Vonnis van rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen te Brugge dd. 21.03.2016

Date :
21-03-2016
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
9 pages
Section :
Régulation
Type :
Belgian justice
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Vennootschapsbelasting ? Aanslag geheime commissielonen ? Toepassing belastingverhoging

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Vonnis van rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen te Brugge dd. 21.03.2016
Vonnis van rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen te Brugge dd. 21.03.2016
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Vonnis van rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen te Brugge dd. 21.03.2016
Tax year : 2016
Document date : 21/03/2016
Keywords : afzonderlijke aanslag / afzonderlijke aanslag Ven.B / belastingtarief / geheim commissieloon / belastingverhoging
Decision : gedeeltelijk gunstig
Document language : NL
Name : Vonnis van rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen te Brugge dd. 21.03.2016
Version : 1
Court : firstAuthority/Brugge_firstAuthority

Vonnis van rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen te Brugge dd. 21.03.2016

 

Vennootschapsbelasting – Aanslag geheime commissielonen – Toepassing belastingverhoging

 

Samenvatting

Artikel 219 WIB 92, zoals van toepassing na de programmawet van 19 december 2014, bepaalt het tarief van de afzonderlijke aanslag op 100 %. Dit is geen sanctie voor de overtreding, maar een vergoeding voor het ingevolge de overtreding geleden verlies aan belastingen en sociale bijdragen die verschuldigd zouden geweest zijn indien de meerwinsten wel zouden opgenomen zijn in de boekhouding. Het non bis in idem- beginsel wordt niet geschonden wanneer in dat geval een belastingverhoging wordt opgelegd wegens onvolledige of onjuiste aangifte met het opzet de belasting te ontduiken.

 

Volledige tekst

 

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge

 

21.03.2016

 

15/387/A

 

In de zaak van:

 

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H. B., met maatschappelijke zetel gevestigd te …, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het nummer …,

 

eiseres,

 

hebbende als raadsman meester M. M., advocaat, met kantoor te …,

 

tegen

 

De BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Financiën, met kabinet gevestigd te 1000 Brussel, Wetstraat 12, in de persoon van de Minister van Financiën, vertegenwoordigd door mevrouw B. G., attaché, met kantoor te 8000 Brugge, G.V. Dujardinstraat 4,

 

verweerder,

 

ter zitting vertegenwoordigd door de heer L. V., adjunct fiscaal deskundige bij de Federale Overheidsdienst Financiën, Algemene administratie van de Fiscaliteit, KMO Brugge Expertise, waarvan de kantoren gevestigd zijn te 8000 Brugge, G. Vincke-Dujardinstraat 4, en de heer D. L., attaché bij een fiscaal bestuur (ref.: …).

 

 

I. RECHTSPLEGING

 

Gelet op het bezwaarschrift ingediend op 30 juni 2014 betreffende het aanslagjaar 2010.

 

Gelet op de beslissing de dato 14 november 2014 genomen door de ambtenaar gedelegeerd door de adviseur-generaal gewestelijke directeur van het controlecentrum Brugge, waarbij het bezwaarschrift wordt afgewezen.

 

Gelet op het fiscaal verzoekschrift ingediend ter griffie de dato 5 februari 2015.

 

De rechtbank nam kennis van het dossier van de rechtspleging en van de door partijen neergelegde bundels.

 

Partijen werden gehoord in hun middelen in de openbare terechtzitting van 29 februari 2016. Artikel 2 en volgende van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werden in acht genomen.

 

 

II. BIJZONDERSTE GEGEVENS VAN DE ZAAK

 

1. De betwisting heeft betrekking op de volgende aanslag in de vennootschapsbelasting gevestigd in hoofde van eiseres:

- artikel …, gemeente B., aanslagjaar 2010, balans 31 december 2009, datum uitvoerbaarverklaring kohier 20 december 2013, te betalen saldo … EUR.

 

2. Eiseres baat een café uit. In de jaren 2008 - 2009 heeft eiseres zich bevoorraad bij de drankenhandel nv C. D., met maatschappelijke zetel te …. Lastens deze drankenhandel (e.a.) werd een gerechtelijk onderzoek geopend. Op 1 september 2010 werd aan de Gewestelijk directeur van de BBI te Gent toelating verleend tot inzage van het strafdossier. Er werd vastgesteld dat er verschillen waren in geleverde hoeveelheden tussen enerzijds de leveringsbonnen en anderzijds de overeenstemmende verkoopfacturen.

