Voorafgaande beslissing nr. 2016.711 dd. 29.11.2016

Date :
29-11-2016
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
8 pages
Section :
Régulation
Type :
Prior agreements L 24.12.2002
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Kaaimantaks - Fiscale transparantie - Oprichter - Derde begunstigd

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Voorafgaande beslissing nr. 2016.711 dd. 29.11.2016
Voorafgaande beslissing nr. 2016.711 dd. 29.11.2016
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Prior agreements L 24.12.2002
Title : Voorafgaande beslissing nr. 2016.711 dd. 29.11.2016
Document date : 29/11/2016
Keywords : fiscale transparantie / Kaaimantaks / trust
Document language : NL
Name : Voorafgaande beslissing nr. 2016.711 dd. 29.11.2016
Version : 1

Voorafgaande beslissing nr. 2016.711 dd. 29.11.2016

 

Kaaimantaks

Fiscale transparantie

Oprichter

Derde begunstigde

 

Samenvatting

Trusts A, B, C, D en E zijn opgericht naar het recht van Jersey door mevrouw Y, een Zwitsers rijksinwoner die er als enige vermogen heeft in onder gebracht. De heer X, Belgisch rijksinwoner is de kleinzoon van de oprichter, mevrouw Y en de zoon van haar dochter, mevrouw Z. De heer X kwalificeert niet als oprichter van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E op basis van artikel 2, §1, 14° eerste, tweede en vierde streepje WIB92. De heer X kan slechts als oprichter-erfgenaam van voormelde trusts in de zin van artikel 2, §1, 14°, derde streepje WIB92 kwalificeren bij overlijden van mevrouw Y  en in het geval er zich welbepaalde hypothesen zouden voordoen.

 

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:

1.1. Trust A, trust B, trust C, trust D en trust E kwalificeren als een juridische constructie op basis van artikel 2, §1, 13° a) WIB;

1.2. De heer X niet kwalificeert als oprichter van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E op basis van artikel 2, §1, 14° eerste, tweede en vierde streepje WIB92;

1.3. De heer X slechts als oprichter-erfgenaam van voormelde trusts in de zin van artikel 2, §1, 14°, derde streepje WIB92 kan kwalificeren bij overlijden van mevrouw Y en in volgende gevallen onder de cumulatieve voorwaarde:

- ofwel mevrouw Z is vooroverleden,

- ofwel mevrouw Y een testamentair legaat aan de heer X heeft vermaakt,

- ofwel indien mevrouw Z de nalatenschap van mevrouw Y verwerpt ten gunste van de heer X

En

- indien de heer X niet kan aantonen dat hij, noch zijn erfgerechtigden, op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier enig voordeel toegekend kan krijgen van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E.

1.4. De heer X op basis van de voorgelegde feiten niet als derde-begunstigde van voormelde trusts kan worden gekwalificeerd op basis van artikel 2, §1, 14°/1 WIB92. Indien de heer X toch enig voordeel uit de trusts zou verkrijgen dan kan uitsluitend tot belastbaarheid worden besloten via artikel 5/1, §2 WIB92;

1.5. Er geen aangifteplicht in hoofde van de heer X is op basis van artikel 307, §1, vierde lid WIB92 tenzij mits toepassing van artikel 5/1, §2 WIB92;

1.6. De heer X niet als oprichter kwalificeert van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E, en dat er aldus geen belastbaarheid ontstaat in hoofde van de heer X met betrekking tot de inkomsten verkregen door voormelde trusts op basis van artikel 5/1, §1 WIB92;

1.7. Indien de heer X wel kwalificeert als oprichter-erfgenaam op basis van artikel 2, §1, 14°, derde streepje WIB92, zal artikel 5/1, §1 WIB92 enkel van toepassing zijn op de inkomsten verkregen vanaf het moment dat de heer X kwalificeert als oprichter-erfgenaam;

1.8. Uitkeringen van inkomsten uit de jaren voorgaand aan het verkrijgen van de status als “oprichter” belastingvrij aan de heer X kunnen worden uitgekeerd, daar voor die inkomsten de elementen tot belastbaarheid in hoofde van de heer X niet verenigd zijn.

