Wet betreffende de oprichting van maatschappijen voor stedelijk gemeenschappelijk vervoer.

Date :
22-02-1961
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
6 pages
Section :
Législation
Source :
Numac 1961022201

Texte original :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Artikel 1 De Koning wordt ertoe gemachtigd zijn goedkeuring te hechten aan de oprichting van publiekrechtelijke verenigingen met rechtspersoonlijkheid en gesticht overeenkomstig de aan deze wet toegevoegde type-statuten.
  Op de dag waarop de concessies en vergunningen bedoeld bij artikel 6 van deze wet toegekend worden, zullen deze verenigingen de activiteiten van gemeenschappelijk vervoer overnemen welke tot op die datum uitgeoefend werden door :
  1° Het voorlopig Comité van Beheer van de "Tramwegen van Antwerpen en Omgeving", opgericht bij het verstrijken van de aan de naamloze vennootschap "Tramwegen van Antwerpen" toegekende concessies;
  De naamloze vennootschap "Electrische Tramwegen van Gent", die voorlopig het beheer van dit net waarneemt;De "Société anonyme des Railways économiques de Liège-Seraing et Extensions", die voorlopig het beheer van dit net waarneemt;
  2° De "Société anonyme des Tramways unifiés de Liège et Extensions";
  De naamloze vennootschap "Tramways électriques du Pays de Charleroi et Extensions";
  De "Société anonyme des Tramways verviétois".
  (De statuten van elk van deze verenigingen kunnen worden gewijzigd, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort en na raadpleging van de respectievelijke raden van bestuur.) <KBN525 1987-03-31/34, Art. 1, 002; En vigueur : 1987-05-01>

Artikel 2 Daar de bepalingen van deze wet toepasselijk zijn op alle verenigingen opgericht in uitvoering van artikel 1, zullen zij in de volgende artikelen "Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer", genoemd worden, met dien verstande dat de maatschappijen vermeld in het tweede lid, 1° en 2° van artikel 1 "vroegere concessiehouders" en de hun toegekende concessies "vroegere concessies" genoemd werden.

Artikel 3 Het kapitaal van de Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer wordt samengesteld uit de inbrengen :
  1° Door de openbare besturen, van vastleggingen die hun eigendom worden bij het verstrijken van de vroegere concessies alsmede van de goederen verworven door middel van thesaurievoorschotten door de Staat aan het voorlopig comité van beheer van de "Tramwegen van Antwerpen en Omgeving";
  2° Door de vroegere concessiehouders, van vastleggingen waarvan zij eigenaar blijven bij het verstrijken van de concessies en die onontbeerlijk blijven voor de exploitatie van het net alsmede uit schuldvorderingen ontstaan uit de toepassing van de overeenkomsten en vroegere bestekken.
  Elke maatschappij kan in haar statuten bepalen dat de maatschappelijke aandelen aan de vroegere concessiehouders toegekend als tegenwaarde van de inbrengen hierboven sub 2° vermeld :
  Ofwel geleidelijk zullen terugbetaald worden, zodat bij het verstrijken van de duur van de maatschappij het actief integraal aan de deelhebbende openbare besturen vervalt;
  Ofwel dat zij hun nominale waarde zullen behouden en bij de ontbinding van de maatschappij zullen in aanmerking komen voor verdeling van het maatschappelijk vermogen evengoed als de aandelen van de deelhebbende openbare besturen.
  De Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer worden opgericht voor een duur van ten minste twintig jaar ingaande op de dag van de oprichting.

