestantse en Israëlitische eredienst;
- de voorzitters en leden van de kerkfabriekraad van de orthodoxe eredienst;
- de voorzitters en leden van de gemeenschap van de islamitische eredienst;
- de gemeenteraden;
- de colleges van burgemeester en schepenen;
- de provincieraden;
- de leden van de deputaties.
Inleiding
Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten bepaalt dat de Vlaamse Regering de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen (1) erkent en de criteria vaststelt waaraan ze moeten voldoen om die erkenning te kunnen krijgen. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft de Vlaamse Regering deze erkenningscriteria vastgesteld (Belgisch Staatsblad van 16 december 2005).
Een erkenning is van groot belang want ze schept voor de verschillende betrokken actoren rechten en verplichtingen. De gevolgen zijn juridisch-technisch, maar ook te vatten in termen van kosten en baten, zowel voor de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen als voor de gemeenten/provincies en het bredere samenleven in diversiteit.
Het is dus van belang dat de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen en de representatieve organen van de erkende erediensten duidelijk weten aan welke voorwaarden hun dossier tot aanvraag van een erkenning moet voldoen en de krijtlijnen (criteria) kennen die de Vlaamse Regering hanteert bij de beoordeling van hun aanvraag.
Daarom wil ik met deze omzendbrief nader ingaan op het besluit van 30 september 2005 waarmee de Vlaamse Regering de voorwaarden heeft vastgesteld waaraan aanvraagdossiers moeten voldoen en de criteria heeft bepaald voor de erkenning van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen.
II. Toepassingsgebied
1. Nieuwe erkenning aanvragen
Het besluit van 30 september 2005 is in werking getreden op 1 februari 2006. Het is van toepassing op alle nieuwe aanvragen om erkenning die ingediend worden na deze datum.
Ik vestig er evenwel de aandacht op dat ook de aanvragen die reeds ingediend werden voor de datum waarop het besluit van 30 september 2005 in werking is getreden, maar waarvoor de Vlaamse Regering nog geen erkenning verleende, eveneens onder de toepassing van dit besluit vallen. Dit betekent in concreto dat deze aanvraagdossiers, voor zover zij onvolledig zijn op basis van de vereisten van het besluit van 30 september 2005, voor aanvulling naar de aanvrager zullen teruggezonden worden.
2. Reeds vroeger verleende erkenningen
Het feit dat het besluit van 30 september 2005 in werking is getreden op 1 februari 2006 houdt vanzelfsprekend in dat alle erkenningen van plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen die voorheen verleend werden onverkort van toepassing blijven. Voor deze erkende plaatselijke gemeenschap moet geen enkele formaliteit meer vervuld worden ten gevolge van het nieuwe besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2005. Alle vroegere erkenningen blijven gelden.
De opheffing van een erkende lokale kerk- of geloofsgemeenschap en/of samenvoeging van de gebiedsomschrijving van een erkende lokale kerk- of geloofsgemeenschap met een andere erkende lokale kerk- of geloofsgemeenschap, is niet onderhevig aan een nieuwe erkenningaanvraag.
Dit betekent ook dat de in het verleden erkende plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen NIET verplicht zijn om bij het jaarlijkse budget een verslag te voegen over hun betrokkenheid bij het geheel van de lokale gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 2, § 2, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2005. Die verplichting geldt vanzelfsprekend wel voor alle erkenningen, verleend op basis van het nieuwe besluit van de Vlaamse Regering.
III. Aanvraagprocedure
1. Indiening van aanvragen om erkenning
Vooreerst wil ik benadrukken dat aanvragen voor een erkenning van een plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap uitsluitend kunnen ingediend worden door het federaal erkend representatief orgaan van de betrokken eredienst.
Aanvragen die niet van dit orgaan uitgaan zijn onontvankelijk en komen niet in aanmerking voor behandeling.
2. Vormvereisten
Alle aanvragen om erkenning moeten gemotiveerd zijn en ingediend worden bij de Vlaamse Regering bij ter post aangetekend schrijven. Concreet betekent dit dat alle aanvraagdossiers moeten gestuurd worden aan de administratie Binnenlandse Aangelegenheden (adres : Markiestraat 1, te 1000 Brussel).
