Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders: Beslissing van 20 Januari 2004 (België). RG M3377-3075

Date :
20-01-2004
Langue :
Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20040120-6
Numéro de rôle :
M3377-3075

Résumé :

Samenvatting 1 x

Decision :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
(...)
I. Feiten
Uit de stukken blijkt dat verzoekster het slachtoffer is geweest van zedenfeiten (verkrachting en aanranding van de eerbaarheid) gepleegd door de genaamde Jozef V. .
De feiten gebeurde in een periode dat verzoekster minderjarig was (7 tot 14 jaar).
II. Vervolging
Bij vonnis van de Correctionele rechtbank te ... d.d. 7 februari 2001 werd Jozef V. op strafgebied veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en op burgerlijk gebied tot betaling aan verzoekster van 1 frank provisioneel, met schatting van de eis op 1.000.000 frank. Verder werd geneesheer-psychiater V. aangesteld om verzoekster te onderzoeken.
Dokter V. legde zijn verslag neer op 18 juni 2001.
Bij vonnis van voormelde Correctionele rechtbank d.d. 10 april 2002 werd Jozef V. veroordeeld om aan verzoekster de som van Euro 3.750,00 te betalen voor morele schade, meer de vergoedende en de gerechtelijke intresten.
Op 22 april 2002 tekende verzoekster hoger beroep aan.
Bij arrest van het Hof van beroep te ... werd de dader veroordeeld om aan verzoekster ten titel van vergoeding wegens morele schade een bedrag van Euro 20.000,00 te betalen, meer de gerechtelijke intresten en de kosten, hierin begrepen de kosten van het deskundigenverslag, begroot op Euro 619,73. Het hof hield bij het bepalen van de morele schade rekening met het tijdsverloop sedert de feiten, de duurtijd ervan, de aard en de ernst van de feiten, de zeer jeugdige leeftijd waarop verzoekster de op haar persoon gepleegde perversiteiten heeft dienen te ondergaan alsmede de door de deskundige bepaalde graad van blijvende invaliditeit van 10 tot 15%.
Het hof stelde in haar arrest ook dat:
- een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de feiten en het ten gevolge van de hospitalisatie en tijdelijke werkonbekwaamheid geleden loonverlies, de gemaakte kosten kinderopvang en de betaalde opleg voor ziekenhuisrekeningen niet bewezen voorkomt;
- en dat de verzoekster geen aanspraak kan maken op een vergoeding voor de materiële schade wegens blijvende invaliditeit.
III. Schadeloosstelling en financiële situatie
Bij schrijven d.d. 23 april 2002, gericht aan de raadsman van verzoekster, stelde Jozef V. een afbetalingsplan voor. Betrokkene deed het voorstel om maandelijks
Euro 60,00 over te maken aan verzoekster. Sinds juli 2002 betaalt V. het voormelde bedrag aan verzoekster.
Verzoekster verklaarde bij schrijven d.d. 16 juni 2003 dat zij geen beroep kan doen op de dekking van een polis familiale en dat zij ook geen dekking heeft voor een polis rechtsbijstand.
IV. Medische gevolgen
Uit een schrijven van dokter M. Van S. van het psychiatrisch centrum B... blijkt dat verzoekster was opgenomen op de afdeling a-dienst (partiële hospitalisatie) van 14 oktober 1999 tot 6 januari 2000; dag dat zij op eigen initiatief naar huis toe ging. Daarna is verzoekster nog even teruggegaan naar de dagverpleging, maar omdat dit zo onregelmatig was, stopte zij uiteindelijk de behandeling.
In zijn deskundigenverslag komt dokter V. tot volgend besluit:
"Dientgevolge meent ondergetekende dat onderzochte ... een letsel heeft overgehouden als gevolg van de doorgemaakte feitelijkheden, dat meer geconsolideerd kan omschreven worden als een niet-endogeen depressief syndroom met sociale aspecten van het relationeel leven en een min of meer sociale weerslag, te vergelijken met het barema van de Officiële Belgische schaal ter Bepaling van de Graad van Invaliditeit, meer bepaald dat overeenkomt met artikel 648 van voornoemde schaal, waarbij een percentage van 10 tot 15% letsel dient voorzien te worden, naargelang rekening wordt gehouden met de schade in de toekomst. Vanuit het onderzoek van de schade als gevolg van de feitelijkheden, heeft ondergetekende geen bepaalde vorm van bestendige werkonbekwaamheid kunnen vaststellen, die aanleiding zou zijn tot het bepalen van een percentage van arbeidsongeschiktheid".
De deskundige houdt wel voor dat alleszins aandacht dient besteed te worden aan de morele schade.
V. Begroting van de schade door de verzoekster
Verzoekster begroot de door haar geleden schade als volgt:
- Loonverlies: 11.898,88 Euro;
- Kinderopvang: 3.191.60 Euro;
- Opleg ziekenhuisrekening 1999: 478,60 Euro;
- Blijvende invaliditeit: 37.184,02 Euro;
- Morele schade tijdelijk: 16.876,59 Euro;
- Morele schade verleden en toekomst: 37.184,02 Euro.
VI. Beoordeling door de Commissie
Het verzoekschrift aan de Commissie is regelmatig naar de vorm en het werd tijdig neergelegd. Aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden werd voldaan. De kansen op verhaal tegenover de dader zijn quasi onbestaande.
De wetgeving betreffende de hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden verleent aan de slachtoffers geen subjectief recht op "schadeloosstelling", maar wel op het eventueel bekomen van een "hulp", gesteund op het principe van de collectieve solidariteit. Uit de aard zelf van de hulp volgt dat de "volledige vergoeding" van het door de slachtoffers geleden nadeel niet wordt gewaarborgd. Bij het beoordelen van een hulp dienen de voorschriften van de artikelen 31, 31bis, 32, 33 en 33bis van de wet van 1 augustus 1985 nageleefd te worden.
Bij de begroting van de hulp houdt de Commissie rekening met:
- de duurtijd van de feiten;
- de jonge leeftijd van verzoekster op het ogenblik van de feiten;
- de schade zoals deze blijkt uit het deskundigenverslag van dokter V. ;
- de afwezigheid van een rechtsreeks oorzakelijk verband tussen de feiten en het geleden loonverlies, de gemaakte kosten kinderopvang en de betaalde opleg voor ziekenhuisrekeningen.
VII. Begroting van de hulp door de Commissie
De hulp kan in billijkheid begroot worden op Euro 20.000,00.
OP DIE GRONDEN,
De Commissie,
Gelet op de artikelen 17 ,§ 1, 39 tot 42 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 tot regeling van het taalgebruik in bestuurszaken, de artikelen 31 tot 37bis van de wet van 1 augustus 1985, zoals gewijzigd door de wetten van 26 maart 2003 en 22 april 2003 en de artikelen 28 tot 34 van het K.B. van 18 december 1986,
Verklaart het verzoek ontvankelijk,
Kent de verzoekster een hulp toe van Euro 20.000,00.
Aldus uitgesproken te Brussel, in openbare zitting en in de Nederlandse taal op 20 januari 2004.