Hof van Cassatie: Arrest van 26 September 2002 (België). RG F000116N

Date :
26-09-2002
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20020926-1
Numéro de rôle :
F000116N

Résumé :

Wanneer een gemeentebelasting wordt geheven op grond van een voortdurende toestand die nog in het aanslagjaar wordt vastgesteld, wordt het beginsel van de niet-retroactiviteit niet geschonden doordat die belasting wordt geheven op wie zich zowel in het voorgaande jaar als in het nieuwe aanslagjaar in die toestand bevindt (1). (1) Zie cass., 29 jan. 1979, A.C., 1978-79, 605; Cass., 25 juni 1979, A.C., 1978-79, 1281; Cass., 9 jan. 1986, AR F.729.F, A.C., 1985-86, nr. 303; Voor een overzicht van rechtspraak inzake de gelding in de tijd van gemeente- en provinciebelastingen, zie L. VERLINDEN, Fiscale Rechtspraakoverzichten - Lokale belastingen 1975-2000, Larcier Gent, 2001, VZW Fiskofoon (Ed.), nrs. 15 en 16.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Nr. F.00.0116.N
STAD GENT, vertegenwoordigd door haar college van burgemeester en schepenen, met burelen op het Stadhuis, te 9000 Gent, Botermarkt 1,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. René Bützler, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1083 Ganshoren, de Villegaslaan 33-34, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,
tegen
BETA DEVELOPMENTS, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, New-Yorkstraat 6,
verweerster,
en ten aanzien van
PROVINCIE OOST-VLAANDEREN, vertegenwoordigd door de Bestendige Deputatie, in de persoon van de Gouverneur, met bestuurszetel te 9000 Gent, Gouvernementstraat 1,
partij opgeroepen tot bindendverklaring van het arrest.
I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 21 september 2000 gewezen door het Hof van Beroep te Gent.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Eric Stassijns heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal met opdracht Dirk Thijs heeft geconcludeerd.
III. Feiten
Uit de stukken waarop het vermag acht te slaan blijkt het volgende.
Verweerster is eigenares van een pand gelegen te Gent. Voor het dienstjaar 1996 kohierde de stad Gent, eiseres, met betrekking tot dit pand de stadsbelasting op leegstand en verkrotting een aanslag in voor een bedrag van 61.550 BEF.
Verweerster diende een bezwaar in bij de Bestendige Deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen waarin zij aanvoerde dat, ondanks het feit dat er niemand gedomicilieerd was in het pand, de woning in gebruik was geweest als stapelruimte en later als werflokaal.
Het bezwaar van verweerster is door de Bestendige Deputatie afgewezen omdat verweerster het door artikel 1b van het belastingreglement op leegstand en verkrotting ingestelde vermoeden niet weerlegde.
IV. Middel
Eiseres voert in haar verzoekschrift één middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek ;
- artikel 238 van de nieuwe Gemeentewet ;
- het begrip "ontstaan van een belastingschuld".
Aangevochten beslissingen
Het hof van beroep achtte in de bestreden beslissing het belastingreglement van eiseres van 21 november 1995 strijdig met artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek en met de nieuwe Gemeentewet, zodat het niet kon worden toegepast, en deed dienvolgens de bestreden aanslag teniet, op volgende gronden :
"dat het gemeentelijk belastingreglement van 21 november 1995 een belasting vestigt voor onder meer het dienstjaar 1996 ; dat op grond van dit reglement de bedoelde woning belastbaar werd gesteld omdat deze op 1 januari 1996 en gedurende het volledige voorafgaande kalenderjaar, dus tijdens gans het jaar 1995, geheel of gedeeltelijk ononderbroken feitelijk zou hebben leeggestaan ; dat het kohier van deze belasting uitvoerbaar werd verklaard op 6 maart 1997 en het aanslagbiljet aan de belastingplichtige werd verzonden op 29 april 1977 ;
(...) dat op grond van dit belastingreglement de materiële belastingschuld voor het dienstjaar 1996 ontstaat niet alleen omdat op 1 januari 1996, dus tijdens het dienstjaar, het onroerend goed leeg stond maar ook omdat de ononderbroken feitelijke leegstand zich voordeed over het volledige voorafgaande kalenderjaar ;
(...) derhalve dat de voorwaarden voor belastbaarheid ook steunen op feiten of toestanden die niet gesitueerd zijn binnen het dienstjaar waarin de belasting werd ingesteld ;
(...) dat hierdoor het niet-retroactiviteitsbeginsel is geschonden daar de belastbaarheid ook verbonden is aan feiten die zich hebben voorgedaan in een vorig dienstjaar, namelijk gedurende gans het dienstjaar 1995" (arrest, p.4, punt 4).
Grieven
1.1. Eerste onderdeel
Het kwestieuze gemeentelijk reglement voert geen gemeentebelastingen retroactief in.
In het belastingreglement op leegstand en verkrotting, goedgekeurd door de Gemeenteraad van de Stad Gent op 21 november 1995 en bekendgemaakt op 28 november 1995, waarin voor de dienstjaren 1996 tot en met 2001 werd een belasting gevestigd op een aantal in het reglement omschreven belastbare feiten. In artikel 1.b.
wordt als belastbaar feit onder meer voorzien :
"de woningen en gebouwen die op 1 januari van het belastingjaar en gedurende het volledige voorafgaande kalenderjaar geheel of gedeeltelijk ononderbroken feitelijk hebben leeggestaan. Uit het gebrek aan inschrijvingen in het bevolkingsregister blijkt een weerlegbaar vermoeden van feitelijke leegstand".
In fiscale zaken betekent de regel van artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek dat alleen die wet op de betreffende rechtstoestand van toepassing is die van kracht is op het ogenblik van het ontstaan van de materiële belastingschuld.
Eens de belastingschuld materieel is ontstaan kan zij niet meer door een latere wet worden gewijzigd.
Een nieuwe wet is niet enkel van toepassing op situaties of toestanden die ontstaan na zijn inwerkingtreding, maar ook op de toekomstige gevolgen van situaties ontstaan voor de nieuwe wet, die zich voordoen of zich voortzetten binnen de geldingsperiode van de nieuwe wet, voor zover die toepassing geen afbreuk doet aan reeds onherroepelijk vastgestelde rechten.
Indien de toestanden of feiten nog niet hun volledig beslag hebben gekregen op de dag van de wetswijziging, dient te worden bepaald op welk ogenblik de belastingschuld definitief is ontstaan.
Ofschoon het hof van beroep terecht stelde dat de materiële belastingschuld voor het dienstjaar 1996 ontstond niet alleen omdat op 1 januari 1996 het onroerend goed leeg stond maar ook omdat de ononderbroken feitelijke leegstand zich voordeed over het volledige voorafgaande kalenderjaar, ontstond de belastingschuld voor het dienstjaar 1996 pas ten vroegste op 1 januari 1996. Het belastingreglement belast bijgevolg een toestand die zich op 1 januari van het dienstjaar voordoet. De voorwaarde dat de ononderbroken feitelijke leegstand zich tevens moest voordoen over het volledige voorafgaande kalenderjaar, is slechts een voorwaarde om van een belastbaar feit te kunnen spreken, minstens wijst deze op het bestaan van een belastbaar tijdperk.
Met betrekking tot wetswijzigingen die in de loop van een belastbaar tijdperk worden doorgevoerd, wordt aanvaard dat zij fiscaal-juridisch geen retroactieve werking hebben aangezien zij de voltrekking van het belastbaar feit en derhalve ook het ontstaan van de materiële belastingschuld voorafgaan. Bij belastingen waarvan het belastbaar feit slechts na verloop van een tijdspanne voltrokken is, komt de materiële belastingschuld slechts na het verstrijken van het belastbaar tijdperk tot stand. Zolang het belastbaar feit niet is voltrokken, kan de wetgever wijzigingen in de wetgeving aanbrengen die fiscaal&§64979;juridisch geen retroactief effect hebben.
Ten aanzien van een nieuwe belasting bestaat een fiscaal&§64979;juridische retroactiviteit hierin dat zij een belastbaar feit treft dat vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet volledig voltrokken is.
Enkel toestanden die reeds integraal voltrokken zijn bij de aanvang van het dienstjaar, kunnen niet meer belast worden.
Het feit dat de voorwaarden voor belastbaarheid ook steunen op feiten of toestanden die niet gesitueerd zijn binnen het dienstjaar waarin de belasting werd ingesteld, is hierbij niet relevant.