 

Met een brief de dato 06 december 2012 aan eiseres wordt de onderzoekstermijn conform artikel 333, derde lid WIB 1992 uitgebreid tot 7 jaar voor de aanslagjaren 2009 en 2010.

 

Na een onderzoek bij eiseres, wordt met een bericht van wijziging de dato 30 oktober 2013 aan eiseres gemeld dat voor het aanslagjaar 2010 een meerwinst ten bedrage van … EUR wordt belast aan het afzonderlijk tarief van 300 % (artikel 219 WIB 1992), om reden dat op de facturen van nv C. D. voor verschillende dranken lagere hoeveelheden en bedragen werden vermeld dan in werkelijkheid werden geleverd volgens de leveringsbonnen.

Er wordt een belastingverhoging van 50 % aangekondigd. Eiseres gaat niet akkoord met de wijzigingen. Met een kennisgeving van beslissing tot taxatie de dato 19 december 2013 wordt aan eiseres meegedeeld om welke redenen er geen rekening gehouden wordt met haar argumenten.

 

De aanslag wordt gevestigd conform de aangekondigde wijzigingen.

 

Door eiseres wordt tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend op 30 juni 2014.

 

Bij directoriale beslissing de dato 14 november 2014 wordt het bezwaarschrift afgewezen.

 

Door eiseres wordt fiscaal verhaal ingesteld.

 

3. Eiseres vraagt dat:

-       de vordering ontvankelijk en gegrond wordt verklaard;

-       de betwiste aanslag wordt vernietigd;

-       minstens het tarief van de aanslag geheime commissielonen wordt verlaagd;

-       minstens alvorens recht te doen verweerder wordt bevolen om bij toepassing van artikel 877 van het Gerechtelijk Wetboek alle stukken in verband met de fiscale controle en het fiscaalonderzoek bij nv C. D. in het geding te brengen;

-       minstens de belastingverhoging wordt vernietigd, verminderd of uitgesteld;

-       verweerder wordt veroordeeld tot terugbetaling van alle sommen die zijn of worden geïnd, te verhogen met de moratoriumintresten;

-       verweerder wordt veroordeeld tot de kosten van het geding, met inbegrip van de geïndexeerde rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van … EUR.

 

4. Verweerder vraagt dat de vordering toelaatbaar doch ongegrond wordt verklaard behalve wat betreft het tarief van de bijzondere aanslag en eiseres wordt veroordeeld tot de kosten van het geding.

 

 

III. BEOORDELING

 

A. Betreffende de toelaatbaarheid

 

Verweerder voert geen redenen aan die tot de ontoelaatbaarheid van de eis kunnen leiden. Nu de rechtbank evenmin middelen van ontoelaatbaarheid, die zij ambtshalve zou moeten opwerpen, vaststelt, is de eis toelaatbaar.

 

 

B. Betreffende de grond

 

1. Regelmatigheid van het onderzoek

 

De aanslag is mede gesteund op een onderzoek dat werd gevoerd bij nv C. D.. Verweerder ontkent niet dat in het kader van het onderzoek bij nv C. D. 'observaties' zijn gebeurd bij klanten van nv C. D..

 

Ten onrechte stelt eiseres dat de observaties gebeurd zijn in strijd met artikel 47sexies §1 Sv.

Het fiscaal onderzoek kan niet worden vereenzelvigd met het strafonderzoek, onder meer omdat de finaliteit van beide onderzoeken in wezen verschillend is. De vraag van eiseres om alle stukken in verband met het onderzoek bij nv C. D. voor te leggen, gaat uit van de verkeerde premisse dat deze vaststellingen observaties zijn in de zin van de artikelen 47sexies en volgende Sv. De door de opsporingsdiensten gedane vaststellingen gebeurden in het onderzoek ten aanzien van nv C. D. en met toepassing van artikel 63 W.BTW. Door de opsporingsdienst werden dergelijke vaststellingen niet gemaakt ten aanzien van eiseres. De betwiste aanslag is trouwens niet gebaseerd op deze observaties.

