Tribunal de première instance: Ordonnance du 9 décembre 2002 (Bruxelles). RG 2002;1726;C

Date :
09-12-2002
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
3 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel F-20021209-4
Numéro de rôle :
2002;1726;C

Résumé :

Depuis l'entrée en vigueur de l'article 28sexies du Code d'instruction criminelle (loi du 12 mars 1998), toute personne lésée par un acte d'information relatif à ses biens peut en demander la levée au Procureur du Roi et, en cas de refus, à la chambre des mises en accusation. Cette procédure, erronément appelée référé pénal, enlève toute juridiction au juge des référés civils, en cas de demande de mainlevée d'une saisie pratiquée par le procureur du Roi ou le juge d'instruction. Le juge des référés civils est également sans compétence pour statuer sur les modalités de la levée de saisie (par exemple exonération des frais d'entreposage).

Ordonnance :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
In dit geding wordt geconcludeerd en gepleit in het Nederlands ter openbare zitting van 25 november 2002;
Na beraad spreekt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel volgend bevelschrift uit :
Gezien :
- de dagvaarding in kort geding betekend door exploot van Meester S., gerechtsdeurwaarder, verblijvende te 1081 Koekelberg, d.d. 23 oktober 2002;
- de besluiten van eisende partij, neergelegd ter griffie op 18 november 2002;
- de besluiten en synthesebesluiten van verwerende partij, neergelegd ter griffie respectievelijk op 5 november 2002 en op 22 november 2002.
Gehoord in hun pleidooien de raadslieden van partijen;
De vordering van eisende partij strekt ertoe :
- de opheffing van het beslag op de wagen Mercedes, C 220 CDI, zwarte kleur, chassisnummer WDB................290, immatriculatie.: D....7 te bevelen;
- bevel te geven om het voertuig vrij te geven waar en onder wie, inclusief de heer D. Jos, het zich ook bevindt, en dit binnen de 12 uur na tussenkomst van de beschikking, en zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van 2.500 euro per dag vertraging lastens de persoon of firma of instelling die de wagen onder zich houdt;
- verbod op te leggen aan eenieder, inclusief de heer D. Jos, om enig retentierecht uit te oefenen op de wagen onder meer wegens niet-betaling van slepingskosten, stallingskosten en andere, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 2.500 euro per dag vertraging;
- bij gebreke hieraan vrijwillig te voldoen, haar te machtigen om bezit te laten nemen van het voertuig door de eerste aangezochte gerechtsdeurwaarder desnoods met behulp van de openbare macht 12 uur na tussenkomst van de beschikking.
Verwerende partij vraagt :
- - in hoofdorde - Ons onbevoegd te verklaren;
- - in ondergeschikte orde - de vordering onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren.
1. DE FEITEN.
Op 17 oktober 2002, om 17 uur 25, werd lastens de heer Christophe O., werknemer van de NV Huis Leemans, huidige eiseres, een proces-verbaal van inbeslagneming opgesteld. Het door de heer O. bestuurde voertuig (Mercedes, C 220 CDI, zwarte kleur, chassisnummer WDB2032061F132290, immatriculatie : D....7) werd onmiddellijk in beslag genomen en opgeslagen bij garage D. Jos, ... 1281 te 1130 Brussel.
De NV Huis Leemans stelt dat deze wagen door haar wordt geleasd voor een maandelijks bedrag van 861,28 euro (34.744 BEF) en wordt gebruikt voor het uitoefenen van haar beroepsactiviteit, met name het verhuren van limousines met chauffeur.
Op 23 oktober 2002 ging de NV Huis Leemans over tot dagvaarding in kort geding.
2. IN RECHTE : Wat Onze bevoegdheid/rechtsmacht betreft :
2.1. Volgens verweerder is de burgerlijke kort gedingrechter niet bevoegd om zich uit te spreken over de opsporingshandeling, meer bepaald een beslag, waardoor eiseres zich geschaad voelt.
In eerste instantie meent verweerder dat de rechter in kort geding, op grond van art. 2 Ger. W., in combinatie met het beginsel van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek, niet kan oordelen over een verzoek tot opheffing van een beslag dat is gelegd door de procureur des Konings (of, mutatis mutandis, door de onderzoeksrechter) (zie : Cass., 27 juni 1986, Arr. Cass., 1985-86, 1477; Cass., 2 november 1995, Arr. Cass., 1995, 470; MARCHAL, P., " De rechter in kort geding en de strafvordering ", in Liber amicorum Marc Châtel, 321).
Er dient inderdaad te worden aangenomen dat de bevoegdheid van de kort gedingrechter ophoudt wanneer zijn optreden onverenigbaar is met de regels die het straf(proces)recht beheersen (zie : conclusie van het openbaar ministerie voorafgaand aan Cass., 2 november 1995, voormeld).
In tweede instantie wijst verweerder erop dat sinds enkele jaren het zg. strafrechtelijk kort geding bestaat. Voorheen kon iemand, die meende het slachtoffer te zijn van een ten onrechte gestelde opsporingsmaatregel, daartegen niet opkomen. Thans kan eenieder, die zich geschaad acht door een opsporingsmaatregel met betrekking tot zijn goederen, krachtens het nieuwe art. 28sexies W. Sv. (zoals ingevoegd door de zg. Wet Franchimont van 12 maart 1998) aan de procureur des Konings (of, als het gaat om een onderzoekshandeling, aan de onderzoeksrechter) de opheffing ervan vragen. De procureur des Konings moet dan binnen 15 dagen beslissen, en er is beroep mogelijkbij de kamer van inbeschuldigingstelling (K.I.).
