Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers dd. 27.06.2001

Date :
27-06-2001
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Régulation
Type :
Belgian justice
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Délai réclamation,Avertissement extrait rôle,Notification,Taxation office,Preuve contraire

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers dd. 27.06.2001
Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers dd. 27.06.2001
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers dd. 27.06.2001
Tax year : 2005
Document date : 27/06/2001
Document language : FR
Name : A1 01/14
Version : 1

ARRET A1 01/14


Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers dd. 27.06.2001



Délai réclamation - Avertissement extrait rôle - Notification - Taxation office - Preuve contraire

Une imposition est établie le 28 décembre 1995 et l'avertissement-extrait de rôle envoyé le 25 janvier 1996. La contribuable introduit une réclamation le 9 décembre 1996. L'Administration déclare que la réclamation est tardive. Le tribunal souligne toutefois que la charge de la preuve en ce qui concerne l'envoi régulier de l'avertissement-extrait de rôle incombe à l'Administration. A défaut, le délai de réclamation ne commence à courir qu'à partir du moment où il est établi que le contribuable en a pris connaissance. Dans le cas présent, l'avertissement-extrait de rôle a été envoyé à une ancienne adresse de la contribuable, où celle-ci était déjà rayée. Le délai de réclamation n'a dès lors commencé à courir qu'à partir de la sommation de payer envoyée à la nouvelle adresse, de sorte que la réclamation a été envoyée à temps. Sur le fond, le tribunal considère que la contribuable n'apporte pas la preuve qui lui incombe en cas d'établissement d'une imposition d'office. Dans ce cas, le contribuable doit prouver le montant exact de ses revenus imposables ainsi que les éléments à prendre en compte. En l'espèce, la contribuable ne démontre pas qu'elle payait des loyers personnels à une SA, de sorte qu'elle a été imposée à juste titre sur un avantage de toute nature.




tweede F kamer

Enig rechter: Dhr. P. Wolles
Griffier: Dhr. G. Govaerts
Partij: Delhez Nicole t. De Belgische Staat

Gezien de stukken in het dossier der rechtspleging, o.m.:


-het verzoekschrift in fiscale zaken neergelegd ter griffie op 14 juli 1999, -de beschikking gewezen conform artikel 747 § 2 Ger. W. dd ° 10 januari 2001, -de besluiten van partijen.

Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.


Gehoord partijen in hun middelen en gezegden ter zitting van 6 juni 2001.


* *


*


Gelet op de aanslag van ambtswege voor het aanslagjaar 1993, kohierartikel 542332, in de personenbelasting, uitvoerbaar verklaard op 28 december 1995 en verzonden aan de belastingplichtige op 25 januari 1996.


Gelet op het bezwaarschrift toegekomen bij de bevoegde directeur der directe belastingen op 9 december 1996.


Gelet op de bestreden beslissing van de ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijke directeur der directe belastingen te Antwerpen II op 22 april 1999 en op dezelfde datum aangetekend verzonden aan de belastingplichtige, waarbij het bezwaarschrift niet ontvankelijk werd verklaard.


Gelet op het verzoekschrift tijdig neergelegd ter griffie van deze rechtbank op 14 juli 1999 waarbij een afschrift van de bestreden beslissing was gevoegd.


De vordering beoogt de bestreden beslissing teniet te doen, dienvolgens opnieuw rechtdoende, het door eiseres tegen de bestreden aanslag ingediend bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond te verklaren, de bestreden aanslag te vernietigen, eiseres te ontslaan van de ten onrechte ingekohierde belastingen en in voorkomend geval de terugbetaling te bevelen van de eventueel door eiseres reeds betaalde bedragen en / of door verweerder ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de moratoire interesten overeenkomstig artikel 418 W.I.B./92 en de kosten van het geding.


Ondergeschikt beoogt de vordering, indien de rechtbank dit nodig acht, de heropening van de debatten te bevelen om partijen toe te laten verder ten gronde te concluderen.


Relevante feiten

Bij gebreke aan aangifte werd bij aangetekende brief van 21 november 1995 een kennisgeving van aanslag van ambtswege aan eiseres verzonden, waarbij de bezoldiging als bestuurder werd vastgesteld op 262.394 BEF.


Bij gebreke aan bewijs dat eiseres persoonlijke huurgelden had betaald aan de N.V. Charade werd het voordeel van alle aard (vennoten) immers geraamd op 262.394 BEF.


Deze kennisgeving van aanslag van ambtswege werd door de post teruggestuurd aan de administratie als «niet afgehaald» door eiseres.


Bij gebreke aan opmerkingen werd de aanslag gevestigd zoals aangekondigd in de kennisgeving van aanslag van ambtswege.


Beoordeling Tijdigheid van het bezwaarschrift

Krachtens artikel 371 W.I.B./92 moet het bezwaarschrift op straffe van verval worden ingediend, uiterlijk op 30 april van het jaar nadat waarin de belasting is gevestigd, zonder dat de termijn evenwel minder dan 6 maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag.


Voor aanslagjaar 1993 werd de belasting gevestigd door uitvoerbaar verklaring van het kohier op 28 december 1995 en het aanslagbiljet werd op 25 januari 1996 verzonden aan eiseres.


Op straffe van verval diende het bezwaarschrift bijgevolg in principe uiterlijk op 26 juli 1996 te worden ingediend.


Aangezien eiseres het bezwaarschrift slechts op 9 december 1996 indiende, werd dit volgens de administratie laattijdig ingediend.


Niettegenstaande deze vervaltermijn van openbare orde is, die enkel in geval van overmacht kan worden verlengd, moet de administratie de aanvangsdatum van deze termijn en de regelmatige verzending van het aanslagbiljet bewijzen indien zij het verstrijken van de bezwaartermijn inroept.


