Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 29.06.1999

Date :
29-06-1999
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
3 pages
Section :
Régulation
Type :
Belgian justice
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

COMMISSIONS SECRETES,FICHES INDIVIDUELLES,DEPOT TARDIF

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 29.06.1999
Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 29.06.1999
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 29.06.1999
Tax year : 2005
Document date : 29/06/1999
Document language : FR
Name : A 99/22
Version : 1
Court : appeal

ARRET A 99/22


Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 29.06.1999



FJF 99/255

COMMISSIONS SECRETES - FICHES INDIVIDUELLES - DEPOT TARDIF

Il découle des articles 14quater et 118 du AR/CIR que les fiches individuelles et les relevés récapitulatifs doivent être déposés avant le 1er mars de l'année qui suit celle qu'ils concernent. En l'espèce, ces pièces justificatives ont été déposées par la requérante tardivement, à ce point même que l'administration n'était plus en mesure d'imposer à l'impôt des personnes physiques les bénéficiaires des revenus concernés. C'est à juste titre que l'administration a procédé dans le chef de la requérante à une taxation sur commissions secrètes.



 

Voorzitters: Mevr. Bertrand, M. Thys 
Raadsheer: Mevr. Wouters 
Advocaten: Mr. Geurts loco Mr. de Smedt, Mr. Aemaudts

B.V.B.A. D.M. 
tegen 
de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën;

