Hof van Cassatie: Arrest van 1 Juni 2004 (België). RG P040579N

Date :
01-06-2004
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20040601-2
Numéro de rôle :
P040579N

Résumé :

Naar recht verantwoord is de beslissing waarbij de rechter, met opgave van redenen, oordeelt dat de rolschaatsen waarmee een persoon zich als skeeler voortbeweegt, een voertuig zijn in de zin van artikel 2.14 Wegverkeersreglement en dat deze persoon niet een spelende voetganger, maar een bestuurder is in de zin van artikel 2.13 Wegverkeersreglement (1) (2). (1) Artikel 2 van het KB van 1 dec. 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer werd inmiddels aangepast door artikel 3 van het KB van 4 april 2003, waardoor "verplaatsingsmiddelen met wielen of wieltjes die uitsluitend met behulp van spierkracht door de gebruiker worden voortbewogen en die niet beantwoorden aan de bepaling over het rijwiel" gelijkgesteld worden met voertuigen. Deze bepaling trad slechts in werking op 1 jan. 2004 en was derhalve nog niet van kracht op het ogenblik van de feiten. (2) Zie Cass., 4 dec. 1961, Bull. en Pas., 1962, I, 425 en R.W., 1961-62, k. 2543: in dit arrest oordeelde het Hof dat een autoped, bestuurd door een kind, niet kon beschouwd worden als een voertuig, In de zaak die aanleiding gaf tot het geannoteerde arrest hielden de appèlrechters rekening met de specifieke omstandigheden van de zaak en met het feit dat rolschaatsen of skeelers niet meer louter gebruikt worden door kinderen en derhalve niet langer als een "speeltuig" in de strikte betekenis van het woord kunnen beschouwd worden. Een skeeler kan volgens de appèlrechters niet gelijkgesteld worden met een voetganger, omdat hij aan de verplichting tot het volgen van de verhoogde of gelijkgrondse berm niet kan voldoen en omdat hij zich sneller voortbeweegt dan een voetganger, zodat de reactietijd van de andere weggebruikers beduidend korter is.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Nr. P.04.0579.N
I
A. S.,
eiseres, beklaagde en burgerlijke partij,
met als raadsman Mr. Joost Verheyen, advocaat bij de balie te Hasselt,
tegen
1. G. T.,
verweerder, beklaagde,
2. G. W., en
3. V. O. M., beiden in eigen naam, in hun hoedanigheid van bestuurders van de huwelijksgemeenschap en als bestuurders van de goederen van hun minderjarige zoon T. G.,
verweerders, burgerlijke partijen.
II
1. G. T., reeds vermeld,
eiser, beklaagde,
2. G. W., reeds vermeld,
3. V. O. M., reeds vermeld, beiden in eigen naam, in hun hoedanigheid van bestuurders van de huwelijksgemeenschap en als bestuurders van de goederen van hun minderjarige zoon T. G.,
eisers, burgerlijke partijen,
met als raadsman Mr. Carl Raymaekers, advocaat bij de balie te Antwerpen, en Mr. Joseph Rowies, advocaat bij de balie te Hasselt,
tegen
A. S., reeds vermeld,
verweerster, beklaagde en burgerlijke partij.
I. Bestreden beslissing
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het vonnis, op 18 maart 2004 in hoger beroep gewezen door de Correctionele Rechtbank te Hasselt.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Luc Van hoogenbemt heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.
III. Cassatiemiddelen
De eiseres sub I stelt in een verzoekschrift een middel voor.
De eisers sub II stellen in een verzoekschrift een middel voor.
De verzoekschriften zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
IV. Beslissing van het Hof
A. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Overwegende dat de beslissing op de door de eiseres sub I, respectieve-lijk de verweerster sub II, ingestelde burgerlijke rechtsvordering, wat het scha-debedrag betreft, geen eindbeslissing is;
Dat de cassatieberoepen van de eiseres sub I, respectievelijk de eiser sub II.1, in zoverre niet ontvankelijk zijn;
B. Onderzoek van het middel van de eiseres sub I
Overwegende dat de appèlrechters met de redenen, vermeld in het bes-treden vonnis (blz. 7 en 8), hun beslissing dat de "rolschaatsen", waarmee ei-seres zich als "skeeler" voortbewoog, een voertuig zijn in de zin van artikel 2.14 Wegverkeersreglement en dat eiseres niet een spelende voetganger maar een bestuurder is in de zin van artikel 2.13 Wegverkeersreglement, naar recht verantwoorden;
Dat het middel in zoverre niet kan worden aangenomen;
Overwegende dat, voor het overige, het middel, in zoverre het schen-ding aanvoert van artikel 15.2, tweede lid, Wegverkeersreglement en derhalve van de artikelen 418 en 420 Strafwetboek, is afgeleid uit de vergeefs aange-voerde schending van artikel 2.13 en 2.14 Wegverkeersreglement, mitsdien niet tot cassatie kan leiden;
Dat het middel in zoverre niet ontvankelijk is;
C. Onderzoek van het middel van de eisers sub II
1. Eerste onderdeel
Overwegende dat het onderdeel, in zoverre het opkomt tegen de beoor-deling van feiten door de rechter of het Hof verplicht tot een onderzoek van fei-ten waarvoor het niet bevoegd is, niet ontvankelijk is;
Overwegende dat, voor het overige, de appèlrechters met de redenen die zij vermelden, eisers verweer beantwoorden;
Dat het onderdeel in zoverre feitelijke grondslag mist;
2. Tweede onderdeel
Overwegende dat het onderdeel, in zoverre het voorhoudt dat de appè-lrechters "uit het feit dat de aanvang van de remsporen duidt op het feit dat ei-ser sub II.1 zich op dat punt bewust werd van de omstandigheid dat hij zijn in-haalbeweging niet zonder gevaar kon verder zetten gezien de aanwezigheid van verweerster sub II", heeft afgeleid dat eiser sub II.1, de "skeeler" (ver-weerster sub II) reeds vóór het aanvatten van zijn links inhaalmanoeuvre had moeten opmerken, berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis;
Overwegende dat, voor het overige, het Hof de aangevoerde tegenstrij-digheid niet ontwaart;
Dat het onderdeel feitelijke grondslag mist;
3. Derde onderdeel
Overwegende dat het onderdeel dat schending aanvoert van de artikelen 418 en 420 Strafwetboek, geheel is afgeleid uit de vergeefs in het eerste en tweede onderdeel aangevoerde grieven, mitsdien niet tot cassatie kan leiden;
Dat het onderdeel niet ontvankelijk is;
D. Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering
Overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissingen overeenkomstig de wet zijn gewezen;
OM DIE REDENEN,
HET HOF,
Verwerpt de cassatieberoepen;
Veroordeelt de eisers in de kosten van hun cassatieberoep.
Gezegde kosten begroot in het geheel op de som van vierhonderd dertien euro zeven cent, waarvan 1. op het cassatieberoep van S. A.: zesentwintig euro achttien cent verschuldigd en tweehonderd en acht euro drieëntachtig cent door eiseres betaald en 2. op het cassatieberoep van T. G. en 2 anderen: zesentwintig euro achttien cent verschuldigd en honderd eenenvijftig euro achtentachtig cent door de eisers betaald.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door Edward Forrier, afdelingsvoorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Etienne Goethals, Paul Maffei, Luc Van hoogenbemt, en uitgesproken in open-bare terechtzitting van een juni tweeduizend en vier, door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Paul Van den Abbeel.