 

II. Omschrijving van de verrichting

II.A. Identiteit van de aanvragers en betrokken partijen

2. De aanvrager is F (Malta) Limited, trustee van Trust A, Trust B, Trust C, Trust D en Trust E. De trustee F (Malta) Limited is gevestigd te Malta.

De betrokken partijen zijn:

- De heer X, rijksinwoner van België;

- Trust A, opgericht naar het recht van Jersey. De trustee is F (Malta) Limited;

- Trust B, opgericht naar het recht van Jersey. De trustee is F (Malta) Limited;

- Trust C, opgericht naar het recht van Jersey. De trustee is F (Malta) Limited;

- Trust D, opgericht naar het recht van Jersey. De trustee is F (Malta) Limited;

- Trust E, opgericht naar het recht van Jersey. De trustee is F (Malta) Limited.

II.B. Buitenlandse juridische entiteiten: historiek en feiten

3. Mevrouw Y is Zwitsers rijksinwoner. Zij is weduwe en heeft twee kinderen: een dochter Z, eveneens Zwitsers rijksinwoner en een zoon die inmiddels is overleden. Z heeft vier kinderen: X, Belgisch rijksinwoner, en drie andere kinderen, die geen Belgisch rijksinwoner zijn. De vooroverleden zoon van mevrouw Y had één kind W, die op heden geen Belgisch rijksinwoner is.

4. Mevrouw Y is oprichter (‘settlor’) van een ‘foreign grantor’ trust, waarvan haar kleinkind W begunstigde is. Deze trust is opgevat als een zgn. “ Foreign Grantor” trust (irrevocable en discretionair voor het kapitaal) tijdens het leven van de oprichter, mevrouw Y, die als enige voordelen kan ontvangen uit deze trust. Na haar overlijden zal de trust irrevocable en discretionair zijn, enkel voor haar kleinkind W en zijn nakomelingen.

5. Mevrouw Y is verder ook oprichter van 5 trusts, allen gevestigd te Jersey. Het gaat om Trust A, Trust B, Trust C, Trust D en Trust E. Vier van deze trusts zullen zgn. “bankable” assets bevatten, de vijfde trust non-bankable assets. De trust deeds van deze trusts zijn voor het overige quasi gelijk. Volgende principes zijn van toepassing binnen de trusts:

- Mevrouw Y is de oprichter (‘settlor’) van de trusts;

- De trusts zijn herroepbaar (‘revocable’) tijdens het leven van Y;

- Er werden protectors aangeduid;

- Y brengt vermogen in in de trusts;

- Tijdens het leven van Y zullen de trustees de inkomsten van de trust betalen of toekennen, enkel ten voordele van Y;

- Na het overlijden van Y zullen de trustees:

o De Trustinkomsten betalen of toekennen ten voordele van haar dochter Z. Na het overlijden van Y en tijdens het leven van Z heeft in principe alleen Z recht op het ontvangen van uitkeringen uit de trusts; en

o Het kapitaal van het Trustvermogen betalen of toekennen ten voordele van Z op zodanige wijze als Z op schriftelijke wijze heeft bepaald en aangewezen;

o Het geheel of een gedeelte van het inkomen of het kapitaal van het vermogen van de trust betalen of toekennen ten voordele van één of meerdere van de afstammelingen in rechte lijn van Z, op de wijze bepaald en aangewezen door Z, schriftelijk of bij testament of bijvoegsel, en altijd onder voorwaarde dat bij dergelijke aanwijzing de afstammelingen in rechte lijn van Z recht hebben om inkomsten van de trusts te ontvangen;

- Verder zullen de trustees het kapitaal en het inkomen van de trust houden ten voordele van de zgn. ‘discretionary beneficiaries’, op voorwaarde dat dergelijke begunstigde het recht heeft om inkomsten uit de trust te ontvangen.

- De trustees kunnen op enigerlei moment, met toestemming van de Protector, ‘discretionary beneficiaries’ toevoegen aan de groep van begunstigden. Zij kunnen evenwel geen personen aanduiden als begunstigden die op dat moment fiscaal rijksinwoner zijn van een zgn. ‘restricted jurisdiction’ volgens de wetten van die jurisdictie. België wordt als zgn. ‘restricted jurisdiction’ beschouwd, voor de periode beginnend vanaf de datum van de trust deed en aflopend op moment van overlijden van zowel Y als haar dochter Z.

