Vraag nr. 991 van mevrouw Pieters dd. 21.11.2005

Date :
21-11-2005
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
3 pages
Section :
Régulation
Type :
Parliamentary questions
Sous-domaine :
Fiscal Discipline

Résumé :

Vrijstelling van artistieke prestaties

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Vraag nr. 991 van mevrouw Pieters dd. 21.11.2005
Vraag nr. 991 van mevrouw Pieters dd. 21.11.2005
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Parliamentary questions
Title : Vraag nr. 991 van mevrouw Pieters dd. 21.11.2005
Tax year : 0
Document date : 21/11/2005
Keywords : Vrijstelling van artistieke prestaties
Document language : NL
Modification date : 06/03/2006 17:06:15
Name : 05/991
Version : 1
Question asked by : Pieters

VRAAG 05/991

Vraag nr. 991 van mevrouw Pieters dd. 21.11.2005


Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 105, blz. 19274-19277

Vrijstelling van artistieke prestaties

VRAAG

    De rechtbank van eerste aanleg te Luik heeft in zijn vonnis van 18 november 2004 gesteld dat de uitsluiting van rechtspersonen van de vrijstellingsregeling strijdig is met de wet, omdat een verschillende economische behandeling voor een identieke prestatie in strijd is met het neutraliteitsprincipe van de BTW. De rechtbank verwijst eveneens naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie.

    Dit betekent thans in de praktijk dat op artistieke prestaties geen BTW meer dient gerekend te worden en dat bijgevolg op de kosten die voor deze prestaties worden gemaakt ook geen BTW kan gerecupereerd worden.

    Toch meen ik dat de voorgaande argumenten niet zo duidelijk zijn.

    A) Neem het voorbeeld van een beeldend kunstenaar die een beeld maakt en dit verkoopt aan een bedrijf, een organisatie, een particulier, of aan om het even wie. In dit geval kan dus gesteld worden dat deze kunstenaar geen BTW hoeft aan te rekenen aan zijn klant omdat voor de kunstenaar het artikel 44, § 2, 8° WBTW van toepassing is, ongeacht het feit of de kunstenaar dit werk heeft gecreëerd als natuurlijke persoon of als rechtspersoon.

    B) Wanneer een acteur een toneelvoorstelling brengt, ongeacht of deze kunstenaar het stuk zelf geschreven heeft of een bestaand toneelstuk heeft bewerkt, dan blijven deze prestaties vrij van BTW. Indien deze acteur of artiest dit stuk ten tonele brengt en daarmee een tournee maakt in diverse zalen en zelf de organisatie ervan op zich neemt (dus instaat voor de kaartenverkoop, verkoop van drank, verkoop van cd's, enzovoort) dan zou in principe deze voorstelling vrij moeten zijn van BTW, gezien het daadwerkelijk uitvoerende karakter van een artistieke prestatie ervan.

    Toch zou ik van mening zijn dat een dergelijke prestatie aan de BTW onderworpen is. Ik vergelijk daarvoor met de vrijstelling bepaald in artikel 44, § 2, 3° WBTW waarin wordt gesteld dat het beoefenen van sport en lichamelijke opvoeding vrijgesteld is van BTW voor zover de deelnemers er aan sport doen. Daarentegen, wanneer de organisatoren van sportwedstrijden ook entreegeld innen, dan dient op de entreegelden de BTW van 6% gerekend.

    In het geval de voorstelling van deze acteur zou georganiseerd worden door bijvoorbeeld een theaterbureau dat voor de organisatie instaat dan zou het theaterbureau ook de BTW op de inkomsten dienen te betalen aan de BTW.

    C) Naar aanleiding van het vonnis dat de artiesten die optreden onder de vorm van een rechtspersoon vrijgesteld zijn van BTW rijzen enkele vragen.

    Ik verwijs naar de commentaren WBTW (met andere woorden de interpretatie uitgaande van de FOD Financiën) in verband met «Uitvoerend artiest. - Begrip.» (punten 3 tot 5).

    a) Heeft de administratie hier een eigen visie ontwikkeld naar het begrip wie artiest is en wie geen artiest is ? Dit komt overeen met de destijds genomen beslissing door de administratie dat artiesten die optraden als individu vrijgesteld waren van BTW terwijl de artiesten die optraden onder een rechtspersoon als BTW-plichtigen moesten worden beschouwd.

    b) In hoeverre mag er van uitgegaan worden dat hiertegen ook geen rechtszaak kan worden ingesteld die de bovenstaande interpretatie als discriminerend beschouwt of dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is ?

    c) Waarom zou bijvoorbeeld de creatie of de uitwerking van een pruik door een pruikenmaker in opdracht van een regisseur niet als kunstwerk kunnen beschouwd worden of indien een regisseur of een scenograaf aan een decorateur de opdracht geeft een decor te ontwerpen, waarom kan dit ontwerp niet gezien worden als een kunstwerk? Wordt in deze materie soms niet onnodig moeilijk gedaan ?