Artikel 4 De Koning kan in elke maatschappij voor intercommunaal vervoer de in artikel 3, eerste lid, 1°, bepaalde goederen inbrengen.
  Terzake handelt de Koning in naam van de Staat, eensdeels, en in naam van de betrokken provincies en gemeenten, anderdeels, onder voorwaarde van opschorting, voor de provincies en gemeenten, van de door die openbare besturen te geven instemming met hun deelneming in de vereniging.
  De openbare besturen die niet mochten aanvaarden deelgenoot te worden, zullen van de Staat de door deskundigen vastgestelde waarde verkrijgen van de goederen die hun ten goede komen, goederen die alsdan door de Staat in eigen naam ingebracht worden.
  De toekenning van de aandelen van de Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer aan de deelgenoten, geldt voor laatstbedoelden als verzaking van alle rechten die zij mochten aanvoeren op grond van de overeenkomsten tot stand gekomen tussen de Staat of de andere openbare besturen en de vroegere concessiehouders.

Artikel 5 De Koning wordt er toe gemachtigd voor elk van de betrokken stadsgebieden een "contactcomité" op te richten, gelast om op verzoek van de Minister, onder wie het gemeenschappelijk vervoer ressorteert, van advies te dienen over de vraagstukken van coördinatie en rationalisatie van de diensten verzekerd door de Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer, eensdeels, en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, anderdeels.

Artikel 6 De Koning verleent rechtstreeks en zonder openbare aanbesteding aan elk van de Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer de concessies van de tram- en trolleybuslijnen alsmede de vergunningen van de autobuslijnen waarvan de maatschappij of het organisme waarvan zij krachtens deze wet de activiteit overneemt, houder was.
  De Koning kan rechtstreeks en zonder aanbesteding de concessie of vergunning verlenen van alle nieuwe openbare diensten voor gemeenschappelijk stedelijk vervoer in het gebied waarvan de omtrek zal vastgesteld worden door het koninklijk besluit houdende goedkeuring van de oprichting van deze maatschappijen alsmede alle uitbreidingen van bestaande lijnen, ongeacht de aangewende tractiewijze en de aard van de wegen waarop of waaronder deze nieuwe diensten ingericht worden.
  De concessies en vergunningen waarvan het nut behoorlijk zal vastgesteld zijn kunnen echter aan andere instellingen van openbaar nut verleend worden indien, binnen de termijn van één jaar na hun aanvraag om toekenning van een concessie of vergunning, de Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer geen gelijkaardige aanvraag voor zichzelf heeft ingediend of indien zij de geconcedeerde lijn niet binnen de vastgestelde termijn in bedrijf heeft gesteld.
  De Koning kan de omtrek van het gebied waarvoor de concessies en vergunningen verleend zijn, wijzigen telkens als uitbreiding van dit gebied noodzakelijk is ofwel wegens de uitbreiding van de stadsagglomeratie ofwel om een betere coördinatie van het gemeenschappelijk vervoer tot stand te brengen.

Artikel 7 Geen nieuwe concessie of vergunning zal bij toepassing van artikel 6, tweede lid, worden verleend zonder dat de betrokken gemeenteraden en bestendige deputatie zijn behoort.

Artikel 8 De concessies en vergunningen worden verleend voor een onbepaalde duur, die ten minste tot 31 december 1983 gaat. Betreft het echter maatschappijen waarvan de duur vóór die datum verstrijkt, dan worden de concessies en vergunningen verleend voor de duur van de maatschappijen zelf.
  Na 31 december 1983, kan de Koning voor elke maatschappij afzonderlijk, een einde stellen aan de concessies en vergunningen door ze gezamenlijk in te trekken met een opzeggingstermijn van één jaar ingaande op 1 januari na de kennisgeving.

Artikel 9 <KBN525 1987-03-31/34, Art. 2, 002; En vigueur : 1987-05-01> De Maatschappijen zijn gemachtigd om geregeld vervoer en bijzondere vormen ven geregeld vervoer te verpachten.

