Hof van Cassatie: Arrest van 12 Oktober 2009 (België). RG C.08.0524.F

Date :
12-10-2009
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20091012-2
Numéro de rôle :
C.08.0524.F

Résumé :

Bij het vaststellen van het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding houdt de rechter niet alleen rekening met de terugval van de economische situatie van de begunstigde t.g.v. de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar ook met de aanzienlijke terugval van zijn economische situatie t.g.v. de echtscheiding (1) (2). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr. ... (2) Art. 301, B.W., zoals vervangen bij W. 27 april 2007.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. C.08.0524.F

U. M.,

Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

M. M..

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 6 mei 2008 in hoger beroep bewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

De zaak is bij beschikking van 18 september 2009 van de eerste voorzitter verwezen naar de derde kamer.

Raadsheer Martine Regout heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Jean-Marie Genicot heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN

De eiser voert de volgende twee middelen aan.

Eerste middel

Geschonden wettelijke bepalingen

- het nieuwe artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 149 van de Grondwet.

Aangevochten beslissing

Het bestreden vonnis kent aan de verweerster, voor de periode van 1 december 2006 tot 31 december 2007, om de volgende redenen een maandelijkse uitkering van 575 euro toe:

"Het begrip ‘staat van behoefte', in de zin van de artikelen 205 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is relatief : de staat van behoefte is niet hetzelfde als een staat van armoede ; het wordt gewaardeerd op grond van de normale levensomstandigheden die de schuldeiser, gelet op zijn opvoeding en sociale leven, genoot (...) ; bijgevolg is de levensstandaard tijdens het samenleven tevens een gegeven waarmee, bij de waardering, rekening kan worden gehouden.

Bijgevolg kan de gewezen echtgenoot, die het economisch minder goed heeft dan de andere en op voorwaarde dat hij aantoont dat de echtscheiding een aanzienlijke terugval van zijn economische situatie tot gevolg heeft die hij met eigen middelen en mogelijkheden niet kan compenseren, een onderhoudsuitkering vorderen waarmee hij, na de echtscheiding, de omstandigheden waarin hij tijdens het huwelijk gewoonlijk leefde, opnieuw kan benaderen (...).

Er bestaat sinds 1 december 2006 een financiële wanverhouding, in het nadeel van (de verweerster).

Uit de dossiers blijkt dat de echtscheiding geleid heeft tot een aanzienlijke terugval van haar economische situatie, niet zozeer vanuit het oogpunt van haar middelen (die terugval is noch aan het huwelijk noch aan de echtscheiding te wijten, maar aan haar gezondheidstoestand, waardoor ze arbeidsongeschikt is), maar eerder wegens de verhoging van haar lasten, aangezien zij voortaan op zijn minst tot december 2007 huur moet betalen en van dan af een gedeelte van de hypotheek moet aflossen.

Gezien die nieuwe lasten, en bij gebrek aan andere precieze cijfers (...), wordt haar een maandelijks bedrag van 575 euro (gelijk aan de huur) zal worden toegekend vanaf 1 december 2006 tot 31 december 2007 ».

Grieven

Eerste onderdeel

Het nieuwe artikel 301, §3, van het Burgerlijk Wetboek, luidt als volgt :

"De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.

De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.

De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot".

Wanneer de rechter de "aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde" beoordeelt, moet hij de terugval beoordelen die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt. Zo moet de rechter, die uitspraak doet over het bedrag van de onderhoudsuitkering, onderzoeken in welke mate de uitkeringsgerechtigde zich in een gunstigere economische situatie had kunnen bevinden indien hij niet was gehuwd.

Het bestreden vonnis beoordeelt de "aanzienlijke terugval van de economische situatie" van de verweerster evenwel op grond van de terugval van haar economische situatie sinds de echtscheiding. Tevens beoordeelt het de terugval van de economische situatie van de verweerster door haar situatie tijdens het huwelijk te vergelijken met haar situatie sinds de scheiding.

Het bestreden vonnis beslist aldus dat de verweerster een "aanzienlijke terugval van haar economische situatie" heeft geleden, daar zij, tijdens het huwelijk, geen huurlasten moest dragen maar, sinds de echtscheiding, en meer bepaald sinds 1 december 2006, een maandelijkse huur van 575 euro moet betalen. Die terugval is het gevolg van de echtscheiding en niet van de keuzes die de partijen tijdens het samenleven hebben gemaakt.

Het bestreden vonnis, dat de "aanzienlijke terugval van de economische situatie" van de verweerster sinds de echtscheiding beoordeelt, en niet de "aanzienlijke terugval van de economische situatie" van de verweerster die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, schendt artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek.

Tweede onderdeel

Het nieuwe artikel 301, §3, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, bepaalt dat "de rechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering vastlegt die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde".

Volgens de bepaling moet de door de rechter bepaalde onderhoudsuitkering dus op zijn minst de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde echtgenoot dekken en moet die uitkering bepaald worden op grond van de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde.

"De staat van behoefte" heeft, volgens de bewoordingen van het bestreden vonnis zelf, dezelfde betekenis als die welke eraan gegeven wordt in de artikelen 205, 205bis, 206 en 208 van het Burgerlijk Wetboek. De onderhoudsuitkering moet die "staat van behoefte", d.w.z. op zijn minst de elementaire levensbehoeften, dekken.

Volgens het nieuwe artikel 301, §3, van het Burgerlijk Wetboek, mag de rechtbank, bij het vastleggen van het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud, aldus geen rekening houden met de levensstandaard tijdens het samenleven. Integendeel, die bepaling machtigt de rechter alleen om rekening te houden met de inkomsten en de mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de eiser, die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt. Artikel 301, §3, van het Burgerlijk Wetboek, bepaalt daarenboven dat de uitkering op zijn minst de staat van behoefte van de eisende echtgenoot moet dekken.