II.C. Wettelijke bepalingen

6. De aanvrager wenst de Dienst Voorafgaande Beslissingen te verzoeken een voorafgaande beslissing te nemen ten aanzien van de afwezigheid van aangifteplicht ‘juridische constructies’ in de aangifte personenbelasting over aanslagjaar 2016 e.v. in hoofde van de heer X, alsook de afwezigheid van belastbaarheid met betrekking tot de vijf bovenvermelde trusts. Er wordt dan ook gevraagd uitspraak te doen over de (niet-)toepasbaarheid van:

- Artikel 2, §1, 13° a) WIB92;

- Artikel 2, §1, 14° WIB92;

- Artikel 2, §1, 14°/1 WIB92;

- Artikel 5/1 WIB92;

- Artikel 307, §1, vierde lid WIB92.

II.D. Voorgenomen verrichtingen

7. De aanvrager verneemt graag de (niet-)toepasselijkheid van voormelde bepalingen, ten aanzien van voorgenomen verrichtingen van hetzij:

- De settlement van de vijf voormelde trusts, waarbij uitsluitend vermogen door Y ingebracht werd;

- Het al dan niet uitkeringen te doen aan X als Belgische rijksinwoner;

- Toevoegen van X als Belgisch rijksinwoner als begunstigde van de trusts.

 

III. Beslissing

III.A. Trust A, trust B, trust C, trust D en trust E kwalificeren als een juridische constructie op basis van artikel 2, §1, 13°, a) WIB92.

8. Overeenkomstig artikel 2, §1, 13° WIB92 wordt onder een juridische constructie verstaan:

a) een rechtsverhouding, die door een rechtshandeling van de oprichter of door een rechterlijke beslissing in het leven wordt geroepen, waarbij goederen of rechten onder de macht van een beheerder worden gebracht om ze te besturen ten behoeve van een of meerdere begunstigden of voor een bepaald doel. Die rechtsverhouding heeft de volgende kenmerken:

- de eigendomstitel betreffende de goederen of rechten van de juridische constructie is opgesteld op naam van een beheerder of op naam van een andere persoon voor rekening van de beheerder;

- de goederen van de juridische constructie vormen een afzonderlijk vermogen en maken geen deel uit van het vermogen van de beheerder;

- de beheerder heeft de bevoegdheid en de plicht, ter zake waarvan hij verantwoording verschuldigd is, om in overeenstemming met de bepalingen van de juridische constructie en de bijzondere verplichtingen waaraan hij door de wet is onderworpen, de goederen van de juridische constructie te besturen, te beheren of erover te beschikken.

b) enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting, instelling of entiteit, die rechtspersoonlijkheid bezit, en die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar ofwel niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen ofwel onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan 15 pct. bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.

Behoudens in de gevallen bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, zijn de in het eerste lid bedoelde rechtsvormen die gevestigd zijn in een Staat of rechtsgebied dat behoort tot de Europese Economische Ruimte, geen juridische constructies.

De Koning bepaalt, met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rechtsvormen, die niet gevestigd zijn in een Staat of rechtsgebied dat behoort tot de Europese Economische Ruimte, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op niet beperkende wijze, de voor welbepaalde Staten of rechtsgebieden beoogde rechtsvormen die vermoed worden te voldoen aan de omschrijving in het eerste lid.

9. De eerste categorie van geviseerde juridische constructies (‘Type 1’), vermeld onder punt a) hierboven, richt zich o.a. tot trusts. Bijgevolg kwalificeren trust A, trust B, trust C, trust D en trust E als juridische constructies ‘type 1’ in de zin van artikel 2, §1, 13° a) WIB92. De uitzonderingsbepalingen opgenomen in artikel 2, §1, 13°/1 WIB92 zijn in casu niet toepasselijk.

III.B. De heer X is voor deze aanvraag niet te beschouwen als oprichter van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E in de zin van artikel 2, §1, 14° WIB92.