Artikel 10 De Koning stelt voor elke maatschappij voor intercommunaal vervoer het bestek vast waaraan zij onderworpen is.(Het bestek bepaalt inzonderheid de verplichtingen van de maatschappij tegenover de openbare besturen) <KBN525 1987-03-31/34, Art. 3, 1°, 002; En vigueur : 1987-05-01>
  (...) <KBN525 1987-03-31/34, Art. 3, 2°, 002; En vigueur : 1987-05-01>

Artikel 10BIS <KBN525 1987-03-31/34, Art. 4, 002; En vigueur : 1987-05-01> De vervoerprijzen worden vastgesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 174 van 30 december 1982 houdende invoering van een jaarlijkse aanpassing van de tarieven toegepast door de maatschappijen voor gemeenschappelijk vervoer.
  De maatschappijen zijn gemachtigd, aan de reiziger die geen geldig vervoerbewijs kan tonen, boven de prijs van de rit een toeslag aan te rekenen, onverminderd de straffen door de wet voorzien. Het bedrag van deze toeslag wordt vastgesteld op de voor de vervoerprijzen bepaalde wijze.

Artikel 11 <KBN525 1987-03-31/34, Art. 5, 002; En vigueur : 1987-05-01> De organen van de maatschappijen zijn :
  1° de algemene vergadering van de aandeelhouders;
  2° de raad van bestuur;
  3° het directiecomité;
  4° de bestuurder-directeur-generaal;
  5° het college van commissarissen van de rekeningen.

Artikel 11BIS <KBN525 1987-03-31/34, Art. 6, 002; En vigueur : 1987-05-01> De algemene vergadering bestaat uit de eigenaars van de maatschappelijke aandelen, vertegenwoordigd door een of meer speciaal daartoe aangewezen mandatarissen. Elk maatschappelijk aandeel geeft recht op één stem.
  De algemene vergadering keurt de jaarrekening goed en verleent kwijting aan de raad van bestuur en het college van commissarissen voor de uitoefening van hun mandaat.
  De statuten bepalen de werking van de algemene vergadering.

Artikel 11TER <KBN525 1987-03-31/34, Art. 7, 002; En vigueur : 1987-05-01> De raad van bestuur bestaat uit een voorzitter en elf bestuurders :
  1° de voorzitter en vijf bestuurders, benoemd door de Koning op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort;Onder deze vijf bestuurders benoemt de Koning een vice-voorzitter die geroepen is om deze laatste te vervangen bij afwezigheid of belet;
  2° één bestuurder door de Koning benoemd uit een dubbeltal, voorgedragen door de bestendige deputatie van de provincieraad van de provincie waar de maatschappelijke zetel gevestigd is;
  3° twee bestuurders, door de Koning benoemd uit een dubbeltal, voorgedragen door elk college van burgemeester en schepenen van de deelhebbende gemeenten;
  4° twee bestuurders aangewezen door de twee meest representatieve vakorganisaties van het personeel der maatschappijen;
  5° bestuurder-directeur-generaal.
  De statuten bepalen de werking en de bevoegdheden van de raad van bestuur, evenals de duur van de mandaten van de bestuurders.

Artikel 11QUATER <KBN525 1987-03-31/34, Art. 8, 002; En vigueur : 1987-05-01> Het directiecomité bestaat uit vijf leden :
  1° de voorzitter van de raad van bestuur;
  2° de vice-voorzitter van de raad van bestuur;
  3° de bestuurder-directeur-generaal;
  4° twee bestuurders die door de Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort, worden aangewezen.
  Daarenboven, nemen de twee bestuurders die, volgens artikel 11ter, 4° aangewezen zijn om het personeel te vertegenwoordigen, met raadgevende stem deel aan de vergaderingen.
  De voorzitter van de raad van bestuur zit eveneens het directiecomité voor.
  Het directiecomité heeft de hoge leiding in het bestuur van de maatschappijen.
  De statuten omschrijven deze bevoegdheid en stellen de werkwijze van het directiecomité evenals de duur van het mandaat van zijn leden vast.

Artikel 11QUINQUIES <KBN525 1987-03-31/34, Art. 9, 002; En vigueur : 1987-05-01> De bestuurder-directeur-generaal wordt benoemd door de Koning op voorstel van de Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort.
  Zijn bevoegdheden worden in de statuten vastgesteld.

