Hof van Cassatie: Arrest van 17 September 1999 (België). RG F980113F
- Section :
- Jurisprudence
- Source :
- Justel N-19990917-3
- Numéro de rôle :
- F980113F
Résumé :
Het hof van beroep mag geen uitspraak doen inzake inkomstenbelastingen en gemeentebelastingen, indien, bij het oproepen van de zaak, alle partijen verstek laten gaan.
Arrêt :
Ajoutez le document à un dossier
()
pour commencer à l'annoter.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 24 juni 1998 gewezen door het Hof van Beroep te Luik;
Over het middel: schending van de artikelen 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992, 7, inzonderheid tweede lid, van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen, 10, 11, 172 van de gecoördineerde Grondwet en, voor zoveel nodig, 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, vervat in het koninklijk besluit van 26 februari 1964,
doordat het arrest, na te hebben vastgesteld dat "bij het oproepen van de zaak, niemand verschenen is niettegenstaande het feit dat de griffie bij een ter post aangetekende brief een oproeping had gezonden aan de partijen waarin zij van de rechtsdag op de hoogte werden gebracht" en "uitspraak doende overeenkomstig artikel 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)" (385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992), het beroep van eiseres niet gegrond verklaart, op grond "dat het hof van beroep zich alleen maar kan aansluiten bij de pertinente overwegingen van de beslissing van de directeur (lees: de beslissing van de bestendige deputatie), waarin zowel de feitelijke gegevens als de te dezen toepasselijke rechtsbeginselen terzake nauwkeurig worden aangegeven",
terwijl, eerste onderdeel, artikel 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964))- dat op de geschillen inzake gemeenteheffingen van toepassing is krachtens artikel 7 van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen bepaalt dat, indien, bij het oproepen van de zaak, een van de partijen verstek laat gaan niettegenstaande de griffie bij een ter post aangetekende brief een oproeping heeft gezonden aan de in het beroep opgegeven woonplaats, er uitspraak wordt gedaan op de conclusies van de andere partij; voornoemd artikel 385, tweede lid, daaraan nog toevoegt dat het arrest in elk geval geacht wordt op tegenspraak gewezen te zijn; de toepassing van die bepaling, blijkens de eigen bewoordingen ervan ("indien, bij het oproepen van de zaak, een van de partijen verstek laat gaan"), vereist dat ten minste een van de twee gedingvoerende partijen aanwezig of vertegenwoordigd is op de zitting waarop de zaak wordt opgeroepen, wat uitsluit dat het hof van beroep uitspraak kan doen bij een arrest dat geacht wordt op tegenspraak gewezen te zijn, indien, bij het oproepen van de zaak, de beide, regelmatig opgeroepen partijen, verstek laten gaan; het arrest bijgevolg, nu het uitspraak doet overeenkomstig artikel 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)), ofschoon niet één, maar beide partijen niet verschenen zijn op de terechtzitting waarop de zaak is opgeroepen, beide, bovenaangehaalde bepalingen schendt, alsook, bijgevolg, artikel 7, inzonderheid tweede lid, van de wet van 23 december 1986;
Wat het eerste onderdeel betreft:
Overwegende dat het arrest verklaart uitspraak te doen "overeenkomstig artikel 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)", waarvan de tekst overeenkomt met die van het te dezen toepasselijke artikel 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
Overwegende dat voornoemd artikel 385, tweede lid, dat krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen van toepassing is op de gemeenteheffingen, bepaalt dat het door het hof van beroep over het beroep van de belastingplichtige gewezen arrest in elk geval geacht wordt op tegenspraak gewezen te zijn;
Dat die bepaling weliswaar verzet tegen het arrest van het hof van beroep uitsluit, maar niet ertoe strekt te bepalen in welke gevallen dat rechtscollege over het beroep wel uitspraak mag doen;
Overwegende dat het bovenaangehaalde artikel 385, eerste lid, bepaalt dat, indien bij het oproepen van de zaak, een van de partijen verstek laat gaan niettegenstaande de griffie bij een ter post aangetekende brief een oproeping heeft gezonden aan de in het beroep opgegeven woonplaats, er uitspraak wordt gedaan op de conclusies van de andere partij;
Overwegende dat het arrest vaststelt "dat bij het oproepen van de zaak, niemand verschenen is niettegenstaande (...) bij een ter post aangetekende brief een oproeping had gezonden aan de partijen waarin zij van de rechtsdag op de hoogte werden gebracht";
