Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders: Beslissing van 21 Januari 2003 (België). RG MM319/1583

Date :
21-01-2003
Langue :
Néerlandais
Taille :
1 page
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20030121-4
Numéro de rôle :
MM319/1583

Résumé :

Samenvatting 1 x

Decision :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

De Commissie nam kennis van de stukken, onder meer van:
- de beslissing van de Commissie van 21 augustus 2001 waarbij het verzoek tot noodhulp ongegrond werd verklaard, en het verzoek tot het bekomen van een hoofdhulp naar de bijzondere rol werd verwezen in afwachting van het medisch deskundigenonderzoek;
1. Feiten
Op 29 juli 1996 werden aan verzoeker, tijdens de uitoefening van zijn functie als veiligheidsagent, te ... opzettelijke slagen en verwondingen toegebracht door de genaamden S. en A., die op dat ogenblik allebei minderjarig waren (geboren in resp. 1981 en 1980). Verzoeker hield in opdracht van de firma B... Security toezicht aan de hoofdingang van de firma S.... Na verbale provocaties vanwege de twee voornoemde minderjarigen, duwde één van hen verzoeker hard in de rug, waardoor hij het evenwicht verloor en van de ingangstrappen op de straatstenen viel. De daders sprongen op verzoeker en sloegen hem.
2. Vervolging
Bij vonnis van de Jeugdrechtbank te ... d.d. 7 januari 1998 werd de heer A. onder toezicht geplaatst van de bevoegde sociale dienst, die moest waken over de naleving van de door de rechtbank gestelde voorwaarden.
Het behoud in zijn milieu werd afhankelijk gesteld van een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard gedurende 60 uur.
Op burgerlijk gebied werden de dader en zijn ouders (burgerlijk aansprakelijke partijen) solidair veroordeeld tot betaling van een provisioneel bedrag van 10.000 fr. aan verzoeker. Tevens werd Dr. V. aangesteld als deskundige, met de gebruikelijke opdracht.
Bij vonnis van de Jeugdrechtbank te Brussel dd. 5 november 1998 kreeg de heer S. een berisping. Op burgerlijk gebied werden hij en zijn ouders solidair veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een provisioneel bedrag van 10.000 fr. Dr. V. werd als geneesheer-deskundige aangesteld.
Voormelde vonnissen bekwamen kracht van gewijsde.
3. Arbeidsongeschiktheid
Ingevolge opgelopen letsels aan de linkerschouder was verzoeker arbeidsongeschikt van 30 juli tot 15 december 1996. Dr. N., medisch adviseur van R... B... (arbeidsongevallenverzekeraar van B... Security), weerhield vanaf 16 december 1996 een blijvende arbeidsongeschiktheid van 2 %. Ingevolge de feiten verloor verzoeker ook zijn werk bij Baron S..., aangezien hij zich in de proefperiode bevond.
Uit het gerechtelijk geneeskundige verslag, neergelegd op 15 januari 2002, blijkt dat het klinisch onderzoek geen functionele restletsels toont. Er is een beperkte blijvende invaliditeit.
De trapsgewijs opgaande of afnemende schaal bedraagt 100% vanaf 29 juli 1996 tot 15 december 1996. De consolidatiedatum is 16 december 1996.
Verzoeker ontvangt een jaarlijkse vergoeding van de arbeidsongevallen-verzekering ten bedrage van 9.275 frank. Hij verklaart dat er geen private verzekeringsinstelling tussenkomt.
Hij vraagt de tussenkomst van de Commissie van 700.000 frank.
Aangezien het hier een arbeidsongeval betreft, wordt het inkomstenverlies grotendeels gedekt door de Arbeidsongevalenverzekering.
4. Beoordeling door de Commissie
Het stelsel ingevoerd door de wet van 1 augustus 1985 is onder meer gebaseerd op de subsidiariteit zodat een verzoeker in beginsel eerste de gewone middelen moet uitputten om een vergoeding voor zijn nadeel te bekomen; dit beginsel wordt verwoord in artikel 31 § 1, 1.
In de laatste memorie van antwoord van 20 maart 2002 verklaart de raadsman van verzoeker dat er een woning is op naam van de dader A. waar een hypotheek, en derhalve een voorrecht, op rust.
Uit de elementen van het dossier en uit de mondelinge toelichting verstrekt ter zitting blijkt evenwel dat dit onroerend goed enerzijds een niet onbelangrijke geldelijke waarde zou bezitten en dat anderzijds de erop rustende hypotheek grotendeels zou ingelost zijn.
De Commissie is dan ook van oordeel dat er een zeer reëel vooruitzicht is dat verzoeker, mits het op passende wijze uitoefenen van zijn rechten ten overstaan van de dader, zijn schade zoals begroot door de rechter, op de dader kan verhalen; de Commissie stelt dan ook vast dat thans het ingediende verzoek ongegrond is.
OP DIE GRONDEN,
De Commissie,
Gelet op de artikelen 17 § 1, 39 tot 42 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 tot regeling van het taalgebruik in bestuurszaken, de artikelen 31 tot 37 van de wet van 1 augus-tus 1985, zoals gewijzigd door de wetten van 17 en 18 februari 1997 en de artikelen 28 tot 34 van het K.B. van 18 december 1986,
Verklaart het verzoek ontvankelijk doch ongegrond,
Aldus uitgesproken te Brussel, in openbare zitting en in de Nederlandse taal op 21 januari 2003, waar aanwezig waren: