Hof van Cassatie: Arrest van 24 April 2008 (België). RG F.07.0030.N

Date :
24-04-2008
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20080424-7
Numéro de rôle :
F.07.0030.N

Résumé :

Indien de Staat, voor de overheveling van de rechten en verplichtingen ter zake van het onderwijs aan de Gemeenschappen op 1 jan. 1989, binnen de daartoe gestelde termijn van 5 jaar een verzoek tot terugbetaling heeft gericht aan een onderwijzend personeelslid dat onverschuldigd betaald loon had ontvangen, is het recht om het onverschuldigd betaalde bedrag gedurende dertig jaar te vorderen verworven door de Staat en, voorzover die dertigjarige termijn niet eerder was verstreken, als dusdanig op de bevoegde Gemeenschap overgegaan zonder dat deze eerst opnieuw de terugbetaling moest vragen; de omstandigheid dat de bevoegde Gemeenschap voor onverschuldigd loon dat vanaf 1 januari 1986 werd uitbetaald door de Staat, over de mogelijkheid beschikte om zelf de terugbetaling te vorderen, doet hieraan geen afbreuk (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. F.07.0030.N

VLAAMSE GEMEENSCHAP, vertegenwoordigd door haar regering in de persoon van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, met kantoren te 1210 Brussel, Koning Albert II-laan 15, voor wie optreedt de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen, in de persoon van de ontvanger der Domeinen en Penale Boeten, met kantoor te 8000 Brugge, Boninvest 3,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Ignace Claeys Bouuaert, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9000 Gent, Paul Fredericqstraat 13, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,

tegen

D.G.,

verweerster.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 10 november 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Gent.

Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan.

Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

1. Uit de onderlinge samenhang van de artikelen 127, §1, eerste lid, 2°, van de Grondwet, 61, §1, eerste lid van de Financieringswet van 16 januari 1989 en 91bis van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen volgt dat de Gemeenschappen vanaf 1 januari 1989 de rechten en verplichtingen van de Staat hebben overgenomen welke betrekking hebben op de bevoegdheden die hun inzake onderwijs door de Grondwet zijn toegekend, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortkomen uit de op die datum nog hangende gerechtelijke procedures.

2. Krachtens artikel 7, §§1 en 2, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën, zoals van toepassing op het ogenblik van de aangetekende vraag van 28 maart 1988 tot terugbetaling van de onverschuldigd aan verweerster uitbetaalde wedde, zijn de door de Staat ten onrechte uitbetaalde wedden voorgoed vervallen, als de terugbetaling daarvan niet gevraagd is binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling. De vraag tot terugbetaling moet bij aangetekende brief ter kennis van de schuldenaar worden gebracht. Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar worden teruggevorderd.

3. Artikel 198 van het Decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, zoals van toepassing bij de invoering ervan, gaf aan de eiser de mogelijkheid om voor onverschuldigd loon dat vanaf 1 januari 1986 werd uitbetaald door de Staat aan personeelsleden van het onderwijs, zelf de terugbetaling te vorderen.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan de gevolgen van de vragen om terugbetaling die de Staat op grond van voormeld artikel 7, §2, tijdig heeft gericht aan de begunstigden van onverschuldigd betaald loon.

4. Indien de Staat, voor de overheveling van de rechten en verplichtingen ter zake van het onderwijs aan de Gemeenschappen op 1 januari 1989, tijdig op grond van voormeld artikel 7, §2, een verzoek tot terugbetaling heeft gericht aan een onderwijzend personeelslid dat onverschuldigd betaald loon had ontvangen, is het recht om het onverschuldigd betaalde bedrag gedurende dertig jaar te vorderen verworven door de Staat en, voorzover die dertigjarige termijn niet eerder was verstreken, op grond van voormelde artikelen 127, §1, 2°, 61, §1, eerste lid, en 91bis, als dusdanig op de bevoegde Gemeenschap overgegaan zonder dat deze eerst opnieuw de terugbetaling moest vragen.

5. De appelrechters, die vaststellen dat de Staat bij aangetekende brief van 28 maart 1988 een verzoek tot terugbetaling heeft gericht aan de verweerster en die beslissen dat slechts een aangetekend verzoek tot terugbetaling uitgaande van de nieuwe schuldeiser, de eiser, tot gevolg kan hebben dat het onverschuldigd betaalde gedurende dertig jaar zou kunnen worden teruggevorderd door de eiser en dat de stuiting door de vroegere nationale schuldeiser van 28 maart 1988 niet dat gevolg kan hebben, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.

Het middel is gegrond.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest in zoverre dit het verzet van de verweerster betreffende de terugvordering van onterecht betaalde wedde gegrond verklaart, de terugvordering ervan verjaard verklaart en uitspraak doet over de kosten.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit voorzitter Ivan Verougstraete, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Edward Forrier, en de raadsheren Luc Huybrechs, Eric Stassijns en Benoît Dejemeppe, en in openbare terechtzitting van 24 april 2008 uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dirk Thijs, met bijstand van adjunct-griffier Johan Pafenols.