Hof van Cassatie: Arrest van 29 April 2008 (België). RG P.08.0583.N

Date :
29-04-2008
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20080429-5
Numéro de rôle :
P.08.0583.N

Résumé :

Artikel 72 Vreemdelingenwet, zoals gewijzigd door artikel 204 van de wet van 15 september 2006, strekt ertoe de minister of zijn gemachtigde of diens advocaat de mogelijkheid te geven om hun middelen voor de raadkamer ook uiteen te zetten op het ogenblik dat de vreemdeling een beroep aantekent bij de raadkamer tegen een maatregel van vrijheidsberoving, en niets slechts in de fase waarbij de minister de raadkamer adieert overeenkomstig artikel 74 Vreemdelingenwet, wanneer hij een maatregel treft van verlenging van de termijn van opsluiting of vasthouding.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. P.08.0583.N

I

M E K,

vreemdeling, aangehouden,

eiser,

met als raadsman mr. Philip Coucke, advocaat bij de balie te Brussel,

tegen

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken, dienst vreemdelingenzaken, met kantoren te 1000 Brussel, Antwerpsesteenweg 59, World Trade Center, Tower II,

vervolgende partij,

verweerder.

II

PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL,

tussengekomen partij,

eiser,

tegen

BELGISCHE STAAT, reeds vermeld,

vervolgende partij,

verweerder,

en in zake

M E K, reeds vermeld,

vreemdeling, aangehouden,

verweerder.

III

M E K, reeds vermeld,

vreemdeling, aangehouden,

eiser,

met als raadsman mr. Philip Coucke, advocaat bij de balie te Brussel,

tegen

BELGISCHE STAAT, reeds vermeld,

vervolgende partij,

verweerder.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het Hof van Beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, van 3 april 2008.

De eiser I doet afstand van zijn cassatieberoep.

De eiser II voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

De eiser III voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, vijf middelen aan.

Raadsheer Koen Mestdagh heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de eiser II

1. Krachtens artikel 72, eerste lid, Vreemdelingenwet, zoals gewijzigd bij artikel 204, 1°, van de wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een raad voor vreemdelingenbetwistingen, doet de raadkamer uitspraak binnen vijf werkdagen na het neerleggen van het verzoekschrift, na de betrokkene of zijn advocaat, de minister, zijn gemachtigde of zijn advocaat in hun middelen en het openbaar ministerie in zijn advies te hebben gehoord.

Krachtens artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet, zoals gewijzigd bij artikel 204, 2°, van de voormelde wet van 15 september 2006, kan tegen de beschikkingen van de raadkamer hoger beroep worden ingesteld door de vreemdeling, door het openbaar ministerie en door de minister of zijn gemachtigde.

De wijziging van artikel 72 Vreemdelingenwet door artikel 204 van de voormelde wet van 15 september 2006 strekt ertoe de minister of zijn gemachtigde of diens advocaat de mogelijkheid te geven om hun middelen voor de raadkamer ook uiteen te zetten op het ogenblik dat de vreemdeling een beroep aantekent bij de raadkamer tegen een maatregel van vrijheidsberoving, en niet slechts in de fase waarbij de minister de raadkamer adieert overeenkomstig artikel 74 Vreemdelingenwet, wanneer hij een maatregel treft van verlenging van de termijn van opsluiting of vasthouding.

Uit die bepalingen volgt dat wanneer de vreemdeling in toepassing van artikel 71 Vreemdelingenwet beroep instelt tegen een maatregel van vrijheidsberoving, de minister partij is in de rechtspleging voor de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling en, in geval van cassatieberoep, in de rechtspleging voor het Hof.

De omstandigheid dat de minister geen gebruik maakt van de mogelijkheid om zijn middelen uiteen te zetten, doet hieraan niet af.

2. Krachtens artikel 418, eerste lid, Wetboek van Strafvordering is het cassatieberoep van het openbaar ministerie niet ontvankelijk als het niet is betekend aan de partij tegen wie het is gericht.

3. Uit de stukken waarop het Hof acht kan slaan, blijkt niet dat het cassatieberoep van de eiser II is betekend aan de minister of zijn gemachtigde, tegen wie het cassatieberoep hier is gericht.

Dit cassatieberoep is niet ontvankelijk.

Ambtshalve middel op het cassatieberoep van de eiser III

Geschonden wettelijke bepalingen en rechtsbeginselen

- artikel 72 Vreemdelingenwet;

- artikel 30, § 2, vijfde lid, Wet Voorlopige Hechtenis.

4. Zoals onder randnummer 1 is vastgesteld, volgt uit de bepalingen van artikel 72, eerste en derde lid, Vreemdelingenwet, zoals gewijzigd bij artikel 204 van de voormelde wet van 15 september 2006, dat wanneer de vreemdeling in toepassing van artikel 71 Vreemdelingenwet beroep instelt tegen een maatregel van vrijheidsberoving, de minister partij is in de rechtspleging.

5. Krachtens artikel 72, vierde lid, Vreemdelingenwet wordt er gehandeld overeenkomstig de wettelijke bepalingen op de voorlopige hechtenis, behoudens deze betreffende het bevel tot aanhouding, de onderzoeksrechter, het verbod van vrij verkeer, de beschikking tot gevangenneming, de voorlopige invrijheidstelling of de invrijheidstelling onder borgtocht en het inzagerecht in het administratief dossier.

Krachtens artikel 30, § 2, vijfde lid, Wet Voorlopige Hechtenis wordt aan de raadsman van de verdachte bericht gegeven door de griffier van het gerecht in hoger beroep.

6. Uit de samenhang van de voormelde bepalingen volgt dat aan de minister, zijn gemachtigde of zijn advocaat bericht moet worden gegeven van de plaats, de dag en het uur waarop de zaak voor de kamer van inbeschuldigingstelling is vastgesteld.

De omstandigheid dat de minister geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn middelen voor de raadkamer uiteen te zetten, doet hieraan niet af.

7. Uit de stukken van de rechtspleging blijkt niet dat aan de minister, zijn gemachtigde of zijn advocaat, die niet in zijn middelen werd gehoord, bericht werd gegeven van de plaats, de datum en het uur waarop de zaak voor de kamer van inbeschuldigingstelling was vastgesteld.

Middelen van de eiser III

8. De middelen behoeven geen antwoord.

Dictum

Het Hof,

Verleent de eiser I akte van de afstand van zijn cassatieberoep.

Verwerpt het cassatieberoep van de eiser II.

Vernietigt het bestreden arrest.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest.

Veroordeelt de eiser I in de kosten van zijn cassatieberoep.

Laat de overige kosten ten laste van de Staat.

Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, anders samengesteld.

Begroot de kosten in het geheel op 204,66 euro, waarvan op het cassatieberoep I 5,31 euro verschuldigd is, op het cassatieberoep II 12,54 euro en op het cassatieberoep III 186,81 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Paul Maffei, Luc Van hoogenbemt en Koen Mestdagh, en op de openbare rechtszitting van 29 april 2008 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.