 

Er is geen enkele reden om verweerder te bevelen om stukken betreffende de observaties neer te leggen. De observaties zijn niet gebeurd ten aanzien van eiseres. Evenmin is er reden om de akkoordverklaring met nv C. D. neer te leggen.

 

2. Kennisname van het strafdossier

 

Vast staat dat de administratie van de BBI op 1 september 2010 van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent, na een officiële aanvraag van 25 augustus 2010, toelating verkregen heeft tot inzage en kopiename van het strafdossier. De toelating zelf werd door verweerder bij zijn stukken gevoegd (stuk 11 van verweerder).

 

Hoe de administratie juist kennis heeft gekregen van het bestaan van het strafdossier blijkt niet uit de toelating tot inzage, maar uit de besluiten van eiseres zelf blijkt dat vóór 25 augustus 2010 in de media er reeds berichten verschenen waren over het strafdossier. Uit niets blijkt dat de administratie inzage heeft gehad in de stukken van het strafdossier vóór de toelating van 1 september 2010. Het feit dat de gewestelijk directeur op 25 augustus 2010 mogelijk het notitienummer van het strafdossier kende, bewijst niet dat hij op die datum reeds inzage zou gehad hebben in de stukken van het strafdossier. Artikel 327 § 1, tweede lid WIB 1992 heeft enkel betrekking op de inzage van de stukken en niet op de mededeling vanwege de betrokken diensten dat er dergelijke stukken bestaan ( zie ook Cass. 23 april 1998 , Arr. Cass. 1988 , 457 ; Cass. 17 november 2006, F.J.F. 2008/73). Van belang voor de toepassing van artikel 327 WIB 1992 is dat de administratie alleen inzage mag krijgen in de stukken van het strafdossier nadat daartoe een toelating is verleend door de procureur-generaal, wat in casu het geval is. Het feit dat uit het dossier niet blijkt hoe de administratie juist kennis heeft gekregen van het bestaan van het strafdossier, schendt de rechten van verdediging van eiseres niet. Verweerder is evenmin verplicht om het verzoek tot toelating bij zijn stukken te voegen.

 

De toelating van de procureur-generaal wordt gegeven aan de door de gewestelijk directeur van de BBI, directie Gent, aan te duiden ambtenaren van de bevoegde administraties. Er bestaat geen bepaling dat de toelating door de procureur-generaal moet verleend worden aan een welbepaalde ambtenaar. Welke ambtenaar juist werd gemachtigd door de gewestelijk directeur blijkt niet uit de stukken die door verweerder werden voorgelegd. Uit niets blijkt evenwel dat inzage van het strafdossier zou genomen zijn door een niet bevoegde ambtenaar. Er is dan ook geen bewijs dat de rechten van verdediging van eiseres zouden geschonden zijn.

 

Er werd dan ook geen wettelijke bepaling overtreden bij de inzage en kopiename van het strafdossier en het gebruik van de bekomen gegevens uit het strafdossier.

 

3. Rechten van verdediging

 

In het bericht van wijziging de dato 30 oktober 2013 wordt vermeld de vaststellingen gedaan in het gerechtelijk dossier van nv C. D., de vermelding in het eindverslag van cvba 1-F. (gerechtsdeskundige) en wordt de niet-aangegeven omzet gedetailleerd berekend. In bijlage worden alle leveringsbonnen op naam van eiseres gevoegd.

 

Verweerder is niet verplicht om elk stuk dat in een bericht van wijziging wordt vermeld als kopie bij het bericht te voegen. Verweerder heeft de vaststellingen gedetailleerd beschreven en de niet aangegeven omzet gedetailleerd berekend.

 

De rechtbank merkt ook op dat eiseres zich tegen de inbreuken die haar ten laste worden gelegd, had kunnen verdedigen door zelf de nodige stukken voor te leggen, in bijzonder de leveringsbonnen die zij heeft ontvangen. Overeenkomstig artikel 315 WIB 1992 is eiseres verplicht deze leveringsbonnen bij te houden en voor te leggen. Bovendien werden de originele papieren versies van de bestelbonnen ook niet bewaard door nv C. D..

 

De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder alle stukken die nodig zijn en die hij moest neerleggen voor het beoordelen van het geschil, heeft neergelegd. De rechten van verdediging van eiseres zijn dan ook geenszins geschonden.

