Ministerieel besluit houdende de organisatie van een call voor het indienen van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa en uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, installaties voor de benutting van restwarmte en installaties voor de productie van biomethaan

Date :
09-02-2018
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Législation
Source :
Numac 2018030499

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Artikel 1 De eerste calls in 2018 voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa of uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor installaties voor de productie van biomethaan worden opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 19 februari 2018 tot en met 30 maart 2018.

Artikel 2 Het totale bedrag voor de calls vermeld in artikel 1 bedraagt 10.500.000 euro uit het Energiefonds vermeerderd met het niet-toegekende deel van het bedrag van de eerste calls in 2017. De som bedraagt 4.862.225 + 10.500.000 = 15.362.225 euro.

Artikel 3 Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW is 1.000.000 euro.

Artikel 4 Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor de benutting van restwarmte is 7.362.225 euro.

Artikel 5 Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor de productie van biomethaan is 1.000.000 euro.

Artikel 6 Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW is 6.000.000 euro.

Artikel 7 Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en hiervoor groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid, en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig elektriciteit op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt bij elke ingediende steunaanvraag welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken:
  1° voor biomassa als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
  a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  d) de motor of verbrandingsinstallatie met turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  e) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  f) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
  2° voor biogas uit rioolwaterzuiveringsslib of voor stortgas als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
  a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  d) de installaties nodig voor de productie van het biogas of voor de recuperatie van het stortgas voor elektriciteitsopwekking;
  e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
  3° voor andere biogasstromen als hernieuwbare energiebron dan 2°, betreft dit:
  a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  c) de vergistingsinstallatie van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  d) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.

Artikel 8 Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en hiervoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid, en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
  Indien een stadsverwarming of -koeling wordt aangesloten op dergelijke productie-installatie, komt enkel het deel van de stadsverwarming of -koeling in aanmerking pro rata de op de stadsverwarming of -koeling geïnjecteerde energie op jaarbasis die niet afkomstig is van installaties waarvoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken:
  1° de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de warmte-krachtinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  2° de utiliteitsvoorzieningen van de warmte-krachtinstallatie;
  3° de motor van de warmte-krachtinstallatie;
  4° de turbine van de warmte-krachtinstallatie;
  5° de warmtewisselaars van de warmte-krachtinstallatie voor zover zij geen deel uitmaken van de warmtetoepassing;
  6° HRSG-ketel (Heat Recovery Steam Generator) van de warmte-krachtinstallatie;
  7° de generator van de warmte-krachtinstallatie;
  8° de sturing van de warmte-krachtinstallatie.

Artikel 9 Voor de berekening van de in aanmerking komende kosten voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW, installaties voor de benutting van restwarmte en nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, wordt als referentie-installatie een hoogrendementsketel op aardgas gebruikt voor de productie van warmte, een stoomketel op aardgas voor de productie van stoom, en een elektrisch aangedreven compressiekoelmachine voor de productie van koude.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van de referentie-installatie, hoe de referentie-installatie gedimensioneerd wordt en welke investeringskosten gehanteerd worden.

Artikel 10 Voor de berekening van de extra investeringskosten van een installatie voor de productie van biomethaan worden de kosten van een vergistingsinstallatie uitgesloten.

Artikel 11 De steun voor de benutting van restwarmte wordt berekend op basis van de bijkomende benutting van de restwarmte ten opzichte van het huidige gebruik van de restwarmte.
  De in aanmerking komende kosten worden gecorrigeerd met volgende correctiefactor:
  Correctiefactor= 1- êta huidig valorisatieproces/êta nieuw valorisatieproces
  waarbij:
  êta huidig valorisatieproces: het rendement van het huidig valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie;
  êta nieuw valorisatieproces: het rendement van het nieuwe valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie.
  Indien de restwarmte in de huidige toestand onbenut is, dan is de correctiefactor 1.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt hoe het rendement rekening houdt met de omrekeningsfactor naar primaire energie.

Artikel 12 Wat de toepassing van de restwarmte betreft, mag het niet gaan om een benutting voor de productie van elektriciteit.