    Wat is uw visie hieromtrent teneinde in het artistieke milieu de nodige rust te brengen waardoor onze artiesten zich kunnen toeleggen op hun creatieve opdracht en niet onnodig opgeschrikt worden door allerlei tegenstrijdige reglementen en wetgeving ?

ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën, 09.01.2006)

    Het geachte lid gelieve hierna een toelichting te vinden bij de door haar opgeworpen vragen en voorbeelden.

    Aangezien artikel 44, ongeveer 2, 8°, van het BTW-Wetboek slechts de diensten beoogt verricht door een uitvoerend artiest is de levering van een beeld door een scheppend kunstenaar, in tegenstelling met wat het geachte lid denkt, geenszins vrijgesteld van de belasting. De levering van het beeld door een beeldend kunstenaar kan het verlaagd tarief van 6% genieten onder de voorwaarden van rubriek XXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 inzake BTW-tarieven.

    De diensten van een acteur aan een organisator van een schouwspel zijn vrijgesteld van de belasting op grond van artikel 44, § 2, 8°, van het BTW-Wetboek, ongeacht de hoedanigheid van de persoon (natuurlijk persoon of rechtspersoon). Ik verwijs naar mijn antwoord van 20 september 2005 op de vraag nr. 865 van 29 juni 2005 van het geachte lid (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2004-2005, nr. 94, blz. 16773- 16775). De diensten van een decorontwerper of pruikenmaker zijn daarentegen geen diensten van een uitvoerend artiest omdat deze personen zelf niet deelnemen aan de uitvoering van het schouwspel.

    Er wordt opgemerkt dat wanneer de handelingen van de uitvoerende artiest niet zijn vrijgesteld, het verlaagd tarief van 6% van toepassing kan zijn in de omstandigheden beoogd door rubriek XXIX, cijfer 2, van tabel A van de bijlage bij voormeld koninklijk besluit.

    In het geval de acteur zelf instaat voor de organisatie van het schouwspel worden zijn diensten (bijvoorbeeld kaartenverkoop) vrijgesteld van de belasting op grond van artikel 44, § 2, 9°, van het BTW-Wetboek onder de in dat artikel genoemde voorwaarden. Voor de toepassing van die vrijstelling is inzonderheid vereist dat de organisator erkend wordt door de bevoegde overheid en dat hij de inkomsten die worden verkregen uit die werkzaamheid uitsluitend gebruikt tot dekking van de kosten ervan. In dit verband wordt opgemerkt dat de exploitatie van een drankgelegenheid die uitsluitend toegankelijk is voor de personen die het schouwspel bijwonen eveneens zijn vrijgesteld. De verkoop van cd's wordt daarentegen belast tegen het normale BTW-tarief.

    Indien een theaterbureau handelt als organisator van een schouwspel zijn de diensten van het theaterbureau eveneens vrijgesteld van de belasting op grond van artikel 44, § 2, 9°, voormeld, onder de in dat artikel genoemde voorwaarden.

    Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat wanneer de handelingen van de organisator van een schouwspel niet zijn vrijgesteld, het verlaagd tarief van 6% van toepassing is bij toepassing van rubriek XXVIII, van tabel A van de bijlage bij voormeld koninklijk besluit.

    Ten slotte wordt opgemerkt dat het Belgisch BTW-Wetboek noch de Europese regelgeving waarop dit Wetboek is gesteund een definitie geven van het begrip «uitvoerende artiest». Teneinde de rechtszekerheid van alle betrokkenen te waarborgen, heeft de administratie middels haar circulaire nr. 13 van 19 november 1997 getracht een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving gegeven van dat begrip, rekening houdend met de bestaande en toepasselijke administratieve commentaar die in de loop der jaren tot stand is gekomen in nauw overleg met de betrokken sector.

    Het weze duidelijk dat deze administratieve commentaar steeds wordt bijgewerkt in overeenstemming met de evolutie van de toepasselijke rechtspraak.