Ten aanzien van nieuwe belastingen bestaat een eventuele fiscaal-juridische retroactiviteit hierin dat zij een belastbaar feit treft dat voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet volledig voltrokken is.
De regel van de niet-retroactiviteit van belastingen belet evenwel niet dat de belastingschuld mede kan bepaald worden door elementen die de invoering van de belasting voorafgaan.
Het belastbaar feit is in onderhavige zaak zo omschreven dat alleen de woningen en gebouwen worden getroffen die op 1 januari van het belastingjaar en gedurende het volledige voorafgaande kalenderjaar geheel of gedeeltelijk ononderbroken feitelijk hebben leeggestaan.
Opdat de belasting verschuldigd zou zijn voor het dienstjaar 1996, is derhalve vereist dat in het desbetreffende jaar, met name op 1 januari, de woning of het gebouw feitelijk leegstaat en dat dit ook ononderbroken het geval was het voorafgaande kalenderjaar.
Indien bijgevolg de woning of het gebouw het voorafgaande kalenderjaar ononderbroken leegstond, doch niet meer leegstaat op 1 januari van het dienstjaar, is geen belasting verschuldigd aangezien het belastbaar feit niet voltrokken is.
De belasting op leegstand en verkrotting van gebouwen met andere woorden treft alleen die gebouwen die leegstaan na het van kracht worden van de belasting voor zover deze leegstand enige duurzaamheid vertoont.
Het kwestieuze belastingreglement heft aldus geen belasting op een toestand die of op een feit dat zich (volledig en uitsluitend) in het verleden situeert.
Hieruit volgt dat het arrest het begrip "ontstaan van een belastingschuld" en de artikelen 2 van het Burgerlijk Wetboek en 238 van de nieuwe Gemeentewet schendt.
1.2. Tweede onderdeel
Het volstaat dat een gemeentelijk reglement wordt gestemd vóór het einde van het dienstjaar, om geldig te zijn voor dat jaar.
In principe kunnen toestanden die het lopende dienstjaar voorafgaan niet meer aan de heffing van een belasting onderworpen worden, doch het volstaat dat het gemeentelijk reglement wordt gestemd vóór het einde van het dienstjaar, om geldig te zijn voor dat jaar.
Gemeentelijke belastingen die gestemd worden vóór het einde van het dienstjaar waarop ze betrekking hebben, zijn van toepassing op toestanden van dat betreffende jaar.
Het belastingreglement op leegstand en verkrotting werd goedgekeurd door de Gemeenteraad van de Stad Gent op 21 november 1995 en bekendgemaakt op 28 november 1995, zodat het van toepassing is op de feiten die zich hebben voorgedaan in dit dienstjaar, meer bepaald gedurende het ganse dienstjaar 1995.
Hieruit volgt dat het arrest de artikelen 2 van het Burgerlijk Wetboek en 238 van de nieuwe Gemeentewet schendt.
V. Beslissing van het Hof
Middel
Eerste onderdeel
Overwegende dat het bestreden arrest de aanslag vernietigt die ten laste van verweerster voor het belastingjaar 1996 is gevestigd op grond van het belastingreglement op leegstand en verkrotting, goedgekeurd door de gemeenteraad van de Stad Gent op 21 november 1995, omdat dit reglement het niet-retroactiviteitsbeginsel schendt doordat het niet alleen belastbaar stelt de leegstand die zich heeft voorgedaan in het dienstjaar 1996 maar ook de leegstand die zich heeft voorgedaan gedurende het volledige voorafgaande kalenderjaar ;
Overwegende dat wanneer een belasting wordt geheven op grond van een voortdurende toestand die nog in het aanslagjaar wordt vastgesteld, het beginsel van de niet-retroactiviteit niet wordt geschonden doordat een belasting wordt geheven op wie zich zowel in het voorgaande jaar als in het nieuwe aanslagjaar in die toestand bevindt ;
Dat het onderdeel gegrond is ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF,
Vernietigt het bestreden arrest ;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest ;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over ;
Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Ivan Verougstraete, de raadsheren Ernest Waûters, Ghislain Londers, Eric Dirix en Eric Stassijns, en in openbare terechtzitting van zesentwintig september tweeduizend en twee uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Dirk Thijs, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Lisette De Prins.