3. Samenstelling van het aanvraagdossier
3.1. Minimumvereisten
Bij de aanvraag om erkenning moet een dossier gevoegd worden. Dit dossier moet minimaal samengesteld zijn uit die stukken en inlichtingen die expliciet opgesomd zijn in artikel 2, § 2, van het besluit van 30 september 2005. Het gaat daarbij duidelijk om een minimumvoorwaarde. Concreet betekent dit dat als één of meer van de stukken of inlichtingen die vermeld zijn in artikel 2, § 2, in het dossier ontbreken, het dossier als « onvolledig » wordt beschouwd met als gevolg dat de aanvraag niet geregistreerd wordt en dus ook niet in behandeling genomen wordt. Een behandeling wordt pas mogelijk vanaf het ogenblik dat de ontbrekende stukken en inlichtingen zijn toegevoegd.
Uiteraard staat het de indieners van een erkenningaanvraag vrij buiten de minimum vereiste stukken en inlichtingen, hun aanvraag verder te stofferen met de gegevens en elementen die ze nuttig achten.
3.2. Verplichte inhoud van het aanvraagdossier
In het overzicht dat hierna volgt worden de stukken en inlichtingen opgesomd die, ingevolge artikel 2, § 2, van het besluit van 30 september 2005, ten minste moeten aanwezig zijn in het aanvraagdossier. Het gaat om :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
4. Toelichting bij enkele belangrijke stukken of inlichtingen van het aanvraagdossier
Uit het voorgaande overzicht mag blijken dat de samenstelling van het aanvraagdossier een zekere inspanning zal vragen van de representatieve organen en de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen. Ik verwijs hier in het bijzonder naar de opmaak van de toelichtende nota over de maatschappelijke relevantie van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap.
Dit is een zeer belangrijk stuk van het aanvraagdossier aangezien de maatschappelijke relevantie ook het hoofdcriterium vormt waarop de erkenningaanvraag wordt beoordeeld (cf. verder). De aanvragers moeten hieraan dan ook de nodige zorg besteden.
Verder zijn ook de schriftelijke verklaringen belangrijke stukken. Ik onderstreep hier dat deze verklaringen geen louter formele en vrijblijvende verklaringen zijn maar reële verbintenissen van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen, waarvan dan ook verwacht wordt dat deze strikt worden nageleefd. Het voorwerp van deze verbintenissen maakt trouwens deel uit van de erkenningcriteria.
Omwille van het belang van de voornoemde dossierstukken wordt er hierna verder bij stilgestaan.
4.1. de toelichten de nota over de maatschappelijke relevatie
In de toelichten de nota moet de maatschappelijke relevantie van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap worden aangetoond. Daarbij houdt het belangrijkste element verband met de betrokkenheid van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap bij het geheel van de lokale gemeenschap. Ingevolge het besluit van 30 september 2005 moet de toelichtende nota, om de maatschappelijke relevantie aan te tonen, naast het aantal gelovigen, minimaal de wijze aangeven waarop de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap zich inschakelt in de lokale gemeenschap van de gemeente(n). Ik kan de aanvragers aanbevelen de wijze van inschakeling van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap in de lokale gemeenschap op de ruimst mogelijke wijze aan te tonen door een veelheid van (vrij in te vullen) elementen. In dat verband kunnen de aanvragers bijvoorbeeld alle genomen en/of voorgenomen initiatieven omschrijven die kunnen blijk geven van hun deelname aan of engagement ten aanzien van de lokale gemeenschap. Waar dit van toepassing is kan ook de mate van inburgering van de leden van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap een belangrijk signaal zijn van deze inschakeling.
Verder moet de toelichtende nota meer concreet ook de wijze aangeven waarop de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap gebruik maakt van het Nederlands in haar werking en de contacten met gelovigen en derden, vanzelfsprekend behoudens hetgeen door de liturgie is voorgeschreven en daardoor betrekking heeft op de uitoefening van de eredienst zelf. Het gebruik van de taal van de gemeenschap waarin de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap fysiek gesitueerd is, vormt immers een belangrijk element van haar betrokkenheid bij de lokale gemeenschap als geheel en is uiteraard bijzonder bevorderend als verbindend element bij de inschakeling in die gemeenschap.
Ook moet in de toelichtende nota aangegeven worden hoe de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap haar contacten met de bestuurlijke overheid van de gemeente(n) van haar gebiedsomschrijving organiseert. Ook hier beveel ik aan dit de nodige aandacht te geven en in het aanvraagdossier de nodige concrete elementen te vermelden.
