Arbeidsrechtbank: Vonnis van 19 Juni 2003 (Oudenaarde). RG 25116III

Date :
19-06-2003
Langue :
Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20030619-8
Numéro de rôle :
25116III

Résumé :

Het begrip weigering dient niet in de enge zin te worden geïnterpreteerd als een radicale afwijzing. De werkloze kan ook op een meer subtiele wijze ervoor zorgen dat hij geen betrekking moet aanvaarden, bijvoorbeeld door een totaal gebrek aan enthousiasme, waarbij hij dan kan verwachten dat geen enkele werkgever een ongemotiveerde kandidaat zal aanwerven, of door dergelijke voorwaarden of voorbehoud te formuleren dat de job niet haalbaar lijkt. Dit alles belet niet dat de kandidaat eerlijk kan antwoorden op de gestelde vragen of vragen mag stellen naar de inhoud van de job.

Jugement :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Eerste bladzijde. V. .
op
A.R. nr. 25.116/III. Rep. nr. .
aan
____________________________________________________________________________
C.D.
R.C. De ARBEIDSRECHTBANK te OUDENAARDE, derde kamer, spreekt het hieronder
R.P. volgend vonnis uit tijdens de openbare terechtzitting van donderdag negentien
Verminderd juni tweeduizend en drie
Griffierecht
IN DE ZAAK:
R.N., C., naaister,
wonende te ,
eisende partij, vertegenwoordigd door de heer J. Herreman, afgevaardigde van een representatieve organisatie van werknemers en houder van een schriftelijke volmacht,
tegen :
RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, openbare instelling, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel aan de Keizerslaan nr. 7,
verwerende partij, vertegenwoordigd door Mr. N. Rijckaert, advocate te Oudenaarde, namens Mr. M.-H. Vanhonsebrouck, advocate te Ronse.
De artikelen 2, 30, 34, 35, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalge-bruik in gerechtszaken werden nageleefd.
De vordering werd ingeleid door het verzoekschrift dat de eisende partij op 18 oktober 2002 ter griffie van de Arbeidsrechtbank te Oudenaarde heeft neer-gelegd.
Aldus wordt beroep ingesteld tegen de beslissing dd. 8 augustus 2002 van de direc-teur van het gewestelijk bureau te Oudenaarde, waardoor:
- de eisende partij een sanctie werd opgelegd in de vorm van een uitsluiting van het recht op werkloosheidsuitkeringen vanaf 25 juni 2002 gedurende een periode van 26 weken (artikel 53 van het Koninklijk Besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering);
- de eisende partij werd uitgesloten van het recht op werkloosheidsuitkeringen voor de duur van haar onbeschikbaarheid (artikel 56 ,§ 2, eerste lid van het Koninklijk Besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering).
De beslissing steunt op de overweging dat de eisende partij op 6 juni 2002 een passende dienstbetrekking had geweigerd.
Er werd toepassing gemaakt van de artikelen 51, 52bis, 53, 56, 142, 144 en 146 van het Koninklijk Besluit van 25 novem-ber 1991 houdende de werkloosheidsreglemente-ring en van de artikelen 22 tot 32 van het Ministerieel Besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsre-glementering.
De rechtbank heeft de beide partijen gehoord; de stukken van het dossier werden ingezien, evenals de conclusie van de verwerende partij.
De heer Michiel Dhaene, substituut-arbeidsauditeur, wordt gehoord tijdens de openbare terechtzitting van 15 mei 2003 en legt een schriftelijk advies over. De partijen wensen geen repliek te geven.
De feiten
De eisende partij, geboren op 29 oktober 1959, is stikster van opleiding.
De eisende partij werkte 7 jaren voor de firma S. en zou ook gewerkt hebben voor de firma P.V.D.V., in het kader van een tewerkstelling 18/40, van 28 september 1992 tot en met 14 maart 1993.
De eisende partij genoot voor de periode vanaf 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 2001 van een vrijstelling van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wegens sociale en familiale redenen (de opvang van haar kinderen V. en L. C.).
Begin juni 2002 stelde de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (afgekort VDAB) te Oudenaarde de eisende partij ervan in kennis dat er een vacante plaats was voor een keukenhulp bij de vereniging zonder winstoogmerk M., een instelling te Z. voor volwassen mentaal gehandicapten.
Op 6 juni 2002 bood de eisende partij zich aan doch werd niet aangenomen.