10. Overeenkomstig artikel 2, §1, 14° WIB92 wordt onder oprichter van een juridische constructie verstaan:

- hetzij, de natuurlijke persoon die de constructie heeft opgericht buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid;

- hetzij, wanneer de constructie is opgericht door een derde, de natuurlijke persoon die er goederen en rechten heeft in ondergebracht;

- hetzij, de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de in de vorige streepjes bedoelde personen, of de natuurlijke personen die, vanaf het overlijden, direct of indirect zullen erven van deze personen tenzij die erfgenamen aantonen dat zijzelf of hun erfgerechtigden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier enig voordeel, toegekend door de juridische constructie zullen verkrijgen;

- hetzij, de natuurlijke personen die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van de in artikel 2, §1, 13°, b), bedoelde juridische constructie.

11. De aanvrager wenst te vernemen dat voor deze aanvraag de heer X niet als oprichter van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E kan worden gekwalificeerd op basis van artikel 2, §1, 14° WIB92. Hiervoor somt de aanvrager volgende redenen op:

- X heeft de trusts niet opgericht. Zijn grootmoeder, mevrouw Y, Zwitsers rijksinwoner, is de settlor van de trusts, en aldus kwalificeert zij als oprichter in de zin van artikel 2, §1, 14°, eerste streepje WIB.

- X heeft geen goederen of rechten ingebracht in de trusts. Het vermogen dat werd ingebracht in de trusts is afkomstig van zijn grootmoeder mevrouw Y. Zij heeft het vermogen ook effectief ingebracht, zodat zij kwalificeert als oprichter in de zin van artikel 2, §1, 14°, tweede streepje WIB.

- X kan op heden ook niet kwalificeren als oprichter-erfgenaam in de zin van artikel 2,§1, 14°, derde streepje WIB, althans niet bij leven van zijn grootmoeder mevrouw Y. Volgende hypotheses dienen in casu te worden onderscheiden:

Hypothese 1: bij leven mevrouw Y en bij leven Z

X kan niet kwalificeren als oprichter – erfgenaam, daar deze hoedanigheid pas verworven wordt bij overlijden van de oprichter die hem voorgegaan is. Mevrouw Y kwalificeert bij leven als oprichter van de trust, en dit levenslang.

Hypothese 2: bij overlijden mevrouw Y en bij leven Z

In geval van overlijden van mevrouw Y zal het dochter Z zijn die kwalificeert als oprichter, doch zij is Zwitsers rijksinwoner en aldus niet onderworpen aan Belgische personenbelasting.

Deze conclusie kan worden beïnvloed door een testament door mevrouw Y ten voordele van X dan wel door een verwerping van de nalatenschap door Z ten gunste van X.

Hypothese 3: bij vooroverlijden Z en mevrouw Y bij leven

In deze hypothese kan X niet kwalificeren als oprichter – erfgenaam, daar zijn grootmoeder, mevrouw Y, nog niet overleden is (analoog aan hypothese 1).

Hypothese 4: bij overlijden mevrouw Y en bij overlijden Z

In deze hypothese zal X kwalificeren als oprichter – erfgenaam. Het overlijden van moeder Z is namelijk het overlijden van de oprichter “erfgenaam” die hem is voorafgegaan.

- De trusts kwalificeren niet als een juridische constructie onder artikel 2, §1,13°, b) WIB, zodat artikel 2, §1,14°, vierde streepje WIB geen toepassing zal vinden in hoofde van X.

12. Aangezien op heden noch mevrouw Y (zijn grootmoeder en oprichter van de trusts), noch Z (zijn moeder) overleden zijn en aangezien de heer X geen goederen of rechten heeft ingebracht in de trusts, kan de heer X niet kwalificeren als oprichter van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E volgens artikel 2, §1, 14° WIB92.

III.C. De heer X is voor deze aanvraag niet te beschouwen als derde begunstigde van trust A, trust B, trust C, trust D en trust E in de zin van artikel 2, §1, 14°/1 WIB92.