4.2. de schriftelijke verklaringen van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschapen
4.2.1. verbintenis tot een correcte toepassing van de wet inzake het gebruik van de talen in bestuurszaken
De wetgeving inzake het gebruik van de talen in bestuurszaken regelt inzonderheid de betrekkingen met de overheid. Wanneer de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen handelen als bestuursoverheid, in hun binnendiensten en in hun verhoudingen met de overheid, zijn zij door de wet verplicht het Nederlands te gebruiken. Dit is niet te verwarren met het gebruik van het Nederlands in andere gevallen dan geregeld in de bestuurstaalwet (bijvoorbeeld in de werking en organisatie). Daar is het gebruik van het Nederlands een van de elementen ter motivering van de maatschappelijke relevatie (cf. supra punt 4.1.).
4.2.2. verbintenis dat voldaan wordt aan de inburgeringplicht door de geestelijke bedienaars
Het gaat hier om de inburgeringsplicht die van toepassing is ingevolge het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringbeleid. Dit punt lijkt verder voldoende duidelijk. Ik wijs er hier enkel nog op dat onder « geestelijke bedienaars » verstaan wordt : de door de bisschap aangestelde verantwoordelijke van de parochie en zijn vervanger (rooms-katholieke eredienst); de predikant en zijn vervanger (protestantse eredienst), de bedienaar en zijn vervanger (anglicaanse eredienst), de rabbijn en zijn vervanger (Israëlitische eredienst), de kerkbedienaar en zijn vervanger (orthodoxe eredienst) en de eerste imam en zijn vervanger (islamitische eredienst).
4.2.3. verbintenis tot het weren van bepaalde individuen uit de organisatie en werking
Het betreft de verbintenis om individuen te weren die handelen of oproepen om te handelen in strijd met de Grondwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ik verduidelijk hierbij dat iedereen de vrijheid heeft te pleiten voor een wijziging van de grondwet en/of het Verdrag. Het gaat echter wel om individuen die handelingen stellen of die oproepen om te handelen en daardoor opruien en aanzetten tot een schending van de grondrechten.
4.2.4. verbintenis tot het weren van bepaalde activiteiten en individuen uit gebruikte lokalen
De plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap moet er zich toe verbinden niet mee te werken aan activiteiten die strijdig zijn met de grondrechten. Daarnaast moet ze er zich ook toe verbinden personen die, zoals hiervoor omschreven, oproepen of handelen in strijd met die grondregels, te weren uit haar lokalen.
IV. Behandeling van de erkenningaanvragen
1. Registratie van de erkenningaanvraag
Bij de ontvangst van de erkenningaanvraag bij de Vlaamse Regering wordt in eerste instantie nagegaan of het aanvraagdossier volledig is, dus of het alle stukken en inlichtingen bevat die, zoals hiervoor uiteengezet, minimaal in het dossier moeten aanwezig zijn. De volledigheid van het dossier is de essentiële voorwaarde om het dossier verder, ten gronde, in behandeling te kunnen nemen.
Enkel wanneer het dossier volledig is wordt de aanvraag ingeschreven in het aanvraagregister. Op dezelfde dag wordt, bij een ter post aangetekende brief, een ontvangstbewijs aan de aanvrager verstuurd waarin melding gemaakt wordt van deze registratie. Het aanvraagdossier is dan klaar voor behandeling.
Is het dossier niet volledig, dan deelt de Vlaamse Regering dit mee aan de aanvrager en vraagt hem om het dossier te vervolledigen. Worden de ontbrekende stukken niet ingestuurd dan wordt de aanvraag niet verder behandeld. Worden de ontbrekende stukken en inlichtingen ingestuurd en is het dossier volledig, dan wordt tewerk gegaan zoals zojuist beschreven en is de aanvraag klaar voor behandeling.
2. De erkenningcriteria
2.1. Algemeen
Gelet op de belangrijke rechtsgevolgen die een erkenning met zich meebrengt heeft de Vlaamse Regering, met het besluit van 30 september 2005, een aantal duidelijke criteria vastgelegd, die haar moeten toelaten een gefundeerde beslissing inzake een erkenning van een plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap te nemen.
Door de criteria uitdrukkelijk op te nemen in een rechtsregel wordt ook de nodige rechtszekerheid geschapen voor alle betrokken partijen en hebben de aanvragers van een erkenning en de betrokken plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen zelf nu een duidelijke visie op basis van welke elementen de aanvragen worden beoordeeld.
2.2. Zeven erkenningcriteria
De Vlaamse Regering besliste om zeven criteria cumulatief vast te stellen om te oordelen of een plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap kan worden erkend. Ze zijn opgenomen in artikel 4 van het besluit van 30 september 2005.