Het Hof, na beraadslaging zitting houdende in openbare zitting, wijst het volgend arrest:
Gelet op de aanslag in de vennootschapsbelasting, gemeente Hamme,
aanslagjaar 1988, boekjaar 1987, artikel 090082, supplement aan artikel 9800432, toegezonden aan de belastingplichtige op 31 december 1990;
Gelet op het bezwaarschrift, tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur op 11 januari 199 l;
Gelet op de beslissing waartegen voorziening, genomen door de ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijke directeur van de directe belastingen te Antwerpen 1 op 24 augustus 1992, dezelfde datum aangetekend verzonden aan de belastingplichtige, waardoor ontheffing wordt verleend ten bedrage van 74 844 frank en waardoor voor het overige het bezwaarschrift wordt afgewezen;
Gelet op het verzoekschrift tot voorziening, tijdig ingediend ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 1 oktober 1992 samen met het origineel van het exploot van kennisgeving d.d. 1 oktober 1992;
Overwegende dat de bestreden aanslag werd gevestigd na kennisgeving van aanslag van ambtswege d.d. 8 november 1990 na laattijdige aangifte in de vennootschapsbelasting (stuk 15), waarin met betrekking tot de niet ingewilligde bezwaren werd meegedeeld dat de uitgaven voor commissielonen, erelonen, lonen arbeiders die niet werden opgenomen op loonlijsten, ingevolge artikel 132 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 dienen belast te worden aan de bijzondere aanslag;
dat de bestreden beslissing desaangaande vermeldt dat eiseres voor de commissielonen ten bedrage van 15 911 frank geen individuele fiches 2681.50 noch een samenvattende opgave 325.50 heeft ingediend en dat zij voor de lonen ten bedrage van 96 000 frank laattijdig op 11 januari 1991 samen met haar bezwaarschrift individuele fiches 281.10 heeft ingediend doch dat op dat ogenblik de aanslagtermijnen voor de genieters verstreken waren;
Overwegende dat eiseres voor het hof van beroep haar oorspronkelijk bezwaar herneemt en bovendien in een op 31 december 1993 ingediende conclusie als nieuwe grief doet gelden dat de bezwaarprocedure in strijd met artikel 275 eerste lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 (artikel 374 eerste lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992) werd geleid door een ambtenaar die de graad heeft van controleur;
dat eiseres eveneens in een op 20 mei 1999 ter griffie van het hof van beroep ingediende conclusie doet gelden dat de conclusie die zij van verweerder op 17 februari 1998 en derhalve laattijdig wegens overschrijding van de in artikel 382 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalde termijn ontving, uit de debatten dienen te worden geweerd;
dat eiseres tot staving van haar grieven op 5 juli 1993 zes nieuwe stukken indient;
Overwegende dat de administratie antwoordt dat wegens laattijdigheid deze stukken niet vatbaar voor bespreking zijn;
Overwegende dat verweerder concludeert tot de bevestiging dat de bestreden beslissing; dat verweerder stelt dat bij conclusie d.d. 31 december 1993 voorgedragen nieuwe grief laattijdig en in elke omstandigheid ongegrond is nu uit de samenlezing van artikel 275 eerste lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 en artikel 276 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 blijkt dat het onderzoek van het bezwaarschrift door de gewestelijke directeur dan worden gedelegeerd aan een ambtenaar met tenminste graad van inspecteur en dat niets belet dat een hoofdcontroleur deze gedelegeerde ambtenaar bijstaat;
Overwegende dat de nieuwe grief aangaande de schending van artikel 275 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 buiten de termijn gesteld in artikel 381 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 werd voorgedragen en dienvolgens wegens laattijdigheid onontvankelijk is; 
dat de door eiseres buiten de termijn van artikel 381 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en dienvolgens laattijdig ingediende stukken buiten het beraad worden gehouden;
Overwegende dat artikel 382 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 betrekking heeft op de door de directeur der directe belastingen in de dienen memories, stukken of bescheiden en niet slaat op conclusies die door verweerder als partij in het geding worden ingediend; dat er geen grond is om de door verweerder op 17 februari 1998 ingediende conclusies uit het debat te weren;
Overwegende dat om redenen in de bestreden beslissing vermeld en voor het hof van beroep niet weerlegd, het bezwaar van eiseres terecht werd afgewezen;
Overwegende dat eiseres bevestigt dat de betaalde commissielonen ten bedrage van 15 911 frank occasionele betalingen voor het aanbrengen van klanten betreffen en dat zij hiervan geen bewijsstukken bezit;
Overwegende dat eiseres aanvecht dat de bijzondere aanslag op het bedrag van 96 000 frank werd geheven omdat zij de identiteitsgegevens betreffende de genieters, met name de heer P.M. en mejuffrouw K.M. tijdig op 12 november 1990 aan de administratie zou hebben meegedeeld zodat beide genieters van die inkomsten binnen de wettelijke termijnen op die inkomsten konden worden belast;
Overwegende dat verweerder terecht opmerkt dat eiseres de kennisgeving van aanslag van ambtswege d.d. 8 november 1990 onbeantwoord liet (stuk 15); dat eiseres in haar bezwaarschrift toegekomen bij de bevoegde directeur op 11 januari 1991 (stuk 19) naar drie niet nader omschreven bijlagen verwijst; dat het administratief dossier onder stukken 20 tot en met 23 deze bijlage bevat, zijnde het antwoord op het bericht van kennisgeving van aanslag van ambtswege, gedateerd ingevolge materiële omschrijving op 12 oktober 1990 in plaats van op 12 november 1990 met op zijn beurt verwijzing naar de volgende documenten:
- overzicht van de commissielonen, erelonen en lonen arbeiders onder meer voor het aanslagjaar 1989 en gedateerd 12 november 1990;
- loonfiche nr. 2811.10 op naam van K.M.; 
- loonfiche nr. 281.10 op naam van P.M.;
Overwegende dat luidens artikel 14 quater van het Koninklijk Besluit / van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 de individuele fiches en de samenvattende opgaven met betrekking tot de in artikel 47 & 1, 2° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964 bedoelde lasten die zijn waarvan sprake is in de artikelen 118 en 119 Koninklijk Besluit / van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964; dat al die fiches en de samenvattende opgaven moeten worden ingeleverd voor 1 maart van het jaar na dat waarop deze bescheiden betrekking hebben (artikel 119 Koninklijk Besluit / van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964),
dat eiseres deze overtuigingsstukken slechts op 11 januari 1991 en derhalve laattijdig aan de administratie meedeelde;
dat deze laattijdigheid eveneens tot gevolg had dat de administratie niet meer tijdig, voor 31 december 1990 de genieters op die inkomsten kon belasten; dat de beweerde algemene bekendheid dat voornoemden regelmatig een handje in het drukkerijbedrijf toestaken, geenszins in de plaats kan worden gesteld van de wettelijke verplichting om tijdig voormelde documenten aan de bevoegde documentatiedienst over te maken; dat de ingeroepen familiale en financiële problemen niet in de weg staan dat eiseres vertegenwoordigd door haar zaakvoerder aan haar wettelijke verplichtingen kon voldoen en alzo een bijzondere aanslag, bepaald in artikel 132 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1964, had kunnen vermijden; 
Overwegende dat de voorziening ongegrond is;

Om die redenen,
Het Hof, recht doende op tegenspraak,
Gelet op artikel 24 bis van de wet van 15 juni 1935;
Gehoord in openbare terechtzitting het rapport van voorzitter M. Bertrand;
Verklaart de voorziening toelaatbaar doch ongegrond; 
Bevestigt de bestreden beslissing; 
Verwijst eiseres in de kosten.