13. Artikel 2, §1, 14°/1 WIB92 bepaalt dat onder derde begunstigde van een juridische constructie wordt verstaan, een natuurlijke persoon of een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon, en die, op enig ogenblik en op om het even welke wijze, enig voordeel verkrijgt dat is toegekend door de in de bepaling onder 13° bedoelde juridische constructie.

14. Volgens de aanvrager is X voor deze aanvraag evenmin te beschouwen als derde begunstigde van de trusts in de zin van artikel 2, §1,14°/1 WIB, aangezien op heden uit de trustdeeds blijkt dat X op geen enkel moment een voordeel kan krijgen uit de trusts. Hij verblijft namelijk in één van de verboden jurisdicties waardoor hij niet kan aangeduid worden als ‘discretionary beneficiary’. Hieruit volgt dat hij dus op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier een voordeel kan verkrijgen uit de trusts. Indien X toch enig voordeel uit de trusts zou verkrijgen dan dient hij alsnog aangemerkt te worden als derde begunstigde in de zin van artikel 2, §1, 14°/1 WIB92 en kan er via artikel 5/1 §2 WIB tot belastbaarheid worden besloten.

15. België is een verboden jurisdictie waardoor het verboden is de heer X voor een periode als ‘discretionary beneficiary’ van de trusts aan te duiden. Het einde van de periode voor dit verbod ligt vast op het laatste van twee gebeurtenissen:

- De dood van mevrouw Y (originele oprichter van de trusts);

- De dood van Z (moeder van X).

Aangezien zowel mevrouw Y als Z op heden in leven zijn, kan de heer X niet als ‘discretionary beneficiary’ aangeduid worden.

16. Tijdens het leven van mevrouw Y kunnen de inkomsten van de trusts enkel ten voordele van mevrouw Y betaald of toegekend worden. Na het overlijden van mevrouw Y (grootmoeder van X) en tijdens het leven van Z (moeder van X) kunnen alle inkomsten van de trusts enkel ten voordele van Z betaald of toegekend kunnen worden.

17. Aangezien op heden mevrouw Y niet overleden is, kan enkel mevrouw Y voordelen genieten uit de trusts. De heer X kwalificeert bijgevolg niet als derde begunstigde.

III.D. De heer X en de aangifteplicht voor juridische constructies overeenkomstig artikel 307, §1, vierde lid WIB92.

18. Artikel 307, §1, vierde lid WIB92 bepaalt dat de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting het bestaan moet vermelden van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenote of de kinderen, waarover hij het ouderlijk gezag uitoefent, overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij een oprichter van de juridische constructie is, zoals bedoeld in artikel 2, §1, 14°, hetzij een derde begunstigde is zoals bedoeld in artikel 2, §1, 14°/1 WIB92.

19. Aangezien de heer X op heden niet als oprichter van een juridische constructie noch als derde begunstigde kwalificeert, bestaat er op heden geen aangifteplicht in hoofde van de heer X.

III.E. Taxatie van inkomsten verkregen door de trusts overeenkomstig artikel 5/1 WIB92.

20. Artikel 5/1, §1 WIB92 bepaalt:

“Behoudens wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde die een inwoner is van of gevestigd is in een in het tweede lid bedoelde Staat, zijn die inkomsten belastbaar in hoofde van de oprichter van die juridische constructie die een rijksinwoner is, alsof die rijksinwoner ze rechtstreeks heeft verkregen.

Het bewijs dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde kan enkel worden geleverd indien deze derde begunstigde een inwoner is van of gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, in een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, in een Staat waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of in een Staat die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoord sluitende Staten mogelijk maakt.

Wanneer de juridische constructie is opgericht door meerdere oprichters, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn inbreng in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel.

In het geval van splitsing van de eigendom op de juridische rechten aangehouden door de in artikel 2, §1, 14°, vierde streepje, bedoelde oprichters, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot het gedeelte van de economische rechten die worden aangehouden in de juridische constructie bedoeld in artikel 2, §1, 13°, b, of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel.

Wat de in artikel 2, §1, 14°, derde streepje, bedoelde oprichters, betreft, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn deel in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, in verhouding tot zijn rechten in het nalatenschap van de oprichter waarvoor hij in de plaats is getreden.