Deze criteria zijn zo opgevat dat elke plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap principieel in aanmerking komt om een erkenning te verkrijgen. De criteria zijn ook voldoende ruim om differentiatie mogelijk te maken tussen de verschillende erediensten in functie van hun eigenheid. Tegelijk zijn ze ook voldoende specifiek, in die zin dat elk criterium afzonderlijk door de aanvrager op de eigen plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap kan betrokken worden.
Hierna volgt een overzicht van de 7 erkenningscriteria met enige commentaar :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
3. Beoordeling van de aanvraagdossiers op basis van de criteria
Bij enkele criteria is nog enige verdere toelichting nuttig, zowel wat de reden betreft waarom ze gelden als criterium als wat de wijze aangaat waarop de overheid het aanvraagdossier beoordeelt op het voldoen aan die criteria.
3.1. criterium inzake de maatschappelijke relevantie van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap
3.1.1. aantal gelovigen
Om de maatschappelijke relevantie van een plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap te bepalen is het aantal gelovigen een valabel gegeven maar op zichzelf toch geen afdoend criterium. In het besluit van 30 september 2005 wordt daarom ook geen absoluut minimum aantal gelovigen vastgesteld. Niettemin blijft een zeker aantal gelovigen toch een graadmeter voor de beoordeling van de maatschappelijke relevantie van een gemeenschap, dit voornamelijk ook om toegang te kunnen geven aan de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap tot onder meer de mogelijkheid tot financiële ondersteuning.
Ik vertrouw erop dat het benaderende aantal gelovigen naar waarheid wordt opgegeven door de respectievelijk aanvragers.
3.1.2. inschakeling in de lokale gemeenschap
Wanneer maatschappelijke relevante groepen of gemeenshappen een open en constructieve houdig aannemen tegenover de ruime gemeenschap waartoe zij behoren en ten opzichte van de democratisch gelegitimeerde gemeente- en provinciebesturen, dan versterkt dit de sociale cohesie en het samenleven van burgers. De gemeenschap in haar geheel en de lokale burgerlijke overheid hebben er alle belang bij dat een formele basis wordt gecreëerd voor overleg en samenspraak. De bereidheid tot die houding is dan ook een criterium bij het beoordelen van aanvraagdossiers. Alle door de aanvragers opgegeven initiatieven in dat kader zullen bij de beoordeling gewaardeerd en in rekening gebracht worden. Het gebruik van het Nederlands is vanzelfsprekend bijzonder bevorderend als verbindend element bij de inschakeling in de Vlaamse gemeenschap. Het maakt daardoor onmiskenbaar deel uit van de beoordeling bij de behandeling van het aanvraagdossier.
3.2. criterium inzake de verbintenis betreffende de inburgeringplicht
Dit criterium past binnen het verzekeren van het goede beheer van de temporaliën van de eredienst. Het is daardoor zeker een element ter beoordeling van de vraag of aan de betrokken plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap de erkenning kan worden gegeven.
3.3. criterium inzake de verbintenis individuen die handelen of oproepen om te handelen in strijd met de Grondwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te weren uit de organisatie en de werking van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap
Als erkenningcriterium wordt de nadruk gelegd op de basisregelgeving zoals die opgenomen is in de Grondwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De beoordeling van de erkenningaanvragen met betrekking tot het eventueel weren van sommige personen uit de werking en de organisatie, zal beperkt worden tot een toetsing aan die regels die deel uit maken van de fundamenten van de democratie.
V. Adviesprocedure
Vóóraleer de erkenningbeslissing wordt genomen, worden de erkenningaanvragen ook onderworpen aan het (niet bindend) advies van een aantal andere overheden.
1. Advies van de gemeentelijke en provinciale besturen
Zo wordt het advies ingewonnen van de gemeentera(a)d(en) van het territoriaal werkingsgebied van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschapen en van de gemeente- of provinciera(a)d(en) die, in voorkomend geval, moeten bijdragen in het budget van de betrokken eredienstinstelling.
Buiten deze mogelijke financiële betrokkenheid van de gemeenten en provincies zijn de gemeentebestuurders van de gebiedsomschrijving immers bij voorrang goed geplaatst om een advies te verstrekken over de verschillende elementen uit de erkenningaanvraag.
De betrokken raden dienen hun advies uit te brengen binnen vier maanden, nadat de Vlaamse overheid hen hierom heeft verzocht. Geen advies binnen die termijn wordt aanzien als een gunstig advies.