Artikel 11SEXIES <KBN525 1987-03-31/34, Art. 10, 002; En vigueur : 1987-05-01> Het college van commissarissen van de rekeningen bestaat uit drie leden die benoemd worden door de algemene vergadering van de aandeelhouders.
  Twee commissarissen worden voorgedragen door de Staat. Eén commissaris wordt voorgedragen door de deelhebbende openbare besturen.

Artikel 12 De rente- en amortisatiedienst van de door elk van de maatschappijen voor intercommunaal vervoer uitgegeven leningen kan door de Staat gewaarborgd worden voor een nominaal bedrag dat het drievoud van het statutair kapitaal niet mag overschrijden.
  De Koning wordt ertoe gemachtigd die waarborg te verlenen.

Artikel 13 De Minister, tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort, neemt de nodige maatregelen om het stedelijk vervoer te bevorderen. Daartoe kan hij, in geval van noodzaak, en om investeringen in het algemeen belang mogelijk te maken, ofwel speciale kredieten ofwel aandelen in de rentelasten van leningen voor de aankoop van rollend materieel of de aanleg van vaste installaties, ten bezware van de begroting van zijn departement voorstellen.

Artikel 14 Aan de maatschappijen voor intercommunaal vervoer wordt bevoegdheid verleend om overeenkomstig de wetgeving inzake onteigening ten algemenen nutte de verwervingen van de voor exploitatie van het net nodige onroerende goederen te vervolgen nadat ze door de Koning van algemeen nut verklaard werden.
  Wanneer de ambtenaren van het Beheer der Registratie en Domeinen om hun medewerking verzocht worden, zijn zij bevoegd om de akten die elke maatschappij aanbelangen, en op de onteigening betrekking hebben, te verlijden.

Artikel 15 Aan de maatschappijen voor intercommunaal vervoer mogen door de provincies, de steden en bediende gemeenten generlei cijns, belasting of taks, zelfs voor verstrekte diensten, opgelegd worden wegens de concessies of vergunningen die zij verkregen hebben.

Artikel 16 De maatschappijen voor intercommunaal vervoer zijn onderworpen aan de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en aan de wetgeving op de paritaire commissies.
  Op de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit houdende goedkeuring van hun oprichting, zullen zij het personeel in dienst bij de vroegere maatschappijen of organismen overnemen onder de op die datum geldende arbeids- en pensioensvoorwaarden.

Artikel 17 Elk jaar zal de Minister onder wie het gemeenschappelijk vervoer ressorteert het verslag van de (raad van bestuur) van elk van de maatschappijen voor intercommunaal vervoer over de activiteit van de onderneming tijdens het verlopen jaar, op het bureau van de Kamer van Volksvertegenwoordigers neerleggen; dit verslag gaat vergezeld van de op 31 december van dat jaar afgesloten balans, winst- en verliesrekening en exploitatierekening alsmede van de staat van de verleende concessies.
  De balans en de winst- en verliesrekening worden jaarlijks in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  De indiening door de betrokken Minister, alsmede de bekendmaking van de rekeningen moeten geschieden binnen een termijn van twee maanden, ingaande op de dag van de jaarlijkse gewone algemene vergadering.

Artikel 18 § 1 (impliciet opgeheven) <W 02-04-1962, art. 16>§ 2 (impliciet opgeheven) <W 14-04-1965, art. 30, 5°, a>
  § 3. Artikel 208 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen gewijzigd bij artikel 14, § 3, van de wet van 17 juni 1953, wordt aangevuld met de woorden : ...
  § 4. De maatschappijen voor intercommunaal vervoer beheerst door de wet betreffende de oprichting van maatschappijen voor stedelijk gemeenschappelijk vervoer, worden met de Staat gelijkgesteld voor de toepassing van de wetten betreffende de taksen en directe belastingen ten bate van de Staat, de provinciën en gemeenten.