De vermoedens inzake de verdeling van de inkomsten die overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf worden toegepast, kunnen, met alle in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen, door elke oprichter worden weerlegd voor zover wordt aangetoond aan welke andere persoon en in welke verhouding de door de juridische constructie verkregen inkomsten, moeten worden toegekend. Indien deze bewijzen niet op een voldoende wijze kunnen worden overgelegd, blijven de inkomsten van deze juridische constructie belastbaar in hoofde van de oprichters en in voorkomend geval van de derde begunstigden.

In afwijking van het eerste lid is de oprichter, voor de toepassing van artikel 18, 2°ter, b), belastbaar op de door de juridische constructie betaalde of toegekende inkomsten.”

Artikel 5, §2 WIB bepaalt verder:

“Wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie, werden betaald of toegekend aan een in artikel 2, §1, 14°/1, bedoelde derde begunstigde die een rijksinwoner is, zijn de inkomsten verkregen door die juridische constructie belastbaar in hoofde van deze rijksinwoner alsof deze rijksinwoner ze rechtstreeks verkregen heeft.”

21. Bij de beoordeling van de belastbaarheid van de inkomsten en/of uitkeringen verkregen door/uit de trusts dient rekening gehouden te worden met de kwalificatie van de heer X als oprichter of derde begunstigde van de trusts.

22. Aangezien de heer X bij leven van mevrouw Y (zijn grootmoeder) en/of bij leven van Z (zijn moeder) niet als oprichter noch als derde begunstigde van de trusts gekwalificeerd kan worden bestaat er in zijn hoofde op basis van artikel 5/1 WIB92 op heden geen belastbaarheid wat de inkomsten van de trusts betreft.

23. De heer X kan slechts als oprichter-erfgenaam overeenkomstig artikel 2, §1, 14°, derde streepje WIB92 worden gekwalificeerd bij overlijden van mevrouw Y (zijn grootmoeder) en onder de cumulatieve voorwaarde van het zich voordoen van één van de gevallen die hogerop werden uiteengezet. In het geval een dergelijke situatie zich voordoet, zal de heer X belast worden op de inkomsten verkregen door de trusts. In het geval er in deze hypothese sprake zou zijn van meerdere oprichters, dan is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn deel in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, in verhouding tot zijn rechten in het nalatenschap van de oprichter waarvoor hij in de plaats is getreden. Inkomsten waarvan X in dat geval aantoont dat ze door een derde begunstigde zijn verkregen worden in mindering gebracht (artikel 5/1, §1, eerste lid WIB92). Deze derde begunstigde moet daartoe een ingezetene zijn van een lidstaat van de EER, van een staat waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in de uitwisseling van inlichtingen m.b.t. de inkomstenbelastingen of waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen m.b.t. belastingaangelegenheden.

24. Indien de heer X kwalificeert als oprichter-erfgenaam op basis van artikel 2, §1, 14°, derde streepje WIB92 zal artikel 5/1, §1 WIB92 enkel van toepassing zijn op de inkomsten verkregen vanaf het moment dat X kwalificeert als oprichter-erfgenaam.

25. Uitkeringen van inkomsten uit de jaren voorafgaand aan het verkrijgen van de status als “oprichter” kunnen slechts belastingvrij aan de heer X worden uitgekeerd vanaf het ogenblik dat hij oprichter-erfgenaam is geworden, daar voor die inkomsten de elementen tot belastbaarheid in hoofde van X niet verenigd zijn.

26. Indien er inkomsten behaald door de trusts uit de jaren voorafgaand aan het verkrijgen van de status als “oprichter” worden betaald of toegekend aan de heer X vooraleer hij de kwalificatie als oprichter-erfgenaam heeft verworven, dan dient hij alsnog aangemerkt te worden als derde begunstigde in de zin van artikel 2, §1, 14°/1 WIB92 en kan er via artikel 5/1, §2 WIB92 tot belastbaarheid worden besloten voor zover deze uitkeringen samengesteld zijn uit inkomsten die in hetzelfde jaar door de trusts zijn verkregen. In dat geval zal er ook aangifteplicht zijn in hoofde van de heer X op basis van artikel 307, §1, vierde lid WIB92.