 

4. Artikel 340 WIB 1992

 

Overeenkomstig artikel 340 WIB 1992 kan de administratie ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren, met uitzondering van de eed.

 

Een mogelijk bewijsmiddel zijn vermoedens.

 

Voor vermoedens, stelt artikel 1349 Burgerlijk Wetboek: "Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit". Dat brengt mee dat een opeenstapeling van vermoedens geen deugdelijk bewijs oplevert.

 

Bekende feiten zijn dat eiseres in de betreffende jaren 2008 - 2009 klant is bij nv C. D., er een strafdossier bestaat tegen nv C. D., de elektronische gegevens op de computers van nv C. D., het feit dat er een analyse van de gegevens is gebeurd door firma I-f, de verschillen tussen de leveringsbonnen en de op naam van eiseres gefactureerde goederen, de vergelijking tussen het aangerekende leeggoed en het teruggenomen leeggoed (er wordt meer teruggenomen dan aangerekend) en eiseres geen leveringsbonnen voorlegt.

 

Uit het dossier blijkt dat de meeromzet is gebaseerd op de vaststellingen dat er verschillen zijn tussen de leveringsbonnen en de door eiseres geboekte facturen. De taxatie is dus niet enkel gebeurd op basis van de boekhouding van nv C. D..

 

Verweerder geeft zeer gedetailleerd de verschillen weer en berekend zeer gedetailleerd de meeromzet per jaar. Op de niet in de boekhouding opgenomen aangekochte hoeveelheden wordt de toepasselijke verkoopprijs van de gecontroleerde jaren toegepast.

 

De rechtbank stelt evenwel vast dat op de facturen en de leveringsbonnen telkens de naam van eiseres is vermeld, maar dat de leveringsdatum die is vermeld op de factuur niet overeenstemt met de leveringsdatum op de corresponderende leveringsbon (niet originele papierenversie). Uit het verslag van I-F. blijkt dat , gezien het gebruikte boekhoudpakket, het niet mogelijk is de originele data van de leveringsbonnen te achterhalen. De deskundigen stellen vast dat de systeemdatum 1 dag vooruitloopt op de werkelijke datum en dit komt doordat op de leverdatum de datum van de computer wordt overgenomen. Omdat door nv C. D. de leveringsbonnen steeds de dag vóór de levering werden afgedrukt werd de systeemklok 1 dag verschoven. Verder blijkt uit het verslag dat de leveringsbonnen door de deskundigen werden aangeleverd op 10 juni 2010, 18 juni 2010 en 12 oktober 2010. Later werden nog leveringsbonnen op CD gezet op 6 oktober 2011 door de bevoegde ambtenaar van de 5de BBI te Brugge bij nv C. D.. Om deze aanneembare reden komt de datum op de leveringsbon niet overeen met de datum op de corresponderende factuur. Via de leveringsdatum op de leveringsbon (niet originele papieren versie) kan dus geen link gelegd worden naar een factuur. De rechtbank neemt er ook nota van dat door nv C. D. de originele papieren versies van de leveringsbonnen (met de correcte leveringsdatum) niet werden bewaard.

 

Uit de stukken blijkt dat nv C. D. voor de leveringsbonnen en de facturen telkens een oplopende nummering gebruikte. Het is blijkbaar wel zo dat verschillende leveringen werden gegroepeerd in 1 factuur voor sommige klanten. Verder blijkt dat voor de eerste factuur van een boekjaar een leveringsbon op naam van eiseres met de laagste bonnummer overeenkomt, dat voor de tweede factuur van dat boekjaar een leveringsbon met het tweede laagste bonnummer overeenkomt, en zo verder. Voor de laatste factuur van dat boekjaar komt de leveringsbon met de hoogste bonnummer overeen. Wanneer de goederen op deze respectievelijke leveringsbonnen en facturen worden vergeleken, blijken de soort geleverde goederen overeen te komen.

 

Uit een aantal leveringsbonnen blijkt dat de goederen geleverd werden bij café H. D., zijnde de café gelegen naast de café die door eiseres wordt uitgebaat. Reeds uit de vermelding 'leveren in H. D.' op een leveringsbon op naam van eiseres blijkt op zich dat de goederen niet bestemd zijn voor café H. D. maar wel voor eiseres.

 

Uit het dossier blijkt ook dat de verschillen tussen levering en facturatie zeer gedetailleerd werd bij gehouden door nv C. D.. De leverancier heeft geen enkel belang bij deze detaillering (die veel werk meebrengt) op naam van eiseres als de niet gefactureerde leveringen niet correct zouden zijn. Bovendien legt eiseres juist die stukken niet neer die het ultieme bewijs zijn van deze verschillen tussen levering en facturatie.

 

Op basis van bekende feiten is derhalve rechtsgeldig het bewijs geleverd door een vermoeden dat eiseres in het aanslagjaar 2010 meer leveringen heeft ontvangen van nv C. D. dan werd gefactureerd en geboekt. De brutowinst die door eiseres niet werd aangegeven, is berekend op basis van de niet gefactureerde leveringen die blijken uit de vergelijkingen en met toepassing van de toepasselijke verkoopprijs van de gecontroleerde jaren.

 

5. Aanslag geheime commissielonen

 

Conform artikel 219 WIB 1992 (zoals van toepassing op het moment van het bericht van wijziging en het vestigen van de aanslag) wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden. De aanslag is gelijk aan 300 % van die verdoken meerwinsten. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gemaakt van het artikel 219 WIB 1992 zoals het bestond op het moment van het bericht van wijziging en het vestigen van de aanslag.

 

Ingevolge de programmawet van 19 december 2014 (Belgisch Staatsblad 29 december 2014) werd artikel 219 WIB 1992 gewijzigd als volgt: "Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57 en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.

Die aanslag is gelijk aan 100 pct. van die kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en verdoken meerwinsten, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, of dat de verdoken meerwinsten terug zijn opgenomen in de boekhouding, als bedoeld in het vierde lid, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct.

Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° tot 4°.

Verdoken meerwinsten kunnen terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt, zelfs indien de toepasselijke aanslagtermijnen als bedoeld in artikel 354, eerste lid, zijn verstreken, voor zover de belastingplichtige niet schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke administratieve of onderzoeksdaden.

Bovendien worden de voormelde verdoken meerwinsten slechts onderworpen aan deze aanslag in het geval zij niet het gevolg zijn van een verwerping van beroepskosten.

Deze aanslag wordt niet toegepast indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte.

Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte, wordt deze aanslag in hoofde van de belastingplichtige niet toegepast indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar.".

 

Conform artikel 40 van de programmawet van 19 december 2014 treedt het nieuwe artikel 219 WIB 1992 in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgische Staatsblad en is het van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op datum van de inwerkingtreding.

 

Het nieuwe artikel 219 WIB 1992 is derhalve van toepassing vanaf 29 december 2014 (datum van publicatie in het Belgische Staatblad van de programmawet van 19 december 2014) en is van toepassing op huidig geschil. Uit het voorgaande (zie punt 4) blijkt dat eiseres verdoken meerwinsten heeft, namelijk het ontvangen van goederen zonder factuur en de verkoop van deze goederen in haar café. Gezien de activiteit van eiseres, de aard van de geleverde en niet gefactureerde goederen en de hoeveelheid van deze geleverde en niet gefactureerde goederen, kan het niet anders dan dat deze goederen bestemd waren om verkocht te worden in de café van eiseres. Gezien deze geleverde en niet gefactureerde goederen niet terug te vinden zijn in de boekhouding van eiseres, is het duidelijk dat daaruit voortvloeiende verdoken meerwinsten niet onder de bestanddelen van haar vermogen zijn terug te vinden. De verdoken meerwinsten zijn ook niet terug opgenomen in de boekhouding. Het tarief van de afzonderlijke aanslag dient derhalve te worden verlaagd tot 100 %.

 

Gezien de verlaging van het tarief tot 100 % is de afzonderlijke aanslag een vergoeding voor het verlies aan belastingen en sociale bijdragen. Het tarief is geen sanctie voor de overtreding, maar een vergoeding voor het ingevolge de overtreding geleden verlies aan belastingen en sociale bijdragen die verschuldigd zouden geweest zijn indien de meerwinsten wel waren opgenomen in de boekhouding en op een manier werden uitgekeerd die terug te vinden was in de boekhouding.

 

6. Belastingverhoging

 

Een belastingverhoging van 50 % werd toegepast, wegens een onvolledige of onjuiste aangifte met het opzet de belasting te ontduiken (1° overtreding).