2. Advies van de federale overheid (Justitie)
Ingevolge het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 met de federale overheid worden de erkenningaanvragen ook voor advies voorgelegd aan de federale overheid (minister van Justitie). Deze beschikt ook over een termijn van vier maanden, die overigens gelijktijdig met de aviestermijn voor de gemeente loopt. Indien dit advies negatief is op basis van elementen die de veiligheid van de Staat of de openbare orde aanbelangen wordt de erkenningprocedure opgeschort.
VI. De erkenning
1. Vormvereisten van het erkenningbesluit
De beslissing tot erkenning wordt gemotiveerd. Op die wijze kunnen de aanvragers kennis nemen van de overwegingen die tot de erkenning of weigering van erkenning hebben geleid en desgevallend van de redenen waarom van de verleende adviezen is afgeweken.
Desgevallend bevat het erkenningbesluit ook de verdeelsleutel van de kosten tussen de openbare besturen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschappen. In dat geval wordt hun advies ingewonnen.
2. Kennisgeving aan de aanvrager
De aanvrager wordt van het erkenningbesluit in kennis gesteld via een ter post aangetekende brief. Een afschrift wordt gestuurd aan de betrokken gemeente(n) of provincie(s) en aan de minister van Justitie.
VII. Opheffing van erkenning
Het besluit van 30 september 2005 houdt ook de mogelijkheid in voor de Vlaamse Regering om de erkenning op te heffen indien de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap niet meer voldoet aan één of meerdere erkenningcriteria. De opheffing van de erkenning is gemotiveerd.
Vooraleer het besluit tot opheffing kan genomen worden, zal eerst aan het representatief orgaan gevraagd worden een dossier te bezorgen met de stukken en inlichtingen die worden aangeduid en het voornemen om de erkenning op te heffen. Daarnaast moet de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap ook de mogelijkheid krijgen om verantwoordingsstukken en elementen betreffende de beoordelingscriteria aan het representatief orgaan te verstrekken om het dossier te ondersteunen. Op basis van al deze elementen zal geoordeeld worden of de betrokken plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap haar erkenning verliest.
VIII. Jaarlijks verslag over de concrete toepassing van de betrokkenheid van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap bij het geheel van de lokale gemeenschap.
Het besluit van 30 september 2005 verplicht de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen die een erkenning bekomen op basis van dit besluit, om elk jaar, bij het indienen van het budget, een verslag te bezorgen inzake haar concrete betrokkenheid bij het geheel van de lokale gemeenschap.
Zoals reeds werd aangegeven, geldt deze verplichting niet voor de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen, die reeds erkend werden voor het van kracht worden van het besluit van 30 september 2005. Die verplichting geldt slechts voor alle erkenningen, verleend op basis van het nieuwe besluit van de Vlaamse Regering.
Dit verslag bevat een verduidelijking van de wijze waarop de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap in haar werking en haar contacten met gelovigen en derden (uitgezonderd in vervand met de liturgie) de Nederlandse taal gebruikt en hoe zij haar contacten met de bestuurlijke overheid van de gemeente(n) van haar gebiedsomschrijving organiseert.
De gemeenteoverheid (of naargelang van het geval : de provincieoverheid) stuurt een afschrift van dit verslag naar de gouverneur, eventueel samen met haar bemerkingen over de toepassing van deze bepalingen. Als de gemeenteoverheid (of naargelang van het geval de provincieoverheid) of de gouverneur bemerkingen formuleert over de toepassing van deze bepalingen, rapporteert de gouverneur erover aan de Vlaamse Regering binnen een termijn van 30 dagen, samen met zijn advies ter zake.
IX. Slotbepalingen
Ik verzoek u de datum van de bekendmaking van deze omzendbrief in het Belgisch Staatsblad op te nemen in het volgende nummer van het Bestuursmemoriaal.
Ik stuur deze omzendbrief ook rechtstreeks aan alle gemeentebesturen, provinciebesturen en de representatieve organen van de erkende erediensten.
Deze omzendbrief kan geraadpleegd worden via het internet op het volgend adres : http://www.binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/omzend.htm
De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering,
M. KEULEN
_______
Nota
(1) Onder plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap wordt verstaan : de territoriale entiteit van de erkende erediensten zijnde een parochie (voor de Room-katholieke, Orthodoxe en Anglicaanse eredienst), een kerkgemeente (voor de Protestantse eredienst), een Israëlitische gemeente (voor de Israëlitische eredienst) en een Islamitische gemeenschap (voor de Islamitische eredienst).