Hof van Cassatie: Arrest van 4 Februari 2004 (België). RG P031370F

Date :
04-02-2004
Langue :
Néerlandais Français
Taille :
1 page
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20040204-8
Numéro de rôle :
P031370F

Résumé :

De rechter kan zich niet ervan onthouden de overschrijding van de redelijke termijn die hij vaststelt, te bestraffen; wanneer die omstandigheid geen weerslag heeft gehad op de bewijsvoering of op de uitoefening van het recht van verdediging, kan hij ofwel een veroordeling door een gewone schuldigverklaring opleggen ofwel een lagere straf dan de bij wet bepaalde minimumstraf opleggen overeenkomstig art. 21ter V.T.Sv., ofwel een straf uitspreken die bij wet is bepaald maar op een reële en meetbare wijze is verminderd t.o.v. die welke hij had uitgesproken als hij de overdreven duur van de rechtspleging niet had vastgesteld; geen enkele wetsbepaling verplicht hem evenwel, wanneer hij de straf op die grond vermindert, daarenboven de straf te bepalen die hij bij ontstentenis van een dergelijke overschrijding had opgelegd (1). (1) Zie Cass., 17 okt. 2001, AR P.01.0807.F, nr 550; 28 jan. 2004, AR P.03.1533.F, nr ...

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Nr. P.03.1370.F.-
1. O. F.,
2. O. S.,
beklaagden,
Mrs Michel Graindorge en Jérôme Arnould, advocaten bij de balie te Brussel,
tegen
1. B. C.,
2. FRANSE GEMEENSCHAP VAN BELGIË,
burgerlijke partijen.
I. Bestreden beslissing
De cassatieberoepen zijn gericht tegen een arrest, op 18 september 2003 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel, correctionele kamer.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Jean de Codt heeft verslag uitgebracht.
Advocaat generaal Raymond Loop heeft geconcludeerd.
III. Cassatiemiddelen
De eisers voeren een middel aan in een memorie, waarvan een eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
IV. Beslissing van het Hof
A. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen de beslissingen over de strafvordering :
Over het middel :
Overwegende dat de rechter zich er niet van kan onthouden de overschrijding van de redelijke termijn die hij vaststelt, te sanctionneren ;
Dat hij, wanneer die omstandigheid, zoals te dezen, geen weerslag heeft gehad op de bewijsvoering of op de uitoefening van het recht van verdediging, ofwel een veroordeling door een gewone schuldigverklaring ofwel een lagere straf dan de bij wet bepaalde minimumstraf kan opleggen overeenkomstig artikel 21ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, ofwel een straf kan opleggen die bij wet is bepaald maar op een reële en meetbare wijze is verminderd ten opzichte van die welke hij had uitgesproken als hij de overdreven duur van de rechtspleging niet had vastgesteld ; dat, wanneer hij de straf op die grond vermindert, geen enkele wetsbepaling hem evenwel verplicht daarenboven de straf te bepalen die hij bij ontstentenis van een dergelijke overschrijding had opgelegd ;
Overwegende dat de appèlrechters, wanneer zij de beslissing van de eerste rechter wat dat betreft wijzigen en daarbij de overdreven duur van de rechtspleging vaststellen, de door hen opgelegde straf moeten verminderen ten opzichte van die welke zij hadden opgelegd als de zaak zonder vertraging was berecht, en niet ten opzichte van die welke de eerste rechter in aanmerking heeft genomen ;
Overwegende dat het arrest de aan de eisers verweten telastlegging bewezen verklaart, met name dat zij, als dader of mededader, op 5 oktober 1995 opzettelijk slagen of verwondingen hebben toegebracht die een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg hebben gehad ;
Overwegende dat die telastlegging door artikel 399, eerste lid, van het Strafwetboek, bestraft wordt met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en een geldboete van vijftig tot tweehonderd frank ;
Overwegende dat de appèlrechters elke eiser veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met een uitstel van drie jaar, en een geldboete van vijfhonderd frank, die in euro is omgezet ;
Dat zij de maat van die straf verantwoorden door enerzijds erop te wijzen dat de redelijke termijn was overschreden en dat daarmee rekening moest worden gehouden, en anderzijds te wijzen op het geweld waaraan de eisers zich schuldig hebben gemaakt en op hun bijzonder verachtelijk gedrag ten aanzien van een lerares, die zij in het bijzijn van haar leerlingen hebben geslagen in de uitoefening van haar ambt ;
Dat, aldus, de appèlrechters niet alleen de straffen bevestigen die zijn opgelegd door de eerste rechter, die de overschrijding van de redelijke termijn niet had vastgesteld, maar de sanctie die zij aan de eisers hebben opgelegd als de zaak zonder vertraging was berecht, op een reële en meetbare wijze hebben verminderd ;
Dat het middel niet kan worden aangenomen ;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF
Verwerpt de cassatieberoepen ;
Veroordeelt elke eiser in de kosten van zijn cassatieberoep.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door raadsheer Francis Fischer, waarnemend voorzitter, de raadsheren Jean de Codt, Frédéric Close, Paul Mathieu en Benoît Dejemeppe, en in openbare terechtzitting van vier februari tweeduizend en vier uitgesproken door raadsheer Francis Fischer, waarnemend voorzitter, in aanwezigheid van advocaat-generaal Raymond Loop, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Fabienne Gobert.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Luc Huybrechts en overgeschreven met assistentie van eerstaanwezend adjunct-griffier Paul Van den Abbeel.
De eerstaanwezend adjunct-griffier, De raadsheer,