Verweerder wijst erop dat eiseres deze nieuwe procedure ook heeft toegepast, nu zij op 28 oktober 2002 bij toepassing van art. 28sexies W. Sv. een verzoek tot opheffing heeft gericht aan de procureur des Konings, die evenwel dit verzoek op 12 november 2002 heeft verworpen. Op 19 november 2002 heeft eiseres tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend en zal de K.I. zich daarover dienen uit te spreken.
Volgens verweerder behoort de opheffing van de opsporingshandeling tot de uitsluitende bevoegdheid van de procureur des Konings en van de K.I. Nu de kort gedingrechter niet bevoegd is om de opheffing van de opsporingshandeling te bevelen, is hij evenmin bevoegd om de modaliteiten van de opheffing te bepalen (bv. de aanrekening van stallinggskosten).
2.2. Van haar kant meent eiseres dat het bestaan van art. 28sexies W. Sv. de bevoegdheid van de rechter in kort geding geenszins wegneemt, nu deze uitspraak doet "in gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad in alle zake, behalve die welke de wet aan de rechterlijke orde onttrekt".
Volgens eiseres betreft het hier geenszins een zaak die aan de rechterlijke macht wordt onttrokken, nu de K.I., die behoort tot de rechterlijke macht, bevoegdheid heeft om (weliswaar in beroep) te oordelen over de vraag tot opheffing van een opsporingsmaatregel.
Eiseres wijst erop dat de Voorzitter, rechtsprekend in kort geding, de volheid van bevoegdheid, ja zelfs van rechtsmacht heeft. Hij doet uitspraak in alle zaken die hij spoedeisend acht, zelfs indien het aangelegenheden betreft die ten principale tot de bevoegdheid van een ander rechtscollege behoren. Dit betekent ook dat de Voorzitter ook kennis kan nemen van bv. strafrechtelijke aangelegenheden.
Overigens is het beroep op het kort geding mogelijk wanneer de gewone rechtspleging niet bij machte is het geschil tijdig op te lossen, wat maakt dat de rechter in kort geding over een ruime feitelijke beoordelingsmacht beschikt en, binnen de juiste maat, over de grootste vrijheid (zie : Cass., 21 mei 1987, Arr. Cass., 1986-87, 1287; Pas., 1987, I, 1160; R.W., 1987-88, 1425).
Eiseres wijst er nog op dat haar subjectieve rechten geschonden zijn door de maatregel van beslag, en tevens door de kosten en eventuele schade die met dit beslag gepaard gaan.
Verder wijst eiseres erop dat de vraag in onderhavige zaak niet enkel strekt tot de opheffing van de opsporingsmaatregel, maar tevens tot het opleggen van verbod aan eenieder om enig retentierecht uit te oefenen op de wagen onder meer wegens niet-betaling van slepingskosten, stallingskosten en andere. Van hun kant spreken de procureur des Konings en de K.I. (in beroep) zich in het kader van art. 28sexies W. Sv. enkel uit over het al dan niet opheffen van de opsporingshandeling.
Eiseres meent dat de rechter in kort geding in ieder geval bevoegd is om zich uit te spreken over het (voorlopig) al dan niet verschuldigd zijn van deze kosten, en dit in afwachting van een procedure ten gronde. Deze kosten zijn immers onlosmakelijk verbonden met het beslag in kwestie.
2.3. Wij treden op dit punt evenwel verweerder bij.
Tijdens de parlementaire voorbereiding van de zg. Wet Franchimont stelde de toenmalige minister van Justitie dat "het een werkelijk strafrechtelijk kort geding (betreft) dat elke tussenkomst van de Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg uitsluit" (zie : Memorie van Toelichting, Parl. St., Kamer, 1996-97, nr.
857/1, p. 33).
De rechtsleer heeft deze verklaring van de minister van Justitie bekritiseerd op het punt dat het geen echt kort geding betreft, zoals dat reeds gekend was in het Ger. W., maar deze rechtsleer ging wel met de minister van Justitie akkoord dat de tussenkomst van de Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg inderdaad uitgesloten is voor zover het gaat om de procedure die thans wordt beschreven in het W. Sv.
(zie o.m. : SCHUERMANS, F., " Het strafrechtelijk kort geding na de Wet Franchimont ", in X., Het vernieuwde strafprocesrecht, Antwerpen-Apeldoorn, C.B.R., Maklu, 1998, 118.
Wij sluiten Ons hierbij aan, en dienen Ons derhalve zonder rechtsmacht te verklaren.
OM DEZE REDENEN :
Wij, ... , rechter, aangesteld om de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelende te Brussel te vervangen;
Bijgestaan door de heer ..., griffier;
Gezien de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
Rechtsprekende over het voorlopige, na tegenspraak;
Alle andere of strijdige besluiten verwerpend;
Verklaren Ons zonder rechtsmacht;
Veroordelen de NV Huis Leemans tot de kosten van het geding, vereffend op 227,32 + 111,55 euro voor de eisende partij en op 111,55 euro voor verwerende partij;
Aldus gewezen en uitspraak gedaan ter openbare zitting van het kort geding van 9 december 2002.