 

De opgelegde belastingverhoging is een fiscale sanctie met een strafrechtelijk karakter in de zin van artikel 6 E.V.R.M. Zij wordt opgelegd zonder onderscheid aan eenieder die belastingplichtige is, en strekt ertoe zowel de belastingplichtige aan te zetten zijn verplichtingen na te komen om de belastingverhoging te vermijden als het niet nakomen van zijn verplichtingen te bestraffen om herhaling van deze inbreuken te voorkomen.

 

Ter eerbiediging van artikel 6 E.V.R.M. dient de rechtbank bevoegd geacht te worden het opleggen van dergelijke belastingverhoging te controleren met volle rechtsmacht, en de beslissing daaromtrent op alle punten, zowel in feite als in rechte, te hervormen. De rechtbank kan onder meer nagaan of de sanctie verzoenbaar is met de dwingende eisen van internationale verdragen en van het interne recht, met inbegrip van de algemene rechtsbeginselen, wat ook inhoudt dat de rechtbank mag nagaan of de sanctie niet onevenredig is met de inbreuk en de administratie naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van de in betwisting zijnde belastingverhoging. De rechtbank beschikt evenwel niet over de bevoegdheid om op grond van subjectieve appreciatie van wat zij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen de wettelijke regels in de boete te verminderen of kwijt te schelden.

 

De rechtbank stelt vast dat eiseres actief heeft meegewerkt aan een fraudesysteem waarbij meer goederen geleverd worden dan gefactureerd. Hieruit blijkt ontegensprekelijk het bedrieglijk opzet om de belastingen te ontduiken. Het minder goederen laten facturen dan ontvangen, kan onmogelijk het gevolg zijn van eenvoudige vergissingen of slordigheden. Eiseres heeft onmiskenbaar actief frauduleuze handelingen gesteld met de bedoeling zichzelf een onrechtmatig voordeel te verstrekken.

 

De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde belastingverhoging gepast is. De inbreuk is onmiskenbaar gepleegd met het oogmerk de belasting te ontduiken of de ontduiking ervan mogelijk te maken. Zij is uitermate ernstig en brengt het algemeen belang ernstige schade toe. Er moet tevens rekening mee gehouden worden dat de belastingverhoging een ontradend effect moeten hebben. Van verzachtende omstandigheden is in hoofde van eiseres helemaal geen sprake. De rechtbank ziet geen redenen die een uitstel zouden kunnen verrechtvaardigen.

 

Eiseres heeft voldoende mogelijkheden gehad om een tegenbewijs te leveren en de opgelegde belastingverhoging te betwisten en dit ook vóór het vestigen van de betwiste aanslag.

Eiseres heeft ook de mogelijkheid gehad en gebruikt om de belastingverhoging te betwisten bij de rechtbank.

 

Er is ook geen sprake van een schending van het non bis in idem beginsel. Zoals reeds gesteld (zie punt 5) is de aanslag geheime commissielonen geen sanctie. Er is dus zeker geen dubbele sanctie opgelegd.

 

 

C. Betreffende de kosten

 

Gezien het wederzijds gelijk en ongelijk, wordt elke partij veroordeeld tot zijn eigen kosten van het geding.

 

 

OM DEZE REDENEN,

 

De rechtbank,

 

Wijzende in eerste aanleg en op tegenspraak.

 

Alle verdere middelen van partijen verwerpend als niet dienend.

 

Verklaart de eis toelaatbaar en gegrond in volgende mate.

 

Beveelt de ontheffing van de volgende aanslag in de vennootschapsbelasting gevestigd in hoofde van eiseres in de mate dat in het kader van de toepassing van artikel 219 WIB 1992 een hoger tarief werd opgelegd dan 100 %:

- artikel …, gemeente B., aanslagjaar 2010, balans 31 december 2009, datum uitvoerbaarverklaring kohier 20 december 2013, te betalen saldo EUR.

 

Veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de op basis van het ontheven gedeelte van de aanslag geïnde bedragen, te vermeerderen met de moratoriumintresten conform artikel 418 WIB 1992.

 

Veroordeelt elke partij tot zijn eigen kosten van het geding, waardoor het onnodig is deze te begroten.

 

Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting in het gerechtsgebouw te Brugge op éénentwintig maart tweeduizend zestien.

 

Aanwezig zijn: …