Artikel 13 Indien aan een nuttige-groenewarmte-installatie of aan een installatie voor de benutting van restwarmte, stadsverwarming of -koeling is aangesloten, kan hiervoor conform artikel 7.4.2, § 1, zesde lid, artikel 7.5.2, § 1, tweede lid en artikel 7.7.2, § 1, vijfde lid, steun worden toegekend als de stadsverwarming- of koeling gevoed wordt door ten minste 50% hernieuwbare energiebronnen of 50% restwarmte.
  Het aandeel hernieuwbare energiebronnen of restwarmte in de inputstroom van de stadsverwarming of -koeling wordt berekend aan de hand van een formulier op de website van het Vlaamse Energieagentschap. Het aandeel wordt bepaald op basis van de jaarlijkse verwachte energieproductie. Het Vlaams Energieagentschap stelt het formulier op, op basis van artikel 1 van het ministerieel besluit van 9 september 2016 betreffende externe warmtelevering en houdende de wijziging van diverse ministeriële besluiten in het kader van de energieprestatieregelgeving.

Artikel 14 Investeringen voor de bouw van warmterecuperatie bij een bestaande afvalverbrandingsinstallatie, worden niet beschouwd als een nieuwe nuttige-groenewarmte-installatie of als de vernieuwing van een nuttige-groenewarmte-installatie.

Artikel 15 Investeringen betreffende nieuwe afvalverbrandingsinstallaties komen enkel in aanmerking als nuttige-groenewarmte-installatie als de installatie een primaire energiebesparing behaalt van meer dan 55%. Daarbij wordt dit percentage berekend als het netto thermisch rendement in procent/0,85 + het netto elektrisch rendement in procent/0,55. Het netto thermisch rendement is gelijk aan de effectief extern aan het project benutte warmte die voldoet aan een economisch aantoonbare vraag, gedeeld door de onderste verbrandingswaarde van de inputstromen, uitgedrukt in GWh en op jaarbasis. Het netto elektrisch rendement is gelijk aan de geproduceerde elektriciteit verminderd met het eigenverbruik voor afvalverwerking en energierecuperatie, en gedeeld door de onderste verbrandingswaarde van de inputstromen, uitgedrukt in GWh en op jaarbasis.

Artikel 16 Enkel investeringen voor warmterecuperatie in afvalverbrandingsinstallaties komen in aanmerking als nuttige-groenewarmte-installatie, conform artikel 7.4.2, § 1, elfde lid, 1° van het Energiebesluit van 19 november 2010. Investeringen voor elektriciteitsproductie betreffen minstens de stoomketel, turbine en de condensor. Conform hetzelfde artikel worden de investeringen die zowel voor elektriciteit- als voor warmteproductie noodzakelijk zijn, verdeeld in enerzijds elektriciteitsproductie anderzijds warmteproductie pro rata het respectievelijk aandeel ingezet voor elektriciteitsproductie en warmteproductie.
  Investeringen voor afvalverbranding of -verwerking komen niet in aanmerking voor steun. Deze omvatten onder meer investeringen voor aanvoer, bewerking en opslag van afvalstoffen, het afvalverbrandingsgedeelte, de rookgaszuivering, investeringen voor de afvoer van restproducten van het verbrandingsproces en de gebouwen.
  Start-up-kosten en generieke kosten komen niet in aanmerking, tenzij aangetoond kan worden dat de kosten enkel nodig zijn voor warmterecuperatie.

Artikel 17 Indien de installatie voor de benutting van restwarmte een warmtepomp bevat, kan hiervoor geen steun worden toegekend voor het deel van de warmtepomp dat in aanmerking komt voor steun vermeld in artikel 6.4.1/5, § 1, 8° van het Energiebesluit.
  Er kan enkel steun toegekend worden aan warmtepompen die voldoen aan de minimale energie-efficiëntie vermeld in bijlage II bij het ministerieel besluit van 10 november 2016 houdende vaststelling van de nadere regels, technische vereisten en hoogten van de premies, trajectbegeleidingen en collectieve renovatieprojecten, vermeld in artikel 6.4.1/1, artikel 6.4.1/1/1, artikel 6.4.1/1/2, artikel 6.4.1/1/3, artikel 6.4.1/4, artikel 6.4.1/5, artikel 6.4.1/9 en artikel 6.4.1/9/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010.

Artikel 18 Conform artikel 7.6.2, § 1, derde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt er geen steun toegekend aan de productie van biomethaan op basis van voedingsgewassen als het biomethaan toegepast wordt als biobrandstof. Biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen zijn biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen en uit andere gewassen die als hoofdgewas primair voor energiedoeleinden op landbouwgronden worden geteeld. Zetmeelrijke gewassen zijn gewassen die hoofdzakelijk granen bevatten (ongeacht of enkel de granen dan wel de volledige plant worden gebruikt, zoals in het geval van snijmaïs), knollen en wortelgewassen (zoals aardappelen, aardperen, zoete aardappelen, cassave en yamswortelen) en stengelknolgewassen (zoals taro en cocoyam).

Artikel 19 Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.