Dat het arrest derhalve niet wettig uitspraak heeft kunnen doen over het beroep van eiseres;
Dat, in zoverre, het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over;
Gelet op het bestreden arrest, op 24 juni 1998 gewezen door het Hof van Beroep te Luik;
Over het middel: schending van de artikelen 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992, 7, inzonderheid tweede lid, van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen, 10, 11, 172 van de gecoördineerde Grondwet en, voor zoveel nodig, 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, vervat in het koninklijk besluit van 26 februari 1964,
doordat het arrest, na te hebben vastgesteld dat "bij het oproepen van de zaak, niemand verschenen is niettegenstaande het feit dat de griffie bij een ter post aangetekende brief een oproeping had gezonden aan de partijen waarin zij van de rechtsdag op de hoogte werden gebracht" en "uitspraak doende overeenkomstig artikel 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)" (385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992), het beroep van eiseres niet gegrond verklaart, op grond "dat het hof van beroep zich alleen maar kan aansluiten bij de pertinente overwegingen van de beslissing van de directeur (lees: de beslissing van de bestendige deputatie), waarin zowel de feitelijke gegevens als de te dezen toepasselijke rechtsbeginselen terzake nauwkeurig worden aangegeven",
terwijl, eerste onderdeel, artikel 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964))- dat op de geschillen inzake gemeenteheffingen van toepassing is krachtens artikel 7 van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen bepaalt dat, indien, bij het oproepen van de zaak, een van de partijen verstek laat gaan niettegenstaande de griffie bij een ter post aangetekende brief een oproeping heeft gezonden aan de in het beroep opgegeven woonplaats, er uitspraak wordt gedaan op de conclusies van de andere partij; voornoemd artikel 385, tweede lid, daaraan nog toevoegt dat het arrest in elk geval geacht wordt op tegenspraak gewezen te zijn; de toepassing van die bepaling, blijkens de eigen bewoordingen ervan ("indien, bij het oproepen van de zaak, een van de partijen verstek laat gaan"), vereist dat ten minste een van de twee gedingvoerende partijen aanwezig of vertegenwoordigd is op de zitting waarop de zaak wordt opgeroepen, wat uitsluit dat het hof van beroep uitspraak kan doen bij een arrest dat geacht wordt op tegenspraak gewezen te zijn, indien, bij het oproepen van de zaak, de beide, regelmatig opgeroepen partijen, verstek laten gaan; het arrest bijgevolg, nu het uitspraak doet overeenkomstig artikel 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)), ofschoon niet één, maar beide partijen niet verschenen zijn op de terechtzitting waarop de zaak is opgeroepen, beide, bovenaangehaalde bepalingen schendt, alsook, bijgevolg, artikel 7, inzonderheid tweede lid, van de wet van 23 december 1986;
Wat het eerste onderdeel betreft:
Overwegende dat het arrest verklaart uitspraak te doen "overeenkomstig artikel 286 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964)", waarvan de tekst overeenkomt met die van het te dezen toepasselijke artikel 385 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
Overwegende dat voornoemd artikel 385, tweede lid, dat krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen van toepassing is op de gemeenteheffingen, bepaalt dat het door het hof van beroep over het beroep van de belastingplichtige gewezen arrest in elk geval geacht wordt op tegenspraak gewezen te zijn;
Dat die bepaling weliswaar verzet tegen het arrest van het hof van beroep uitsluit, maar niet ertoe strekt te bepalen in welke gevallen dat rechtscollege over het beroep wel uitspraak mag doen;
Overwegende dat het bovenaangehaalde artikel 385, eerste lid, bepaalt dat, indien bij het oproepen van de zaak, een van de partijen verstek laat gaan niettegenstaande de griffie bij een ter post aangetekende brief een oproeping heeft gezonden aan de in het beroep opgegeven woonplaats, er uitspraak wordt gedaan op de conclusies van de andere partij;
Overwegende dat het arrest vaststelt "dat bij het oproepen van de zaak, niemand verschenen is niettegenstaande (...) bij een ter post aangetekende brief een oproeping had gezonden aan de partijen waarin zij van de rechtsdag op de hoogte werden gebracht";
Dat het arrest derhalve niet wettig uitspraak heeft kunnen doen over het beroep van eiseres;
Dat, in zoverre, het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over;