Artikel 19 <KBN525 1987-03-31/34, Art. 12, 002; En vigueur : 1987-05-01> De Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort, benoemt een regeringscommissaris bij elk van de maatschappijen. Deze woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van de bestuursorganen bij. Hij beschikt voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid.
  De regeringscommissaris kan de uitvoering opschorten van elke beslissing die hij met de wet, met de statuten of met het algemeen belang strijdig acht.
  Om beroep in te stellen beschikt hij over een termijn van vier vrije dagen met ingang van de dag van de vergadering waarop de beslissing werd genomen indien hij erop aanwezig was en, en het tegenovergestelde geval, met ingang van de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.
  Heeft de Minister bij wie het beroep werd ingesteld, binnen een termijn van twintig vrije dagen, ingaande dezelfde dag als de bovenbedoelde termijn, de nietigverklaring niet uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief.

Artikel 19BIS <KBN525 1987-03-31/34, Art. 13, 002; En vigueur : 1987-05-01> De Minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, benoemt een afgevaardigde bij elk van de maatschappijen. Deze woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van de bestuursorganen bij. Hij beschikt voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid.
  De afgevaardigde van de Minister van Begroting kan de uitoefening opschorten van elke beslissing met een budgettaire of financiële terugslag.
  De termijnen voor het beroep van de afgevaardigde en voor de vernietiging door de Minister van Begroting zijn deze bedoeld in artikel 19, lid 3 en 4.

Artikel 20 Onverminderd de overname door de maatschappijen voor het intercommunaal vervoer van Antwerpen en van Gent en van Luik-Seraing op de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit houdende goedkeuring van hun oprichting, van het actief en het passief van het voorlopig beheer dat zij vervangen, zullen deze maatschappijen de voor de Hoven en rechtbanken aanhangige vorderingen en gedingen hervatten, die ingesteld werden door of tegen het voorlopig comité van beheer van de "Tramwegen van Antwerpen of Omgeving" of zijn leden en, sedert 1 januari 1954, door of tegen de N.V. "Elektrische Tramwegen van Gent", en sedert 26 september 1960 door of tegen de "Société anonyme des Railways économiques de Liège-Seraing et Extensions". Deze vorderingen en gedingen worden geacht ingesteld te zijn door of tegen de voorlopige beheerder voor rekening van de nieuwe maatschappij die hem opvolgt.
  De daden tot stuiting van de verjaring die verricht werden door of tegen het voorlopig comité van beheer of zijn leden en, sedert 1 januari 1954, door of tegen de N.V. "Elektrische Tramwegen van Gent" en sedert 26 september 1960 door of tegen de "Société anonyme des Railways économiques de Liège-Seraing et Extensions", onder de voorwaarden bepaald onder afdeling I van het hoofdstuk IV, titel XX, boek III, van het Burgerlijk Wetboek, hebben geldig de verjaring gestuit ten voordele van genoemde maatschappijen voor intercommunaal vervoer of ertegen. Bij afwijking van artikel 2247 van het Burgerlijk Wetboek geldt zulks eveneens voor de nietig verklaarde dagvaardingen en voor de vorderingen waarvan de eiser afstand heeft gedaan.

Artikel 21 Onverminderd de bepalingen van artikel 3, eerste lid, 1°, wordt door de Staat afstand gedaan van de terugvordering :
   1° Tot beloop van 33 miljoen frank, van het thesaurievoorschot van 50 miljoen frank op 19 mei 1950 aan het voorlopig comité van beheer van de "Tramwegen van Antwerpen en Omgeving" toegekend;2° Van het thesaurievoorschot van 10 miljoen frank, aan hetzelfde comité op 8 december 1958 toegekend.

Artikel 22 <wijzigingsbepalingen>

Artikel N Bijlage :Modelstatuten gevoegd bij de wet betreffende de oprichting van maatschappijen voor stedelijk gemeenschappelijk vervoer.<Om praktische reden werd die bijlage niet opgenomen. Zie B.St. 28-02-1961, p. 1367>