Op 14 juni 2002 schreef de instelling M. een brief naar de VDAB met de mededeling dat zij beslist had de eisende partij niet aan te nemen omdat "de voorkeur van de eisende partij voor deeltijds werk en haar geringe motivatie voor keukenarbeid te uitgesproken was om met een redelijke kans op goede afloop de stap te wagen".
Verwijzend naar die brief van 14 juni 2002 deelde de VDAB op 25 juni 2002 aan de verwerende partij mee dat de eisende partij weigerde positief mee te werken aan de voorgestelde actie(s).
Tijdens het verhoor op 24 juli 2002 verklaarde de eisende partij (onder meer) dat zij er niet tegen opzag om voltijds te werken en zij de betrekking bij M. niet had geweigerd, maar ook niet zeer enthousiast was om reden dat een ganse dag in de keuken haar niet zo nauw lag en ook omdat haar gezegd was dat zij moest inspringen in het weekend wanneer er iemand ziek zou zijn
Vooral dat (laatste) vond de eisende partij minder aantrekkelijk vooral omdat zij 2 kinderen had.
De eisende partij vond een voltijdse job en dan eventueel nog de weekends een beetje te veel.
De directeur van het werkloosheidsbureau nam op 2 augustus 2002 een beslissing die op 8 augustus 2002 werd vervangen door de bestreden beslissing
Standpunt van partijen
De eisende partij stelt vooreerst dat zij medische problemen heeft ("bloedproblematiek") met beperking van haar fysische krachten.
De eisende partij houdt voor dat bij het sollicitatiegesprek in de instelling M. was gewezen op het zware werk (ook in het weekend) en daarop heeft opgemerkt dat zij het lastig had met een voltijdse werkweek en dan nog eens weekendwerk.
De eisende partij benadrukt dat zij enkel de voorgestelde job heeft geëvalueerd en in eerlijkheid heeft geantwoord op de vragen.
De eisende partij stelt dat er rekening moet mee gehouden worden dat de werkgever gefrustreerd kan geraken doordat de vacature openblijft en dan ook vlugger een bezwarende brief zal schrijven.
De eisende partij stelt ook dat zij geen passende betrekking heeft geweigerd.
Minstens vraagt de eisende partij de job te toetsen aan haar medische geschiktheid en alleszins te sanctie te beperken tot een verwittiging of te voorzien van een uitstel.
De verwerende partij stelt dat de eisende partij zonder wettige reden een passende dienstbetrekking heeft geweigerd.
Aldus heeft de eisende partij zich ook, volgens de verwerende partij, onbeschikbaar gemaakt voor de arbeidsmarkt.
De verwerende partij stelt dat de sanctie passend is.
De verwerende partij verzoekt de Rechtbank de bestreden beslissing te bevestigen en de vordering af te wijzen als ongegrond.
Beoordeling
1. Uit geen enkel element blijkt dat de vacature van keukenhulp bij de instelling M. geen passende dienstbetrekking zou geweest zijn.
De eisende partij verwijst naar een medische problematiek, waarvan geen enkel bewijs wordt overlegd, laat staan aangetoond dat deze betrekking voor de eisende partij fysiek niet haalbaar was.
Er kan dan ook geen deskundige worden aangesteld.
2. Er rest dan de vraag of de eisende partij deze dienstbetrekking heeft geweigerd en aldus zich ook onbeschikbaar heeft gemaakt voor de arbeidsmarkt.
Het begrip weigering dient niet in de enge zin te worden geïnterpreteerd als een radicale afwijzing.
De werkloze kan ook op een meer subtiele wijze ervoor zorgen dat hij geen betrekking moet aanvaarden, bijvoorbeeld door een totaal gebrek aan enthousiasme, waarbij hij dan kan verwachten dat geen enkele werkgever een ongemotiveerde kandidaat zal aanwerven, of door dergelijke voorwaarden of voorbehoud te formuleren dat de job niet haalbaar lijkt.
Dit alles belet niet dat de kandidaat eerlijk kan antwoorden op de gestelde vragen of vragen mag stellen naar de inhoud van de job.
3. Uit de gegevens van het dossier kan worden afgeleid dat de eisende partij een passende dienstbetrekking heeft geweigerd.
3.1. Er is in de eerste plaats de verklaring van de instelling M. waaruit duidelijk blijkt dat de eisende partij teveel de voorkeur gaf aan deeltijds werk (terwijl het ging om een voltijdse job) en ook niet gemotiveerd was voor keukenarbeid (niettegenstaande zij door haar scholing en beroepsverleden is aangewezen op manuele arbeid).
