Jugement du Tribunal de première instance d'Anvers dd. 18.03.2002

Date :
18-03-2002
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
3 pages
Section :
Régulation
Type :
Belgian justice
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Distinction entre dégrèvement ou annulation,Compétence du tribunal

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Jugement du Tribunal de première instance d'Anvers dd. 18.03.2002
Jugement du Tribunal de première instance d'Anvers dd. 18.03.2002
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Jugement du Tribunal de première instance d'Anvers dd. 18.03.2002
Tax year : 2005
Document date : 18/03/2002
Document language : FR
Name : A1 02/2
Version : 1

ARRET A1 02/2


Jugement du Tribunal de première instance d'Anvers dd. 18.03.2002



FJF 2002/169

Distinction entre dégrèvement ou annulation - Compétence du tribunal

    Le tribunal constate que la cotisation contestée est nulle pour violation de l'article 251 du CIR Lorsque, cependant, le requérant postule simplement le dégrèvement de la cotisation et non son annulation, l'action est non fondée, le tribunal ne pouvant statuer ultra petita.



Voorzitter : M. Boeynaems
Advocaten : Mr. Vanden Brande loco Mr. Tournicourt

1. B.A., 2. P.M.
tegen
de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën

Gezien de stukken in het dossier der rechtspleging, onder meer :
-  het verzoekschrift neergelegd ter griffie op 19 april 1999,
-  de beschikking verleend overeenkomstig artikel 747, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek op 2 november 2001,
-  de besluiten van partijen.
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.
Gelet op de verordeningen van de Raad van ministers nummer 974/98 van 03 mei 1998 en nummer 1103/97 van 17 juni 1997 en de wetten van 26 juni 2000 en 30 juni 2000 ter invoering van de euro.
Gehoord de partijen in hun middelen en gezegden ter zitting van 18 februari 2002.

***

Gegevens en voorgaande

Onder meer vanuit het toenmalige stelsel van opterende personenvennootschappen deden huidig eisers aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 1983 (stuk 37 verweerder), waarvan te dezen Rubriek XI in Deel 2 van belang is.
Er volgde een aanvankelijke aangifteconforme aanslag onder kohierartikel 3718938 (stuk 57 verweerder).
Via informatie uit diverse interne berichten «334» (stukken 58, 59, en 60-63) betreffende de inkomsten van vennoten in personenvennootschappen en ook via een bericht van wijziging aan een vennootschap waarin eerste eiser toentertijd stille vennoot was, werd (alleen) een huidig eerste eiser een kennisgeving van aanslag van ambtswege verstuurd per 14 november 1985 (stuk 71 verweerder), met betrekking tot in het bijzonder de aangiftecodes 501 en 507.
Huidig eerste eiser antwoordde met «niet akkoord» (stuk 72 verweerder) en een bijgevoegde brief (stuk 73 verweerder) onder meer stellend dat de kennisgeving onvoldoende gemotiveerd was.
Er werd een supplementaire aanslag gevestigd onder kohierartikel 540229 op 31 december 1985 (stuk 79 verweerder), mar die werd onrechtsgeldig bevonden bij beslissing van 2 juli 1991 (stuk 80 verweerder, achterzijde).
De aanslagprocedure werd dan hernomen met een bericht van wijziging van aangifte van 12 juli 1991 aan beide echtgenoten (stukken 81-82 verweerder).
Eisers antwoordden met «niet akkoord» (stukken 83-84 verweerder), waarop hen door de hoofdcontroleur werd geantwoord dat dit niet akkoord niet vergezeld was van motivering (stuk 86 verweerder), en dat aan eisers daarom daartoe een extra termijn werd gegeven. Hierop werd blijkbaar niet ingegaan voorzover verifieerbaar door de rechtbank.
Het dossier van verweerder bevat vervolgens nog een vierde intern bericht «334» met bijlagen (stukken 88-94 verweerder) dat klaarblijkelijk heeft geleid tot het bericht van wijziging van 12 juli 1991.
Er werd op 23 augustus 1991 een vervangende aanslag kohierartikel 150171 gevestigd in de plaats van de hogerop vermelde vernietigde (supplementaire) aanslag 540229 (stukken 96-97 verweerder).
Het daarop volgende bezwaarschrift (stukken 23-24 verweerder werd na intern onderzoek (stukken 26-33 verweerder) afgewezen in beslissing 021192/42775 van 12 februari 1999 (stuk 34 verweerder).
Voor eisers werd op 19 april 1999 met een verzoekschrift op tegenspraak een vordering bij de rechtbank ingesteld.