Het bestreden vonnis verklaart, enerzijds, dat het begrip "staat van behoefte", in de zin van de artikelen 205 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, de mogelijkheid biedt om "de levensstandaard tijdens het samenleven als beoordelingselement in acht te nemen". Bijgevolg vermeldt het vonnis anderzijds, dat de eisende echtgenoot een onderhoudsuitkering kan vorderen waarmee hij, na de echtscheiding, de omstandigheden waarin hij tijdens het huwelijk gewoonlijk leefde, opnieuw kan benaderen.

Het bestreden vonnis, dat de "staat van behoefte" bepaalt op grond van de levensstandaard tijdens het samenleven en, bijgevolg, erkent dat de verweerster een uitkering vordert waarmee zij de omstandigheden kan benaderen waarin zij tijdens het huwelijk gewoonlijk leefde, terwijl "de staat van behoefte" overeenkomt met de elementaire levensbehoeften, en het nieuwe artikel 301, §3, van het Burgerlijk Wetboek geen rekening houdt met de levensstandaard tijdens het samenleven maar alleen met de inkomsten en de mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de echtgenoot, schendt die bepaling.

Subsidiair, het bestreden vonnis veroordeelt de eiser tot betaling van een onderhoudsuitkering van 575 euro per maand. Het bepaalt de beginselen die van toepassing zijn op de bepaling van de uitkering die door de verweerster gevorderd wordt, maar preciseert noch de staat van behoefte van de verweerster noch de levensstandaard van de echtgenoten tijdens het samenleven, waarnaar het verklaart te kunnen verwijzen om het bedrag van die onderhoudsuitkering te bepalen. Aldus bevat het niet de vaststellingen op grond waarvan het Hof de wettelijkheid ervan kan nagaan en schendt het, derhalve, artikel 149 van de Grondwet en, bijgevolg, het nieuwe artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek.

(...)

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

Luidens het nieuwe artikel 301, §3, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat door het niet bestreden vonnis van 4 december 2007, op het geschil van toepassing is verklaard, legt de rechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van de partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna.

Om het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding vast te stellen, houdt de rechter bijgevolg niet alleen rekening met de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde, die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar ook met de aanzienlijke terugval van zijn economische situatie wegens de echtscheiding.

Het bestreden vonnis beslist dat, "er sinds 1 december 2006 een financiële wanverhouding bestaat, in het nadeel van (de verweerster)" en dat "uit de dossiers blijkt dat de echtscheiding geleid heeft tot een aanzienlijke terugval van haar economische situatie, niet zozeer vanuit het oogpunt van haar middelen (die terugval is noch aan het huwelijk noch aan de echtscheiding te wijten, maar aan haar gezondheidstoestand, waardoor ze arbeidsongeschikt is), maar eerder wegens de verhoging van haar lasten, aangezien zij voortaan op zijn minst tot december 2007 huur moet betalen".

Het bestreden vonnis verantwoordt, door die overwegingen, die zowel de gevolgen van het huwelijk van de partijen als de gevolgen van hun echtscheiding voor de economische situatie van de verweerster betreffen, naar recht zijn beslissing om de eiser te veroordelen tot de betaling van een uitkering na echtscheiding van 575 euro per maand, wat overeenkomt met het bedrag van de huur van de verweerster voor de periode van 1 december 2006 tot 31 december 2007.

Tweede onderdeel

De staat van behoefte van een uitkeringsgerechtigde wordt beoordeeld op grond van de normale levensomstandigheden waarin hij wegens zijn sociale situatie verkeerde.

Het begrip "gedrag van de partijen tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden", in de zin van voormeld artikel 301, §3, omvat ook het begrip levensstandaard.

Bijgevolg kan de rechtbank, bij het vaststellen van het bedrag van de onderhoudsuitkering, rekening houden met onder meer de levensstandaard van de partijen tijdens het huwelijk.

Het bestreden vonnis, dat beslist dat de uitkeringsgerechtigde echtgenoot een onderhoudsuitkering kan vorderen "waarmee hij, na de echtscheiding, de omstandigheden waarin hij tijdens het huwelijk gewoonlijk leefde, opnieuw kan benaderen (die evenwel niet noodzakelijkerwijs dezelfde levensstandaard hoeft te zijn indien de uitkeringsplichtige, die eveneens op die omstandigheden aanspraak kan maken, niet over de middelen beschikt om dit mogelijk te maken)", schendt het nieuwe artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek niet.

Het bestreden vonnis vermeldt, voor het overige, dat "uit de dossiers blijkt dat de echtscheiding geleid heeft tot een aanzienlijke terugval van de economische situatie (van de eiseres), niet zozeer vanuit het oogpunt van haar middelen (die terugval is noch aan het huwelijk noch aan de echtscheiding te wijten, maar aan haar gezondheidstoestand, waardoor ze arbeidsongeschikt is), maar eerder wegens de verhoging van haar lasten, aangezien zij voortaan huur moet betalen". Het bevat aldus de vaststellingen op grond waarvan het Hof de wettigheid kan beoordelen van de veroordeling van de eiser tot betaling van een onderhoudsuitkering van 575 euro per maand, wat overeenstemt met het bedrag van de huur van de verweerster.

Geen van de onderdelen kan worden aangenomen.

(...)

Dictum

Het Hof

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser in de kosten.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, afdelingsvoorzitter Paul Mathieu, de raadsheren Christine Matray, Martine Regout en Alain Simon, en in openbare terechtzitting van 12 oktober 2009 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van procureur-generaal Jean-Marie Genicot, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Alain Smetryns en overgeschreven met assistentie van griffier Kristel Vanden Bossche.

De griffier, De raadsheer,