Deze werkgever voegde er veelbetekenend aan toe dat zij blijven zoeken naar kandidaten die met een beetje inzet de job willen leren.
3.2. Indien met de eisende partij nog kan worden aangenomen dat de brief van de instelling M. enigszins zou geïnspireerd zijn door een zekere frustratie, dan is er nog de verklaring van de eisende partij zelf tijdens het verhoor op 24 juli 2002.
De eisende partij stelde dat zij de betrekking niet had geweigerd maar dat zij ook niet zeer enthousiast was om reden dat een ganse dag in de keuken haar niet zo nauw lag en omdat haar was gezegd dat zij moest inspringen ook in het weekend wanneer er iemand ziek zou zijn; dat zij vooral dat (laatste) minder aantrekkelijk vond omdat zij 2 kinderen heeft.
Hierbij dient vermeld te worden dat de oudste zoon van de eisende partij dan reeds 19 jaar was en de jongste zoon meer dan 6 jaar.
Hoe dan ook is kinderlast geen reden om een passende dienstbetrekking te weigeren en had de eisende partij reeds vijf jaar vrijstelling genoten wegens familiale redenen.
Ten onrechte poogt de eisende partij zich thans te verschuilen achter het feit dat een voltijdse job met daarbij nog weekendwerk niet haalbaar was.
Het weekend werk zou sporadisch zijn (eens inspringen voor een zieke werknemer) en uiteraard was er dan inhaalrust.
3.3. In het verzoekschrift bevestigt de eisende partij nogmaals dat zij opteerde voor deeltijds werk nu zij stelt (punt 6) dat de job vanuit haar situatie eerder deeltijds haalbaar leek zonder dat wordt aangetoond dat haar fysieke toestand een hinderpaal was.
4. De verwerende partij besloot uit de weigering van de passende dienstbetrekking terecht dat de eisende partij niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
Het dient aangestipt dat het ontzeggen van het recht op werkloosheidsuitkeringen in toepassing van 56 ,§1, tweede lid van het Koninklijk Besluit van 25 november 1991, houdende de werkloosheidsreglementering, geen sanctie is maar een maatregel ten aanzien van een werknemer die niet meer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van werkloosheidsuitkeringen (Cass. 3 mei 1999, R.W., 1999-2000, 1399) zodat deze maatregel kan gecombineerd worden met een sanctie.
Er is sprake van onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wanneer de werkloze zijn bereidheid tot werken beperkt tot werk enkel in de week (Cass., 15 mei 1995, R.W., 19995-96, 581), a fortiori bij een beperking tot een deeltijdse job.
De verwerende partij heeft dan ook terecht geoordeeld dat de eisende partij niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt en de eisende partij uitgesloten voor de duur ervan.
5. De directeur besliste de eisende partij uit te sluiten van het genot op werkloosheidsuitkeringen vanaf 25 juni 2002, gedurende een periode van 26 weken.
Artikel 52bis ,§ 1, eerste lid, 2° van het Koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (vervangen bij Koninklijk besluit van 29 juni 2000 met ingang van 1 augustus 2000) bepaalt dat bij werkweigering de werknemer kan uitgesloten worden van het genot van de uitkeringen gedurende ten minste 4 weken en ten hoogste 52 weken.
De sanctie van 26 weken is passend in acht genomen de houding van de eisende partij en er zijn geen redenen voorhanden om de sanctie te verminderen of te moduleren.
OP DEZE GRONDEN:
de rechtbank,
rechtsprekend op tegenspraak,
gelet op het schriftelijk gelijkluidend advies van het Openbaar Minis-terie,
- laat de vordering toe;
- verklaart de vordering ongegrond;
- stelt vast dat bij ontstentenis van een omstandige opgave het bedrag van de tot op heden te vereffenen kosten van de partijen niet kan bepaald worden;
- verwijst met toepassing van artikel 1.017 tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek de verwerende partij in de kosten van het geding.
Aanwezig:
Luc HOEDAERT, voorzitter van de Ar-beidsrechtbank, voorzitter van de kamer;
Machteld VANDENABEELE, rechter in sociale zaken, benoemd als werkgever;
Rony DE SLOOVERE, rechter in sociale zaken, benoemd als werk-ne-mer-arbeider;
Sigrid DE BOEVER, griffier.
Vandenabeele De Sloovere
De Boever Hoedaert