Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dd. 02.01.2013

Date :
02-01-2013
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Régulation
Type :
Belgian justice
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Vrijstelling successierechten voor familiale bedrijfsactiva (art. 60bis W.Succ.) ? Termijn waarbinnen het attest van de Vl. Gemeenschap dient voorgelegd te worden (art. 135,8° W.Succ.) - Overmacht

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dd. 02.01.2013
Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dd. 02.01.2013
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dd. 02.01.2013
Document date : 02/01/2013
Keywords : Vlaanderen / Vlaams Gewest / familiale vennootschap / familiale onderneming / familiale bedrijfsactiva / vrijstelling of vermindering / tarief / effecten / attest / termijn / laattijdige indiening / boete / verjaring
Decision : Ongunstig
Document language : NL
Name : Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dd. 02.01.2013
Version : 1
Court : firstAuthority/Antwerpen_firstAuthority

Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dd. 02.01.2013

Vrijstelling successierechten voor familiale bedrijfsactiva (art. 60bis W.Succ.) - Termijn waarbinnen het attest van de Vl. Gemeenschap dient voorgelegd te worden (art. 135,8° W.Succ.) - Overmacht

EE/102.276

In de aangifte van nalatenschap werden 250 aandelen van de overledene in een familiale onderneming aangegeven. Het bijgevoegd attest van de Vl gemeenschap vermeldt dat de vrijstelling van successierechten als bepaald in artikel 60bis §1 W.Succ. niet wordt toegestaan omdat de vennootschap niet voldoet aan de participatievoorwaarde en het aandelenbezit niet bewezen werd.

De successierechten werden betaald. Er werd teruggave gevraagd.

Zeven jaar later wordt er een bijvoeglijke aangifte ingediend met als bijlage het positief attest dat uiteindelijk verkregen werd.

De administratie weigerde de teruggave wegens verjaring.

De rechtbank oordeelde dat de legataris zich buiten haar wil en buiten haar toedoen, tot het afleveren van het attest, in de volstrekte onmogelijkheid bevond om een bijvoeglijke aangifte in te dienen en om voornoemd attest van het Vlaams Gewest voor te leggen zodat zij de door artikel 135,8° W.Succ. voorgeschreven termijn dan ook niet kon naleven.

Aangezien de legataris zich tot het afleveren van het attest in een overmachtsituatie bevond om deze bijvoeglijke aangifte in te dienen en dit attest voor te leggen aan de administratie, wordt voornoemde termijn van 2 jaar van artikel 135,8° W.Succ. dan ook verlengd.

De betaalde successierechten, intresten en boeten op de vererving van de 250 aandelen dient teruggegeven te worden.

De rechtbank oordeelde eveneens dat de aangetekende zending waarin de raadsman van de legataris duidelijk en ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat zij wil dat de successierechten, intresten en boeten worden teruggegeven, geldt als een in gebreke stelling in de zin van de artikelen 1139 en 1153 BW zodat vanaf dan moratoire intresten verschuldigd zijn.

De rechtbank oordeelde dat krachtens de artikelen 2791 en 162,4° W.Reg. de akte tot inleiding van een fiscale zaak vrijgesteld is van het rolrecht zodat de legataris deze zaak kosteloos kon inleiden bij verzoekschrift en de dagvaardingskosten en het rolrecht dan ook hen hare laste blijven.

Nota van de administratie:

Tegen dit vonnis wordt beroep aangetekend

 

VONNIS gewezen en uitgesproken in het gerechtsgebouw te Antwerpen, op

twee januari tweeduizend dertien

in openbare zitting van de 2F kamer van de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, al waar zetelden:

 

(…)

In zake: A.R. Nr. 07/4231/A

V. L. S., zonder gekend beroep, wonende te H.

EISENDE PARTIJ

- verschijnende bij meester A. B., advocaat, kantoorhoudende te H.

- meester A. B. eveneens verschijnend loco meester S. L., advocaat, kantoorhoudende te H.

t e g e n

DE BELGISCHE STAAT,

A. Federale Overheidsdienst Financiën, in de persoon van de minister van Financiën, met burelen gevestigd te 1000 Brussel, Wetstraat 12,

B. Federale Overheidsdienst Financiën, in de persoon van de minister van Financiën, vertegenwoordigd door de Ontvanger der Successierechten, Registratiekantoor Antwerpen 9, met burelen gevestigd te 2000 Antwerpen, Italiëlei 4 bus 3

VERWERENDE PARTIJ

- verschijnende bij meester L. A., advocaat, kantoorhoudende te A.

 

* *

*

 

Gezien de stukken in het dossier der rechtspleging, onder meer:

- het tussenvonnis van de 2F kamer van deze rechtbank van 5 september 2012,

- de besluiten van partijen.

Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.

Gelet op de verordeningen van de Raad van de ministers nummer 974/98 van 03 mei 1998 en nummer 1103/97 van 17 juni 1997 en de wetten van 26 juni 2000 en 3O juni 2000 ter invoering van de euro.

Gehoord de partijen in hun middelen en gezegden ter zitting van 5 december 2012.

 

* *

*

 

Gelet op het tegensprekelijk tussenvonnis van 5 september 2012 van deze rechtbank waarbij de heropening der debatten werd bevolen teneinde partijen toe te latten te besluiten omtrent een attest van het Vlaamse Gewest, zijnde een nieuw stuk.

 

Beoordeling

 

Betreffende de teruggave

Nadat het Vlaams Gewest bij tegensprekelijk arrest van 26 april 2012 van het Hof Beroep te Brussel werd veroordeeld tot afgifte binnen de 48 uren vanaf de kennisgeving van het arrest van een attest inzake tewerkstelling en kapitaal overeenkomstig artikel 60bis § 10 W.Succ., waarbij aan huidige eiseres vrijstelling van successierechten wordt verleend voor de netto-waarde van 250 aandelen in de NV A. V. L.-B., en tot mededeling binnen de 48 uren vanaf de kennisgeving van het arrest van voornoemd attest aan de bevoegde ontvanger der successierechten, heeft het Vlaams Gewest dit attest op 20 juni 2012 afgegeven.

Hierop heeft eiseres op 27 september 2012 een bijvoeglijke aangifte van nalatenschap ingediend met als bijlage voornoemd attest; in deze bijvoeglijke aangifte verzocht eiseres de teruggave van de betaalde successierechten, intresten en boeten op de vererving van de 250 aandelen in de NV A. V. L.-B. en de betaling van moratoire intresten op de betaalde rechten, intresten en boete en dit te rekenen vanaf de datum van betaling, zijnde 12 juli 2005, minstens vanaf de ingebrekestelling tot teruggaaf van 10 oktober 2005 en dit berekend tot de datum van terugbetaling.

Verweerder is echter van oordeel dat toch geen teruggave van de successierechten, intresten en boeten kan gebeuren gezien

- artikel 135, 8° W.Succ. bepaalt dat "tegen inlevering van een aangifte, die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave, de rechten, intresten en boeten worden teruggegeven wanneer, in het geval van artikel 60bis, het attest bedoeld in § 10 van dat artikel neergelegd wordt bij de ontvanger binnen 2 jaar na de betaling van de belasting", hetgeen te dezen echter niet gebeurde nu de successierechten immers werden betaald op 11 juli 2005, en

- deze termijn van 2 jaar een vervaltermijn is waarvoor de mogelijkheid tot overmacht niet is voorzien.

Zelfs wanneer voornoemde termijn van 2 jaar van artikel 135, 8° W.Succ. een vervaltermijn is waarvoor geen mogelijkheid tot overmacht is voorzien, dient deze termijn toch verlengd te worden in geval van overmacht (vergelijk Cass. 16 februari 2007 inzake F.05.0093.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/?lang=nl, Cass. 4 juni 1998 inzake F.95.0027.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/?lang=nl en Cass. 29 mei 1992, R.W. 1992-93, 462).

Eiseres, die overmacht aanvoert, moet benevens het werkelijk voorkomen van een geval van overmacht, ook het oorzakelijk verband bewijzen tussen enerzijds deze buitengewone omstandigheid en anderzijds het niet indienen van een bijvoeglijke aangifte en het niet voorleggen van voornoemd attest van het Vlaams Gewest aan verweerder.

Overmacht kan enkel voortvloeien uit een gebeurtenis buiten de wil van de mens die hij niet kon voorzien of vermijden (Cass. 20 maart 2001. F.J.F. 2001/150).

Te dezen staat het ontegensprekelijk vast dat eiseres al het mogelijke heeft gedaan om het attest van het Vlaamse Gewest zo spoedig mogelijk te bekomen, zij ná afwijzing van haar verzoek hiertoe zo spoedig mogelijk een gerechtelijke procedure heeft opgestart en zij bovendien al het mogelijke heeft gedaan om deze gerechtelijke procedure zo spoedig mogelijk af te handelen; slechts ná voornoemd arrest van 26 april 2012 van het Hof van Beroep te Brussel heeft het Vlaams Gewest voornoemd attest op 20 juni 2012 afgegeven.

Bijgevolg bevond eiseres zich buiten haar wil en buiten haar toedoen tot 20 juni 2012 in de volstrekte onmogelijkheid om een bijvoeglijke aangifte in te dienen en om voornoemd attest van het Vlaams Gewest voor te leggen aan verweerder zodat door artikel 135, 8° W.Succ. voorgeschreven termijn dan ook niet kon naleven.

De volstrekte onmogelijkheid om een bijvoeglijke aangifte in te dienen en om voornoemd attest van het Vlaams Gewest voor te leggen aan verweerder is niet het minst te wijten aan de eigen vrije beslissing van eiseres en is volledig onafhankelijk van haar wil en van haar toedoen zodat dit dan ook overmacht uitmaakt.

Bovendien is het oorzakelijk verband bewezen tussen enerzijds deze buitengewone omstandigheid en anderzijds het niet indienen van voornoemde bijvoeglijke aangifte en het niet voorleggen van voornoemd attest van het Vlaams Gewest aan verweerder.

Aangezien eiseres zich aldus tot 20 juni 2012 in een overmachtsituatie bevond om deze bijvoeglijke aangifte in te dienen en dit attest voor te leggen aan verweerder, wordt voornoemde termijn van 2 jaar van artikel 135, 8° W.Succ. dan ook verlengd.

Nu eiseres op 27 september 2012 een bijvoeglijke aangifte van nalatenschap heeft ingediend met als bijlage voornoemd attest, heeft zij deze bijvoeglijke aangifte met dit attest - gelet op voornoemde overmacht waardoor de termijn van artikel 135, 8°) W.Succ. werd verlengd - dan ook tijdig ingediend zodat verweerder de betaalde successierechten, intresten en boeten op de vererving van de 250 aandelen in de NV A. V. L.-B. dient terug te geven.

 

Betreffende de moratoire intresten

Krachtens artikel 1422 W.Succ. zijn de moratoire intresten op de in te vorderen of terug te geven sommen verschuldigd naar de voet en de regelen in burgerlijke zaken vastgesteld.

Derhalve zijn de bepalingen van de artikelen 1139 en 1153 B.W. van toepassing en zijn de moratoire intresten verschuldigd van de dag der aanmaning tot betaling.

Voor de verschuldigdheid van moratoire intresten is het voldoende dat de schuldeiser duidelijk en ondubbelzinnig aan de schuldenaar te kennen heeft gegeven dat hij wil dat de hoofdverbintenis wordt uitgevoerd (vergelijk Cass. 28 maart 1994, R.W. 1994-95, 499 en Cass. 25 november 1991, R.W. 1991-92, 1364).

De aangetekende zending van 10 oktober 2005, waarin de raadsman van eiseres duidelijk en ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat zij wil dat de successierechten, intresten en boeten worden teruggegeven, geldt ongetwijfeld als een in gebreke stelling in de zin van de artikelen 1139 en 1153 B.W. zodat vanaf dan moratoire intresten verschuldigd zijn.

Bijgevolg is verweerder moratoire intresten verschuldigd vanaf 10 oktober 2005

 

Betreffende de dagvaardingskosten

Hoewel artikel 1385decies Ger.W. voorziet dat dit geschil betreffende de toepassing een belastingwet wordt ingeleid bij verzoekschrift, betekent dit niet belastingplichtige de administratie niet zou kunnen dagvaarden indien hij dit verkiest.

De meerkost van de dagvaarding ten opzichte van het verzoekschrift blijft evenwel ten laste van eiseres, ook wanneer deze niet in het ongelijk wordt gesteld.

Krachtens de artikelen 279' en 162, 4° W.Reg. is de akte tot inleiding van een fiscale zaak vrijgesteld van het rolrecht zodat eiseres deze zaak kosteloos kon inleiden bij verzoekschrift en de dagvaardingskosten en het rolrecht dan ook ten laste van blijven.

Betreffende de rechtsplegingvergoeding

Wat de rechtsplegingvergoeding betreft, zijn beide partijen in hun conclusies akkoord met een bedrag van 5.500,00 EUR, waarvan de rechtbank akte kan verlenen.

 

OM DEZE REDENEN

DE RECHTBANK,

Rechtdoende op tegenspraak,

Alle andere en strijdige conclusies verwerpend,

Na erover beraadslaagd te hebben,

Verklaart de vordering toelaatbaar en als volgt gegrond.

Veroordeelt verweerder tot teruggave aan eiseres van de betaalde successierechten, intresten en boete op de vererving van de 250 aandelen in de NV A. V. L.-B., vermeerderd met de moratoire intresten vanaf 10 oktober 2005 overeenkomstig artikel 1422 W.Succ.

Veroordeelt verweerder tot de kosten van het geding tot op heden door eiseres begroot op 282,98 EUR dagvaardingskosten en 5.500,00 EUR rechtsplegingvergoeding en door de rechtbank slechts vereffend op 5.500,00 EUR rechtsplegingvergoeding.

Wijst het meer en / of anders gevorderde af.

(…)