Bij gebreke aan bewijs van het regelmatig verzenden van het aanslagbiljet, begint de bezwaartermijn pas te lopen vanaf het ogenblik waarop het vaststaat dat de belastingplichtige kennis heeft gekregen van het bestaan van de belastingschuld (Cass. 26 februari 1987, Bull. Bel. nummer 668, 147).


Aangezien de administratie de bewijslast heeft van het regelmatig verzenden van het aanslagbiljet, moet ingeval van twijfel deze twijfel in het voordeel van de belastingplichtige spelen.


Indien de administratie het aanslagbiljet heeft verzonden naar het oude adres van de belastingplichtige, bewijst de administratie niet dat het aanslagbiljet werd ter kennis gebracht van de belastingplichtige, zelfs al heeft de belastingplichtige het nieuwe adres niet ter kennis gebracht van de administratie, zodat de bezwaartermijn dan ook niet is beginnen te lopen (Antwerpen 10 november 1998, T.F.R. 1999, 220).


In casu heeft de administratie op 25 januari 1996 het aanslagbiljet verzonden aan eiseres naar het adres te Brasschaat, Bredabaan 1004, terwijl uit de getuigschriften van woonst blijkt dat eiseres aldaar ambtelijk werd afgeschreven op 21 november 1995 en dat zij op 7 november 1996 werd ingeschreven te Merksem, Lambrechtshoekenlaan 44 bus 3.


Op het ogenblik van de verzending van het aanslagbiljet naar het adres te Brasschaat, Bredabaan 1004, was eiseres aldaar ambtelijk afgeschreven zodat het niet regelmatig werd verzonden en verweerder geenszins bewijst dat het aanslagbiljet haar alsdan ter kennis werd gebracht.


Bijgevolg is de bezwaartermijn niet beginnen te lopen vanaf de verzending van het aanslagbiljet, doch is deze termijn slechts beginnen te lopen vanaf het ogenblik waarop het vaststaat dat eiseres kennis had gekregen van het bestaan van de belastingschuld.


Aangezien eiseres beweert dat zij op 25 november 1996 op haar nieuw adres werd aangemaand tot betaling van de belasting en dat zij dan slechts kennis had gekregen van het bestaan van de belastingschuld, is de bezwaartermijn dan slechts beginnen te lopen.


Nu het bezwaarschrift werd ingediend op 9 december 1996, dient dit bezwaarschrift dan ook als tijdig te worden beschouwd en is het bijgevolg ontvankelijk.


Ten gronde

Bij gebreke aan aangifte heeft de administratie terecht een aanslag van ambtswege gevestigd.


Bijgevolg mocht de administratie de aanslag vestigen op de inkomsten die zij kon vermoeden op grond van de gegevens waarover zij beschikte.


In casu heeft de administratie, bij gebreke aan bewijs dat eiseres persoonlijke huurgelden had betaald aan de N.V. Charade, het voordeel van alle aard (vennoten) geraamd op 262.394 BEF en de aanslag aldus gevestigd op dit bedrag als bezoldiging voor eiseres als bestuurder.


Krachtens artikel 352 W.I.B./92 wordt bij een aanslag van ambtswege de bewijslast omgekeerd en behoort het aan eiseres het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te haren name in aanmerking komende gegevens.


Eiseres beperkt zich te stellen dat zij statutair, onbezoldigd bestuurder was van de N.V. Charade, dat zij geen enkele inkomsten uit deze vennootschap heeft genoten en het beweerde kosteloos verblijf in de woning niet ten genoege van recht wordt aangetoond door de administratie.


Anderzijds stelt eiseres in haar conclusies dat zij sedert december 1993 niet meer woont op het adres te Brasschaat, Bredabaan 1004 en betwist zij niet dat dit onroerend goed eigendom was van de N.V. Charade.


Bij gebreke aan bewijs dat eiseres persoonlijke huurgelden had betaald aan de N.V. Charade, levert zij dan ook geenszins het bewijs dat zij geen voordelen van alle aard heeft genoten.


Krachtens artikel 352 W.I.B./92 dient eiseres bij een aanslag van ambtswege het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te haren name in aanmerking komende gegevens, hetgeen zij niet doet, zodat de bestreden aanslag, waarvan de willekeurige vestiging niet wordt ingeroepen, dient behouden te blijven.


Tot slot heeft eiseres voldoende tijd gehad om dit bewijs te leveren en hierover te concluderen, zodat de rechtbank het dan ook niet opportuun acht om de heropening van de debatten te bevelen om eiseres toe te laten verder ten gronde te concluderen.


Besluit

De bestreden beslissing werd op onjuiste gronden getroffen.


Het bezwaarschrift diende immers ontvankelijk, doch ongegrond te worden verklaard.


Aangezien de bezwaren geheel ongegrond zijn, dient eiseres echter volledig in de kosten van het geding te worden verwezen.


OM DEZE REDENEN,


DE RECHTBANK,


rechtdoende op tegenspraak,


alle andere en strijdige conclusies verwerpend,


Verklaart de vordering toelaatbaar, doch slechts gedeeltelijk gegrond.


Wijzigt de bestreden beslissing als volgt en opnieuw beslissende,


Verklaart het bezwaarschrift ontvankelijk, doch ongegrond.


Veroordeelt eiseres tot de kosten van het geding tot op heden door verweerder begroot op 6300 BEF rechtsplegingsvergoeding geïndexeerd en door de rechtbank ambtshalve vereffend op 6600 BEF rechtsplegingsvergoeding.


Wijst het meer en / of anders gevorderde af.