Onderzoek en beoordeling

Verweerder werpt geen onontvankelijkheid op, en de rechtbank onderkent geen van ambtswege aan te voeren ontoelaatbaarheid van de overigens tijdig gestelde vordering.
Wat betreft de fiscale vordering stellen eisers dat in de directorale beslissing van 2 juli 1991 (stuk 80 verweerder, achterzijde opzichtens voorzijde) bij vaststelling van onrechtsgeldige zetting is overgegaan tot ontheffing, wat dan de toepassing van hertaxatie onder artikel 260 W.I.B.64 in hun stelling uitsloot.
Echter neemt de interne tegenspraak in de vermelde directorale beslissing (vaststellen dat er onrechtsgeldige zetting is gebeurd naast het tegelijk dan overgaan tot ontheffingen op de onrechtsgeldige bevonden aanslag) niet weg dat de correcte lezing van die beslissing bestaat in een nietig bevonden aanslag, waarbij de nietigheid dan krachtens artikel 260 W.I.B.64 wettelijk toeliet om tot hertaxatie over te gaan (vgl. Cass. 15 september 2000, TFR 2001/18), dit laatste onder uiteraard dan het voldoen van toepassingsvereisten van dat wetsartikel.
Wat betreft de opgeworpen niet geldige motivering van het bericht van wijziging van 12 juli 1991, stelt de rechtbank bij lezing van dit bericht (stukken 81-83 verweerder) vast dat het wel duidelijk opgeeft wat er aan de voorgenomen wijzigingen wordt beoogd, met name het «aandeel in het niet verdeelde resultaat van de vennootschap als winst».
Het bericht geeft verderop met naam op welke vennootschap wordt bedoeld.
Het bericht geeft op hoe de verzender van het bericht aan zijn informatie is gekomen, met name van «de Directeur te Gent», zonder echter te preciseren wie wordt bedoeld met «de Directeur».
Het bericht stelt dat «een bedrag van (in toenmalige munt) 322 693,- francs belast (zal) worden» zulks «volgens gegevens ons toegestuurd (door de Directeur te Gent)» en verder nog «de berekening hiervan volgt in bijlage».
Terecht werpen eisers op dat zij toentertijd (conclusie blz. 5 onder) geen kennis hebben gekregen van wat het bericht van wijziging omschrijft als «gegevens ons toegestuurd».
Eisers hebben in de zin van artikel 251 W.I.B.64 (het latere artikel 346 W.I.B.92) geen rechtstreeks verweer kunnen voeren op aan hen immers, met het aan hen gerichte bericht, niet concreet meegedeelde gegevens, noch blijkt dat zij dat onrechtstreeks zouden hebben kunnen doen door enige kennis van wijzigingen doorgevoerd bij de vennootschap, nu zij niet zonder meer geacht kunnen worden toentertijd kennis te hebben gehad van het eerdere bericht van wijziging aan de vennootschap dat als stukken 64-70 wordt aangetroffen in het dossier dat verweerder nu neerlegt voor de rechtbank.
Uit geen enkel door de rechtbank verifieerbaar gegeven blijkt dat de - zich in het dossier van verweerder bij wijze van overtuigingsstukken 88-94 nu ter rechtbank bevindende - «verklarende nota» van 13 februari 1991 van de gewestelijk directeur te Gent is meegedeeld aan huidig eisers naar aanleiding van, dan wel bij, het aan hen gericht bericht van wijziging van hun aangifte. Verweerder houdt zulke toenmalige mededeling ook niet staande.
Het bericht van wijziging aan eisers van 12 juli 1991 (stukken 81-82 verweerder) voldoet om de hogerop uiteengezette redenen niet aan de geldigheidsvereisten van artikel 251 W.I.B.64 (het latere 346 W.I.B.92), zodat dat bericht nietig is en geen geldige basis kan vormen voor de daarop volgende aanslag, in dit geval de door eisers bestreden supplementaire aanslag onder kohierartikel 150171 van 23 augustus 1991.
Een verder onderzoek van deze bestreden aanslag en van de daarin tot opbouw van de aanslag opgenomen elementen van aanslag, wordt daardoor zonder voorwerp, gezien de vastgestelde nietigheid van de aanslag omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel.
Nu eisers de rechtbank echter slechts verzoeken om de bestreden aanslag te ontheffen en niet om de aanslag te vernietigen, is de vordering ongegrond, nu de rechtbank niet ultra petita kan oordelen.

Om die redenen
De rechtbank,
Rechtdoende op tegenspraak.
Alle andere en strijdige middelen verwerpend.
Verklaart de vordering toelaatbaar doch ongegrond.
Veroordeelt eisers tot de kosten van het geding, deze laatste aan de zijde van beide partijen begroot in de respectieve conclusies, doch door de rechtbank in hoofde van verweerder van ambtswege vereffend op 163,61 EUR rechtsplegingsvergoeding.